Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel Jeugdwet

Woonplaatsbeginsel Jeugdwet

Juridisch kader: toepassing van het woonplaatsbeginsel op grond van de Jeugdwet. 

De commissie heeft conform het reglement van De Geschillencommissie tot taak om geschillen tussen partijen te beslechten over de toepassing van het woonplaatsbeginsel jeugd zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet alsmede volgens de afspraken in het Convenant implementatie woonplaatsbeginsel Jeugdwet. De commissie doet dit door in een dergelijk geschil een schikking tussen partijen te bevorderen of een bindend advies uit te brengen.

Het woonplaatsbeginsel bepaalt welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor jeugdhulp, afhankelijk van de inschrijving van de jeugdige in de Basisregistratie Personen (BRP). Tot 1 januari 2022 was de gemeente van de gezaghebbende ouder verantwoordelijk voor de jeugdhulp. Sinds de wijziging in 2022 ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente waar de jeugdige zelf stond ingeschreven, net vóór de aanvang van de jeugdhulp.

Deze wijziging heeft geleid tot diverse geschillen tussen verschillende gemeenten over wie de zorgkosten moet dragen. In uitspraak 243647/280216 werd de vraag beantwoord welke gemeente verantwoordelijk was voor de pleegzorgkosten van een jeugdige. De commissie oordeelde dat de gemeente waar de jeugdige vóór de zorgperiode stond ingeschreven, volgens het nieuwe woonplaatsbeginsel, verantwoordelijk is voor de kosten.


Onderstaande analyse is bijgewerkt in het jaar:
- 2025

In de inhoudelijke uitspraak kunt u lezen in welk kalenderjaar de uitspraak gedaan is.


Te late overdracht 
Per 1 januari 2022 is het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet gewijzigd, waardoor gemeenten verantwoordelijk werden voor de jeugdhulp van inwoners op basis van hun woonplaats. Om deze overgang soepel te laten verlopen, stelde de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een overgangstermijn vast tot 1 november 2022. Binnen deze termijn konden gemeenten de overdracht van dossiers afronden. Daarnaast ontwikkelde de VNG, ministerie van VWS en de branches van aanbieders onder leiding van het Ketenbureau i-Sociaal Domein een toolbox om gemeenten hierbij te ondersteunen.

Het overgangsrecht staat beschreven in artikel 10.0 e.v. van de Jeugdwet. Dit overgangsrecht ziet uitsluitend toe op de continuïteit van zorg en niet op de verdeling van de financiële verantwoordelijkheid. Het doel van dit overgangsrecht is om te voorkomen dat er een periode is waarin er geen zorg wordt geleverd, omdat er geen regeling is voor wie verantwoordelijk is voor de zorg. Nu de wetgever geen specifieke bepalingen heeft opgenomen ten aanzien van de financiële verantwoordelijkheid, dient aan de hand van het woonplaatsbeginsel te worden getoetst welke gemeente de financiële verantwoordelijkheid draagt.

Een overdracht die als te laat wordt beschouwd wanneer deze na 1 november 2022 plaatsvindt, kan leiden tot onduidelijkheid over de financiële verantwoordelijkheid. Dit thema komt veel voor in de praktijk en roept vragen op over de verdeling van financiële verantwoordelijkheden bij te late overdrachten.

In de uitspraak 257588/365753 heeft gemeente (indiener) een jeugdige te laat aangemeld bij gemeente (verweerder) voor de overdracht van zorg. Gemeente (verweerder) weigerde de financiële verantwoordelijkheid voor de zorgkosten, omdat de overdracht volgens haar nalatig was uitgevoerd door gemeente (indiener). Beide partijen vroegen de commissie om een uitspraak, aangezien de wet geen specifieke regeling biedt voor financiële verantwoordelijkheid bij te late overdrachten. De commissie oordeelde dat het overgangsrecht van de Jeugdwet uitsluitend betrekking heeft op de continuïteit van zorg en niet op de verdeling van de financiële verantwoordelijkheid. Op basis van het woonplaatsbeginsel werd vastgesteld dat gemeente (verweerder) vanaf 1 januari 2022 financieel verantwoordelijk was voor de zorgkosten. De klacht van gemeente (indiener) werd gegrond verklaard, ondanks de te late overdracht.

Zie ook uitspraak 241126/357666 en uitspraak 267906/361495.

Overbruggingszorg
De vraag in de zaak 229647/256000 was welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de overbruggingszorg van een jeugdige die na zijn 18e verjaardag uitstroomt naar Beschermd Wonen onder de Wmo. De jeugdige verbleef voor zijn 18e in een jeugdinstelling in de gemeente van verweerder. Na zijn 18e levensjaar werd de aanvraag voor verlengde jeugdhulp door de indiener afgewezen terwijl de jeugdige verbleef op basis van een maatwerkovereenkomst in de instelling. In de uitspraak oordeelt de commissie dat de gemeente van herkomst (de gemeente van de ouders) financieel verantwoordelijk blijft voor de overbruggingszorg ook al verblijft de jeugdige in de gemeente van verweerder. Dit is gebaseerd op het woonplaatsbeginsel uit de Jeugdwet, die bepaalt dat de gemeente waar de jeugdige voorafgaand aan het verblijf in de zorginstelling was ingeschreven verantwoordelijk blijft voor de zorg totdat een uitstroomplek is gerealiseerd.

Inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) leidend voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor jeugdhulp
In de uitspraak 215408/225592 wordt de vraag behandeld welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdzorg van een cliënt die in december 2022 naar zijn oma verhuisde in een andere gemeente. De gemeente waar de cliënt oorspronkelijk woonde (de indiener) stelde dat zij verantwoordelijk bleef voor de zorg, aangezien de cliënt pas op 9 maart 2023 formeel pleegzorg ontving, terwijl hij al op 21 februari 2023 was ingeschreven in de nieuwe gemeente van verweerder. Verweerder, de nieuwe gemeente, daarentegen, stelde dat zij vanaf de inschrijving op 21 februari 2023 verantwoordelijk was voor de zorg, aangezien de cliënt op dat moment al in hun gemeente woonde en de jeugdzorg vanaf dat moment noodzakelijk was. De commissie oordeelde dat de toepassing van het nieuwe woonplaatsbeginsel, dat sinds 2022 van kracht is, de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) als leidend maakt voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor jeugdhulp. Het moment van inschrijving in de BRP, in dit geval 21 februari 2023, werd als het bepalende moment beschouwd, omdat de cliënt vanaf dat moment in de nieuwe gemeente woonde en de jeugdzorg al noodzakelijk was. De formele start van de pleegzorg op 9 maart 2023 was niet doorslaggevend voor de vraag welke gemeente verantwoordelijk was voor de zorg, aangezien de noodzaak voor jeugdzorg al vóór die datum bestond. De commissie verklaarde de klacht van verzoeker gegrond en verplichtte verweerder om de kosten voor de jeugdzorg vanaf 9 maart 2023, het moment waarop de cliënt formeel pleegzorg ontving, te vergoeden aan de oorspronkelijke gemeente.

Verhuizing jeugdige naar een andere gemeente
In de uitspraak 336018/363672 gaat het over de vraag welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp aan een jeugdige die tijdelijk uit een zorginstelling werd gehaald door zijn moeder. De commissie oordeelt in deze uitspraak dat de gemeente van de zorginstelling (waar de jeugdige voorheen verbleef) verantwoordelijk blijft voor de zorgkosten, ondanks dat de jeugdige tijdelijk bij zijn moeder ging wonen in een andere gemeente. Volgens de Jeugdwet is de gemeente waar de jeugdige voorafgaand aan de zorg stond ingeschreven verantwoordelijk, ongeacht een tijdelijke verhuizing. De zorgvraag in deze casus van de jeugdige blijft onveranderd, waardoor de verantwoordelijkheid voor jeugdhulp niet verschuift naar de gemeente van de moeder. Tijdelijke verhuizingen veranderen de zorgverantwoordelijkheid niet. De commissie oordeelt dat de gemeente van de zorginstelling verantwoordelijk blijft voor de jeugdhulp.

Pleegzorg is een vorm van verblijf
De zaak met uitspraak 221833/244419 gaat over de vraag welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp van jeugdige, die pleegzorg kreeg. De jeugdige kreeg pleegzorg op 30 januari 2009 bij haar grootouders in de gemeente van verweerder. De ouders van de jeugdige verhuisden in mei 2009 naar gemeente (indiener), maar jeugdige heeft nooit daar gewoond. Indiener stelde dat de inschrijving in de gemeente verweerder leidend was, terwijl verweerder vond dat de verantwoordelijkheid bij de indiener lag, omdat de jeugdige vóór de pleegzorg in hun gemeente stond ingeschreven. De commissie oordeelt dat de pleegzorg vanaf 30 januari 2009 formeel van start ging, toen jeugdige nog in de gemeente van verweerder stond ingeschreven. Volgens het woonplaatsbeginsel van de Jeugdwet is de gemeente waar de jeugdige voorafgaand aan het verblijf in pleegzorg stond ingeschreven verantwoordelijk voor de jeugdhulp. Verweerder wordt door de commissie daarom vanaf 1 januari 2022 verantwoordelijk geacht voor de zorg van de jeugdige en moet de door indiener gemaakte kosten vanaf die datum vergoeden.

Woonplaats gezaghebbende ouder is bepalend (oude woonplaatsbeginsel)  
De casus in de uitspraak 229089/249735 betreft een situatie waarin de vader van het kind, die het gezag heeft, mogelijk met het kind in de gemeente van de verweerder heeft gewoond, maar dit is niet onomstotelijk vast te stellen. De jeugdige is 10 jaar en ontvangt vanaf november 2020 jeugdhulp. De gemeente (indiener) eist met terugwerkende kracht vergoeding van de voorgeschoten zorgkosten. De indiener stelt namelijk dat de gezagsdrager (vader) en de jeugdige feitelijk in de gemeente van de verweerder woonden, maar dat de inschrijving van het kind in de BRP bij de indiener onjuist was. Verweerder stelt dat de jeugdige gedurende deze periode in de gemeente van indiener was ingeschreven en dat daarmee deze gemeente verantwoordelijk blijft voor de jeugdhulp. De commissie oordeelt dat het woonplaatsbeginsel van voor 2022 geldt, waarbij de woonplaats van de gezaghebbende ouder bepalend is. Aangezien de vader ingeschreven stond in de gemeente van de indiener, blijft die gemeente financieel verantwoordelijk voor de zorg. De commissie besluit dat de gemeente (indiener) verantwoordelijk blijft voor de jeugdhulp.

Centrumgemeente waar veel verblijfsvoorzieningen staan wil helderheid over het toepassen van het woonplaatsbeginsel
In de uitspraak 253696/365388 werden twee casussen beoordeeld. In de eerste casus ging het om een 19-jarige moeder die sinds maart 2023 verbleef in een Wmo-beschermde woonvoorziening in de gemeente van verweerder. Later verhuisde ze naar een moeder-kindvoorziening in de gemeente van indiener, waar op 27 maart 2024 haar baby werd geboren. De vraag die hierbij centraal stond, was welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp van de baby, gezien het feit dat de moeder voor haar verblijf in gemeente (indiener) al in gemeente (verweerder) was gevestigd. De commissie oordeelde dat de gemeente (indiener) verantwoordelijk is voor de jeugdhulp aan de jeugdige, omdat de baby daar was geboren en de moeder op dat moment ook in gemeente (indiener) stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

In de tweede casus ging het om een moeder die als jeugdige in verschillende gemeenten had gewoond, waaronder de gemeente van verweerder. Haar kind is geboren in 2015 in de gemeente van de indiener. De commissie constateerde dat de situatie vóór de invoering van de Jeugdwet in 2015 onduidelijk was, doordat er geen specifieke informatie was over het woonadres van de moeder in de relevante periode. De commissie richtte zich vervolgens op de situatie na 2015, waarbij het woonplaatsbeginsel van toepassing was. Omdat de moeder na 2008 niet meer in gemeente indiener of gemeente verweerder had gewoond en het verblijf van het kind niet direct gekoppeld kon worden aan één van deze gemeenten, concludeerde de commissie dat geen van de betrokken gemeenten verantwoordelijk was voor de jeugdhulp in deze zaak. De commissie bepaalt dat de indiener (financieel) verantwoordelijk is voor de jeugdige in de eerste casus, maar niet voor de jeugdige in de tweede casus. Verweerder is in geen van beide zaken (financieel) verantwoordelijk voor de jeugdige.

Dat jeugdige zich bij een gemeente meldt, betekent niet dat die gemeente diens woonplaats is
In de zaak met uitspraak 242542/254073 gaat het om de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de bekostiging van de jeugdreclassering van een jeugdige vanaf 1 januari 2022. De indiener stelt dat de gemeente waar de jeugdige zich met zijn hulpvraag heeft gemeld (gemeente verweerder) verantwoordelijk is, omdat dit de gemeente was waar de jeugdige zich meldde voor hulp. Verweerder is het hier niet mee eens, omdat de jeugdige nooit daadwerkelijk in de gemeente van verweerder heeft verbleven. De commissie concludeert dat de jeugdige nooit in de gemeente verweerder heeft gewoond, ondanks dat hij zich daar wel met zijn hulpvraag heeft gemeld. De commissie baseert zich op de feitelijke verblijfsgeschiedenis, waaruit blijkt dat de jeugdige in andere gemeenten verbleef en niet in de gemeente verweerder. Daarom is de gemeente verweerder niet financieel verantwoordelijk voor de bekostiging van de jeugdreclassering en wordt de klacht ongegrond verklaard.

Bijzondere regelingen

Teruggehaalde kinderen uit IS gebied
In deze uitspraak 221610/232738 gaat het om twee kinderen die geboren zijn in een IS-gebied en uiteindelijk naar Nederland zijn gehaald door het ministerie van VWS. De ouders van de kinderen zijn overleden. De kinderen werden voor observatie in een jeugdinstelling in de gemeente van de verweerder geplaatst. Later werden ze ingeschreven in de gemeente van de indiener, waar ze bij een netwerkpleeggezin werden geplaatst. De commissie concludeert in de uitspraak dat de gemeente (indiener) verantwoordelijk is voor de jeugdhulp van de kinderen, omdat indiener de gemeente was waar de moeder van de kinderen ten tijde van de geboorte van het eerste kind ingeschreven stond en omdat de kinderen sinds 2 juni 2022 daar daadwerkelijk verblijven bij het netwerkpleeggezin. Het feit dat de kinderen tijdelijk in een jeugdinstelling in de gemeente verweerder verbleven voor observatie, is niet voldoende om deze gemeente als financieel verantwoordelijk aan te wijzen voor de vervolgzorg. De klacht van de gemeente (indiener) is door de commissie ongegrond verklaard en de gemeente (indiener) wordt als verantwoordelijk voor de jeugdhulp aangemerkt vanaf het moment dat de kinderen bij het netwerkpleeggezin zijn ingeschreven (2 juni 2022).