Gemeente verantwoordelijk voor zorg jeugdige ook verantwoordelijk voor kosten op grond van woonplaatsbeginsel

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang    Categorie: kosten/ zorgverlening    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 267906/361495

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Tussen partijen in het geding is de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de kosten die zijn gemaakt voor jeugdhulp tussen 1 januari 2022 en het moment van overdracht van de jeugdigen aan de gemeente [naam verweerder]. Naar het oordeel van de commissie ziet het overgangsrecht van de Jeugdwet alleen op de continuïteit van zorg en niet op de financiële verantwoordelijkheid. Daarom is de gemeente [naam verweerder] conform het woonplaatsbeginsel financieel verantwoordelijk voor de kosten die zijn gemaakt vanaf 1 januari 2022. De klacht is gegrond.

Volledige uitspraak

Samenvatting

Tussen partijen in het geding is de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de kosten die zijn gemaakt voor jeugdhulp tussen 1 januari 2022 en het moment van overdracht van de jeugdigen aan de gemeente [naam verweerder]. Naar het oordeel van de commissie ziet het overgangsrecht van de Jeugdwet alleen op de continuïteit van zorg en niet op de financiële verantwoordelijkheid. Daarom is de gemeente [naam verweerder] conform het woonplaatsbeginsel financieel verantwoordelijk voor de kosten die zijn gemaakt vanaf 1 januari 2022. De klacht is gegrond.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De verzoeker heeft de klacht voorgelegd aan verweerder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2024 te Utrecht. Beide partijen waren via ZOOM aanwezig bij de zitting.

Namens de verzoeker zijn mevrouw [naam] en mevrouw [naam] ter zitting verschenen. Namens de verweerder waren mevrouw [naam] en mevrouw [naam] aanwezig.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling

Standpunt indiener

Twee jeugdigen woonden voorafgaand aan de plaatsing bij de huidige pleegouders met hun moeder in de gemeente [naam verzoeker] in een maatschappelijke opvang. Daarvoor woonden de jeugdigen met moeder in [naam andere gemeente A] op een locatie voor vrouwenopvang. Voorafgaand aan deze vormen van verblijf bekostigd vanuit de Wmo 2015 woonden moeder en jeugdigen in [naam gemeente verweerder]. Vader is op het adres blijven wonen in [naam verweerder], moeder is met jeugdigen direct naar de Wmo-opvang gegaan. Omdat moeder met de beide jeugdigen in de BRP in [naam verweerder] ingeschreven stond voorafgaand aan de plaatsing, is de gemeente [naam verweerder] conform het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk voor beide jeugdigen vanaf 1 januari 2022. De jeugdigen zijn vanuit de transporttool naar de gemeente [naam verzoeker] overgedragen door gemeente [naam andere gemeente HK]. Gemeente [naam verzoeker] heeft bij een controle in 2023 geconstateerd dat zij deze jeugdigen niet hadden moeten overnemen. Een landelijke projectgroep Implementatie Woonplaatsbeginsel Jeugd heeft de implementatie van de wetswijziging ondersteund. Destijds is daar bij niet aangegeven hoe en of te verrekenen als een overdracht onjuist of te laat wordt gedaan.

Het lukt gemeente [naam verzoeker] niet om de verantwoordelijkheid conform het woonplaatsbeginsel af te stemmen met gemeente [naam verweerder].

Standpunt verweerder

Gemeente [naam verzoeker] (verzoeker) heeft de zaak eind 2023 aangemeld bij gemeente [naam verweerder] (verweerder) en heeft de communicatie tussen beide gemeenten in die periode opgestart. Ondertussen is overeenstemming bereikt over de verantwoordelijkheid conform het woonplaatsbeginsel. Volgens gemeente [naam verzoeker] is dan ook geen sprake meer van een geschil.

Beoordeling door de commissie

Omvang geschil

Uit de door partijen aangeleverde stukken en het besprokene ter zitting is gebleken dat geen geschil meer bestaat over het woonplaatsbeginsel. Vanaf 1 december 2023 heeft gemeente [naam verweerder] (verweerder) de financiële verantwoordelijkheid voor de jeugdigen op zich genomen. Partijen zijn het niet eens over de financiering van de zorgverlening in de periode daarvoor, te weten de periode van 1 januari 2022 tot 1 december 2023. Gemeente [naam verweerder] (verweerder) acht zichzelf niet verantwoordelijk voor deze kosten in die voorafgaande periode, nu zij volgens de factsheet van het ketenbureau pas vanaf afronding van de overdracht van de jeugdigen financieel verantwoordelijk is. Dat gemeente [naam verzoeker] (de verzoeker) te laat was met de overdracht dient niet met terugwerkende kracht voor rekening en risico te komen van gemeente [naam verweerder]. Gemeente [naam verzoeker] is van mening dat de wet geen uitleg geeft over de terugwerkende kracht van kosten en vraagt de commissie hierover uitspraak te doen.

Oordeel commissie

Met gemeente [naam verzoeker] is de commissie van oordeel dat de toepasselijke wetgeving geen bepaling kent die ziet op de onderhavige situatie waarin kosten met terugwerkende kracht voldaan dienen te worden. De commissie verwijst naar artikel 10.0 e.v. van de Jeugdwet, waarin het overgangsrecht staat beschreven. Dit overgangsrecht ziet uitsluitend op de continuïteit van zorg en niet op de verdeling van de financiële verantwoordelijkheid. De voornoemde wetsartikelen zijn erop gericht de continuïteit van zorg te waarborgen ter voorkoming van een vacuüm in de hulpverlening. Nu de wetgever geen specifieke bepalingen heeft opgenomen ten aanzien van deze specifieke situatie, dient aan de hand van het woonplaatsbeginsel te worden getoetst welke gemeente de financiële verantwoordelijkheid draagt. Niet tussen partijen in het geding is dat de verantwoordelijkheid conform het woonplaatsbeginsel is gelegen bij gemeente [naam verweerder]. Voorafgaand aan de hulpverlening stonden beide jeugdigen immers ingeschreven in het BRP van gemeente [naam verweerder]. Hieruit volgt dat gemeente [naam verweerder] vanaf 1 januari 2022 de kosten dient te dragen voor de hulpverlening. De commissie zal daarom in die lijn beslissen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht van de indiener/verzoeker gegrond;

– bepaalt dat de verweerder financieel verantwoordelijk is voor de kosten van de hulpverlening die vanaf 1 januari 2022 zijn gemaakt.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer A. Opstelten, de heer mr. dr. B. Wallage, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 15 juli 2024.