Landelijke toegankelijkheid beschermd wonen en maatschappelijke opvang
Juridisch kader: toepassing van het beginsel van landelijke toegankelijkheid voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 artikel 1.2.1 sub b en c.
Volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang en beschermd wonen aan mensen die daarvoor in aanmerking komen. Dit is vastgelegd in artikel 1.2.1 van de Wmo 2015, waarin de voorwaarden voor beide voorzieningen worden beschreven.
Artikel 1.2.1 sub b stelt dat gemeenten beschermd wonen moeten bieden aan personen die daar recht op hebben, waarbij de voorziening gericht is op het bieden van een veilige woonomgeving voor mensen die tijdelijk of langdurig niet zelfstandig kunnen wonen. Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn op mensen met een psychiatrische aandoening of verslavingsproblemen. De verantwoordelijkheid van de gemeente om beschermd wonen te verstrekken, houdt in dat er voldoende voorzieningen moeten zijn, maar dit betekent niet dat deze voorzieningen per se in elke gemeente ter plaatse aanwezig hoeven te zijn. Gemeenten kunnen, wanneer het gaat om specialistische vormen van beschermd wonen, samenwerken met andere gemeenten om te voorzien in de benodigde zorg en ondersteuning.
Artikel 1.2.1 sub c richt zich op maatschappelijke opvang, waarbij gemeenten verplicht zijn om opvang te bieden aan mensen die tijdelijk in een crisis verkeren en geen andere woonruimte hebben. Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn op daklozen of mensen die door persoonlijke omstandigheden tijdelijk niet in hun eigen woning kunnen verblijven. De maatschappelijke opvang is bedoeld om mensen tijdelijk een veilige plek te bieden, zodat zij vervolgens kunnen werken aan een structurele oplossing voor hun woonsituatie. Net als bij beschermd wonen, geldt ook voor maatschappelijke opvang dat deze voorzieningen niet in elke gemeente ter plaatse hoeven te zijn. Gemeenten moeten hier landelijk samenwerken om te zorgen voor een adequate spreiding van de opvangplekken.
In de parlementaire geschiedenis van de Wmo 2015 wordt benadrukt dat gemeenten samen moeten werken om te voldoen aan de behoeften van hun inwoners. De wet erkent dat sommige vormen van beschermd wonen of maatschappelijke opvang specifieke deskundigheid vereisen, die niet in elke gemeente beschikbaar is. Daarom kan het noodzakelijk zijn dat gemeenten de verantwoordelijkheid voor deze voorzieningen gezamenlijk dragen, zodat de landelijke toegankelijkheid gewaarborgd blijft. De samenwerking tussen gemeenten is belangrijk om te voorkomen dat er regionale verschillen ontstaan in de beschikbaarheid van deze voorzieningen, wat zou kunnen leiden tot ongelijkheid in de toegang tot opvang en beschermd wonen.
Onderstaande analyse is bijgewerkt in het jaar:
- 2025
In de inhoudelijke uitspraak kunt u lezen in welk kalenderjaar de uitspraak gedaan is.
Maatschappelijke opvang
In de uitspraak 248537/305196 gaat het om de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de opvang van een cliënt die dakloos is geworden. De cliënt, die tot juli 2023 was ingeschreven in de gemeente verweerder, heeft zich gemeld bij de gemeente indiener voor opvang. Hij heeft geen binding met gemeente indiener en zijn enige contact daar is met een maatschappelijk werker van een zorginstelling. De cliënt heeft ook een aanvraag voor bewindvoering gedaan en staat op de wachtlijst voor een GGZ-behandeling. Vanwege eerdere bedreigingen door de cliënt naar medewerkers van verschillende instanties is de relatie met de gemeente verweerder ernstig verslechterd. Omdat de cliënt niet in gemeente verweerder wil blijven en geen sociaal netwerk daar heeft, verblijft hij veel buiten gemeente verweerder, bijvoorbeeld in gemeente indiener.
Indiener heeft op basis van het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang en de bijbehorende werkinstructie onderzoek gedaan naar de situatie van de cliënt. Indiener vindt dat verweerder verantwoordelijk is voor de zorg en financiering van de opvang en het zorgtraject van de cliënt. Verweerder stelt echter dat indiener als meldgemeente verantwoordelijk is voor de cliënt, aangezien de cliënt zich daar heeft aangemeld. De commissie stelt vast dat de gemeente waar de cliënt zich aanmeldt verantwoordelijk is voor de eerste opvang. Hoewel de commissie het eens is met verweerder over de toepasselijkheid van de landelijke toegankelijkheid, heeft zij twijfels over de manier waarop verweerder met de situatie van de cliënt is omgegaan. De commissie oordeelt dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft geleverd om passende hulp te bieden, wat betekent dat de financiële verantwoordelijkheid voor de opvang van de cliënt tot 1 januari 2025 bij verweerder blijft. Vanaf die datum gaat de verantwoordelijkheid over op indiener.
Om in aanmerking te komen voor maatschappelijke opvang dient bij cliënt sprake te zijn van psychische of psychosociale problematiek (aantoonbaar).
De uitspraak 210624/211698 gaat over de vraag of een moeder en haar dochter recht hebben op maatschappelijke opvang. De indiener, de GGD (naam), stelde dat de moeder en dochter opgevangen moesten worden omdat de moeder in de regio (X) een steunend netwerk heeft en daar graag wil wonen. De gemeente (verweerder) oordeelde echter dat er enkel sprake was van een woonprobleem, zonder bijkomende psychische of psychosociale problematiek en weigerde de opvang. Door de indiener is niet aannemelijk gemaakt dat bij moeder naast een woonprobleem andere (psychische of psychosociale) problematiek aan de orde is. De commissie oordeelde dat er geen sprake was van de noodzakelijke problematiek die recht zou geven op maatschappelijke opvang volgens de Wmo 2015. De moeder had geen hulp nodig die zij niet zelf of met haar netwerk zou kunnen regelen. Daarom is de klacht ongegrond verklaard.
Beschermd wonen
Vooruitlopen op woonplaatsbeginsel beschermd wonen
In de uitspraak 236464/254075 gaat het om de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de zorg van een cliënt die beschermd wonen zoekt. De cliënt is afkomstig uit de regio van indiener, hij wenst te verblijven in een beschermd wonen voorziening in de gemeente van verweerder. Verweerder is bereid dit te faciliteren, maar stelt dat gemeente (indiener) verantwoordelijk is voor het onderzoek, de indicatie en de financiering van de zorg. Indiener stelt echter dat verweerder vooruitloopt op de beoogde nieuwe woonplaatsbeginsel beschermd wonen. De commissie beoordeelt het geschil en oordeelt dat de gemeente (indiener) verantwoordelijk blijft voor de cliënt. Hoewel verweerder al samenwerkt met andere gemeenten op basis van het woonplaatsbeginsel, valt de cliënt in dit geval nog onder de huidige wetgeving, die landelijke toegang tot beschermd wonen biedt. Aangezien de indicatie voor beschermd wonen van de cliënt tijdelijk is, blijft de verantwoordelijkheid voor de zorg bij de herkomstgemeente, de gemeente verzoeker, voor de duur van de indicatie tot 19 juli 2024. Het verzoek van de gemeente verweerder wordt afgewezen en de verantwoordelijkheid voor de financiering van de zorg blijft bij de gemeente (indiener).
Cliënt met een RNI-status
De uitspraak 233733/419476 gaat over de vraag welke gemeente verantwoordelijk is voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan een cliënt met een Registratie Niet-Ingezetenen (RNI-status) die zich meldt bij een gemeente voor een Wmo-voorziening. De zaak betreft een cliënt die, na terugkeer uit Suriname en een periode met een RNI-status, in 2019 in de gemeente van de indiener is ingeschreven en daar vervolgens om maatschappelijke ondersteuning heeft gevraagd. De gemeente is dus als meldgemeente verantwoordelijk voor de cliënt, wat inhoudt dat de gemeente het onderzoek naar de situatie van de cliënt uitvoert en de best passende oplossing biedt. In dit geval wordt de gemeente van de indiener financieel verantwoordelijk voor het onderzoek en de ondersteuning van de cliënt, ondanks dat de cliënt geen binding heeft met de gemeente en een ander sociaal netwerk heeft in een andere gemeente. De commissie geeft in deze uitspraak antwoord op vragen over de toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. De commissie benadrukt dat het vernieuwde woonplaatsbeginsel voor Beschermd Wonen nog niet in werking is, waardoor de regels van de Landelijke Toegankelijkheid Beschermd Wonen van toepassing blijven. De commissie stelt dat de meldgemeente verantwoordelijk is voor de cliënt, wat in dit geval de gemeente is waar de cliënt zich heeft gemeld voor maatschappelijke ondersteuning na zijn detentie.
Commissie bepaalt welke gemeente (financieel) verantwoordelijk is voor cliënte
De uitspraak 210236/212485 betreft een geschil tussen twee gemeenten over de verantwoordelijkheid voor de zorg van cliënte, die vanwege traumatische ervaringen verhuisde van de gemeente van indiener naar die van verweerder. Cliënte was oorspronkelijk ingeschreven in de gemeente van indiener, waar zij een indicatie voor beschermd wonen kreeg. Na haar verhuizing vroeg zij om hulp in de gemeente van verweerder. Indiener stelde dat zij de regie moest behouden, terwijl verweerder vond dat de zorg bij hen lag. De commissie oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor de zorg van cliënte met ingang van december 2022 overgaat naar de gemeente van verweerder, aangezien cliënte zich daar toen inschreef. Volgens de Wmo 2015 is de gemeente waar iemand is ingeschreven verantwoordelijk voor de zorg. De commissie benadrukt dat de verhuizing en aanvraag om hulp door cliënte op eigen initiatief plaatsvonden, en er geen fout werd gemaakt door een van de gemeenten. Verweerder moet de kosten die indiener na december 2022 heeft gemaakt voor de zorg van cliënte vergoeden. De klacht van verzoeker wordt gegrond verklaard.
Bijzondere regelingen
Beschermd wonen niet automatisch verbonden aan DUUP-subsidie, wensgemeente bepalend
De uitspraak 270452/464985 gaat over de vraag welke gemeente verantwoordelijk is voor de financiering van beschermd wonen voor een cliënt die via een DUUP-subsidie is geplaatst. Gemeente A (indiener) stelde dat gemeente B (verweerder) verantwoordelijk was, omdat de cliënt op basis van de DUUP-subsidie daar werd geplaatst. Gemeente B voerde aan dat beschermd wonen losstaat van de DUUP-subsidie en dat de wensgemeente van de cliënt (gemeente A of centrumgemeente C) verantwoordelijk is.
De Geschillencommissie oordeelde dat volgens de Wmo 2015 en beleidsregels de wensgemeente leidend is. Omdat de wensgemeente in dit geval gemeente A of centrumgemeente C is, werd de klacht van gemeente A ongegrond verklaard. Gemeente A moet met terugwerkende kracht de kosten dragen voor de begeleiding van de cliënt na afloop van de DUUP-subsidie.