
Commissie: Gehandicaptenzorg
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: onbevoegd
Referentiecode:
644766/802572
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
In dit geschil beklaagt een vader zich over de wijze waarop zorgaanbieder Baalderborg Groep de klachtprocedure rond jeugdhulp heeft ingericht, nadat zijn kinderen via de gemeente ondersteuning ontvingen op basis van de Jeugdwet. Klager voert aan dat het klachtenreglement onduidelijk is, dat er geen klachtenfunctionaris is ondanks vermelding in het reglement, en dat de Raad van Bestuur het reglement ondermijnt. Ook stelt hij dat klachten op basis van de Jeugdwet niet serieus worden behandeld en dat hem onvoldoende duidelijk is gemaakt waar hij wél terecht kan. De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat er geen wettelijke verplichting is tot een klachtenfunctionaris onder de Jeugdwet, maar dat klager voldoende ondersteuning kreeg van een cliëntvertrouwenspersoon. Volgens de zorgaanbieder is het klachtenproces geharmoniseerd en professioneel ingericht. De Geschillencommissie toetst ambtshalve haar bevoegdheid en komt tot de conclusie dat de klachten niet gaan over zorg in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), maar over organisatorische aspecten van klachtbehandeling onder de Jeugdwet. Omdat jeugdhulp niet valt onder de Wkkgz, is de commissie niet bevoegd het geschil te behandelen. Ook de klacht over het klachtenreglement zelf betreft geen gedraging in het kader van zorgverlening zoals gedefinieerd in de Wkkgz. De commissie komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de klacht en verklaart zich onbevoegd.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: klager)en
Baalderborg Groep, gevestigd te Ommen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Samenvatting
Het geschil vloeit voort uit de zorgverlening aan de kinderen van klager. Inhoudelijk hebben de klachtenonderdelen vooral betrekking op de wijze waarop de zorgaanbieder de klachtenregeling heeft georganiseerd en niet op de geleverde zorg. De Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (hierna: de commissie) is niet bevoegd dit geschil te behandelen, omdat dit geen geschil is in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het valt immers niet onder de definitie ‘zorg’ van de Wkkgz. Wanneer de klacht deels uit de verlening van jeugdzorg zou bestaan, is de commissie evenmin bevoegd kennis te nemen van het geschil, nu jeugdzorgverlening geen zorg betreft die valt onder artikel 19 van de Wkkgz. Zorg verleend in het kader van de Jeugdwet kent geen gang naar de commissie. Jeugdhulpverlening valt onder de Jeugdwet en valt buiten de reikwijdte van de Wkkgz, aan welke wet de commissie haar bevoegdheid ontleent.
Behandeling van het geschil
De behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025 te Den Haag.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen, nu de commissie tijdens deze zitting enkel zal bepalen of zij bevoegd is om de klacht van klager in behandeling te nemen.
Het standpunt van klager
Voor zover in het kader van de voorbeslissing van belang, kan het standpunt van klager als volgt worden samengevat.
Via de woongemeente van klager, hebben zijn kinderen op basis van de Jeugdwet zorg van de zorgaanbieder ontvangen.
Op 2 oktober 2023 heeft klager een klacht ingediend bij de zorgaanbieder over de wijze waarop deze inhoud en uitvoering geeft aan de klachtregeling.
– Zo heeft de zorgaanbieder geen aparte klachtenbemiddelaar c.q. klachtenfunctionaris, terwijl het eigen klachtenreglement aangeeft dat deze er wel zou moeten zijn.
– Het klachtenreglement geeft niet duidelijk aan wat de regeling inhoudt in geval je onder de Jeugdwet of Wkkgz valt.
– De klachtencommissie heeft een onprofessionele reactie gegeven op het feit waarom de zorgaanbieder geen klachtenbemiddelaar c.q. klachtenfunctionaris heeft.
– Daarnaast ondermijnt de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder het klachtenreglement.
– De klachtencommissie heeft deze klachtonderdelen niet in behandeling genomen.
– Op grond van het nieuwe klachtreglement blijkt dat klachten op basis van de jeugdwet niet in behandeling genomen kunnen worden.
– Waar klachten die onder de Jeugdwet vallen wél kunnen worden behandeld is door de zorgaanbieder niet toegelicht.
– Klager verlangt van de commissie dat zij de zorgaanbieder dwingt te voorzien in een correct klachtenreglement op basis van de Jeugdwet voor cliënten die onder deze wet vallen.
– Bij schrijven d.d. 27 januari 2025 heeft klager nog een klachtonderdeel toegevoegd dat verband houdt met het Raadsonderzoek van de Kinderbescherming.
Het standpunt van de zorgaanbieder
Voor zover in het kader van de voorbeslissing van belang, kan het standpunt van de zorgaanbieder als volgt worden samengevat.
Klager heeft meerdere klachten bij de klachtencommissie ingediend, onder meer over een
omissie in het klachtenreglement van de zorgaanbieder. Tevens is hierbij door klager de onafhankelijkheid van de klachtencommissie in twijfel getrokken. Op de klacht is door de toenmalige voorzitter van de klachtencommissie inhoudelijk gereageerd. Naar aanleiding daarvan is het bestuur van de zorgaanbieder gevraagd om het klachtenreglement onder de loep te nemen en waar nodig te herzien.
Ondanks het feit dat vanuit de Jeugdwet geen verplichting voor de aanwezigheid van een
interne klachtenfunctionaris bestaat, heeft klager intensieve ondersteuning gehad van een interne onafhankelijke cliëntvertrouwenspersoon. De wijze waarop de zorgaanbieder deze ondersteuning heeft georganiseerd, was tot grote tevredenheid van klager.
In de Jeugdwet is een eigen klachtenregeling opgenomen, die onder meer verplicht tot klachtbehandeling door een klachtencommissie. Aangezien er geen grote verschillen bestaan inzake de uitgangspunten van klachtbehandeling tussen de Wkkgz en de Jeugdwet, is door de zorgaanbieder het proces rondom klachten van zowel cliënten als medewerkers geanalyseerd en geharmoniseerd. Los van de wettelijke verplichtingen die er zijn, acht de zorgaanbieder het van groot belang een professionele en deskundige klachtencommissie voor de afhandeling van klachten te hebben. Vanuit de raad van bestuur bestaat dan ook geen enkele aanleiding voor ondermijning van een ordentelijke klachtenprocedure.
Beoordeling
De commissie dient op grond van haar reglement ambtshalve te toetsen of zij bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil, door een en ander te toetsen aan de hand van het volgende juridisch kader.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wkkgz heeft de commissie tot taak geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten.
De Wkkgz definieert ‘zorg’ als Wlz-zorg, Zvw-zorg en andere zorg. Onder ‘andere zorg’ vallen handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG), niet zijnde Wlz-zorg of Zvw-zorg, alsmede handelingen met een ander doel dan het bevorderen of bewaken van de gezondheid van de cliënt. Met het laatste wordt onder meer gedoeld op alternatieve en cosmetische zorg.
De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de Jeugdwet vallen niet onder de reikwijdte van de Wkkgz, nu de gemeenten eindverantwoordelijk zijn voor de te leveren zorg en het beschikbaar stellen van alle vormen van jeugdhulp.
Een zorgaanbieder in de zin van de Jeugdwet dient te voldoen aan de wettelijke vereisten op het gebied van kwaliteit en klachten uit de Jeugdwet.
In de Jeugdwet is in artikel 4.2.1 bepaald dat de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling een regeling treffen voor de behandeling van klachten over gedragingen van hen of van voor hen werkzame personen jegens een jeugdige, ouder, ouder zonder gezag, voogd, degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de jeugdige uitoefent of een pleegouder in het kader van de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Uit de stukken maakt de commissie op dat aan de kinderen van klager in het kader van de Jeugdwet door de zorgaanbieder ambulante ondersteuning is verleend en aan de dochter ook dagbesteding is aangeboden.
De klacht inhoudelijk is in hoofdzaak gericht op de wijze waarop de zorgaanbieder de klachtenregeling heeft georganiseerd en betreft niet de geleverde zorg.
De zorgaanbieder voldoet aan de eis voor het behandelen van klachten, namelijk door het aanbieden van de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bij de onafhankelijke klachtencommissie van de zorgaanbieder. Onderhavige klacht is ingediend door klager bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder van jeugdhulp, maar heeft in hoofdzaak geen betrekking op de zorgverlening, maar op de wijze waarop de klachtafhandeling door de zorgaanbieder van jeugdzorg is geregeld.
Voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op het handelen van de zorgaanbieder jegens de kinderen van klager, is de zorgverlening gebaseerd op de Jeugdwet en is de commissie onbevoegd tot het in behandeling nemen van de klacht. De commissie is immers enkel bevoegd tot het behandelen van klachten op grond van de Wkkgz.
Voor wat betreft de klachtonderdelen die betrekking hebben op de organisatie van de klachtenregeling door de zorgaanbieder, oordeelt de commissie zich eveneens onbevoegd, omdat deze klachtonderdelen niet zijn aan te merken als een geschil in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wkkgz, nu deze niet vallen onder de definitie ‘zorg’ van de Wkkgz. De klachten handelen niet over het bevorderen of bewaken van de gezondheid van de kinderen van klager, maar betreffen de procedure van klachtafhandeling door de zorgaanbieder. Daarbij komt dat de onderliggende verleende jeugdzorg vanuit de gemeente is gefinancierd.
De commissie is dan ook niet bevoegd het geschil te behandelen. Dit betekent dat de commissie niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart zich onbevoegd het geschil te behandelen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer ir. N. Bomer, mevrouw mr. O.A.M. Floris, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.M. Bouter-Bijsterveld, secretaris, op 11 maart 2025.