Commissie: Zelfstandige Klinieken
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
1047828/1202203
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Cliënte onderging op 24 januari 2024 een operatie aan haar hand en stelt dat de chirurg zonder voldoende vooronderzoek heeft geopereerd en daarna haar ernstige pijnklachten en functieverlies onvoldoende serieus heeft genomen. Zij verwijt de chirurg dat hij pas laat aanvullend onderzoek (röntgenfoto en MRI) heeft laten verrichten, dat hij de complicaties probeerde te verklaren uit oud letsel en dat hij haar uiteindelijk vertelde dat hij niets meer voor haar kon doen en dat zij blijvend een spalk moest dragen. De zorgaanbieder voert aan dat vóór de operatie wel degelijk lichamelijk, anamnestisch en beeldvormend onderzoek is gedaan, dat de operatie lege artis is verlopen en dat er na de ingreep adequaat is gereageerd met handtherapie, revalidatiearts en verwijzing naar de pijnpoli. De commissie stelt voorop dat sprake is van een inspanningsverplichting en beoordeelt of de zorgaanbieder als redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener heeft geopereerd. Volgens de commissie is cliënte voorafgaand aan de ingreep voldoende geïnformeerd en is de operatie volgens de professionele standaard uitgevoerd. De commissie acht aannemelijk dat er twee zeldzame complicaties zijn opgetreden, CRPS en carpale instabiliteit, die ook bij zorgvuldig medisch handelen kunnen voorkomen en de zorgaanbieder niet kunnen worden verweten. Wel oordeelt de commissie dat de communicatie richting cliënte onvoldoende duidelijk en zorgvuldig is geweest, onder meer over het stopzetten van afspraken en de uitleg over het vervolg van de behandeling. Voor de gevorderde schadevergoeding ontbreekt echter een causaal verband tussen het handelen van de zorgaanbieder en de schade die cliënte stelt te hebben geleden. De klachten over de medische behandeling worden daarom ongegrond verklaard. De klacht over de gebrekkige communicatie wordt gedeeltelijk gegrond verklaard en de zorgaanbieder moet het klachtengeld van € 52,50 aan cliënte vergoeden.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënte)en
Equipe Zorgbedrijven, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2025 te Den Haag.
Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten nader uiteengezet. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], directeur, [naam] (chirurg) en [naam] (advocaat).
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een complicatie na een operatie aan de hand.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit op het volgende neer.
De chirurg heeft de operatie aan de hand zonder voldoende vooronderzoek uitgevoerd.
Het gevolg is geweest dat overige botjes in haar hand zijn verschoven waardoor er extra schade is ontstaan aan haar hand. Gedurende acht maanden na de operatie heeft cliënte de chirurg meegedeeld dat zij hevige pijn had en dat er iets in haar hand niet goed zat. Uiteindelijk heeft zij zelf de diagnose dystrofie gesteld. Zij heeft aan de arts gevraagd om revalidatie en werd doorverwezen naar de handtherapeute met de mededeling dat er alleen sprake was van krachtverlies maar dat dit op den duur wel goed zou komen. Toen de arts na acht maanden foto’s en een MRI liet maken en zag wat er allemaal mis was zocht hij naar mogelijk letsel uit het verleden geleden om zijn schade te verdoezelen. De arts deelde haar mee dat hij chirurgisch niets meer kon doen en dat zij voor haar verdere leven maar een definitieve spalk moest gaan dragen.
Hoewel de chirurg tijdens één van de laatste consulten afspraken voor haar heeft gemaakt bij de fysiotherapeut en ergotherapeut, zijn deze afspraken een week later door hem verwijderd. De chirurg wilde van cliënte af. Tijdens haar laatste consult herhaalde de chirurg dat hij chirurgisch niets meer voor haar kon doen en het bij hem “exit” was.
Inmiddels heeft cliënte een second opinion gekregen van een arts in België. Deze arts gaf aan dat er “prutswerk” was verricht met onvoldoende vooronderzoek en dat de betreffende arts een beginneling geweest moet zijn die niet wist waar hij mee bezig was. Deze arts heeft een nieuwe operatie uit moeten voeren om nog erger te voorkomen waarbij het noodzakelijk was om nog 2 botjes te verwijderen en haar pols deels vast te zetten.
Inmiddels zit cliënte 1 jaar in de Ziektewet waardoor zij nu nog 70% inkomsten heeft en het onduidelijk is of zij nog terug kan keren naar werk. Cliënte heeft veel extra kosten gemaakt en een flinke inkomstendaling. Zij hoopt dat zij deze schade op de zorgaanbieder kan verhalen. De chirurg heeft haar al meegedeeld dat hij ”geen € 2000,– op de plank heeft om iedere maand naar je over te maken en de kliniek ook niet!!”.
Daarnaast vordert cliënte schorsing van de arts. Ter zitting heeft zij deze vordering ingetrokken.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit op het volgende neer.
Voorafgaand aan de operatie heeft de behandelend chirurg voldoende vooronderzoek gedaan. Voordat de diagnose werd gesteld heeft er tijdens het eerste consult op 14 december 2023 lichamelijk en anamnestisch onderzoek plaatsgevonden. Daarnaast is er aanvullend onderzoek gedaan door middel van een röntgenfoto. Vervolgens werd de diagnose carpometacarpale osteoarthritis graad 1-2 met subluxatie stand beide zijden, tevens pisotriquetrale arthrose beide zijden, rechts meer dan links, gesteld. Cliënte werd voorgelicht over deze diagnose en verschillende conservatieve en operatieve behandelmogelijkheden werden met haar besproken. Eerst werd gestart met conservatieve behandeling (spalk). Omdat de pijnklachten toenamen en de spalk geen verlichting gaf, is uiteindelijk gekozen voor een operatieve behandeling.
De operatie is lege artis en zonder bijzonderheden verlopen. Daarnaast is er postoperatief adequaat gehoor gegeven aan de klachten van cliënte. Zo werd tijdig gestart met de handtherapie en werd de revalidatiearts vroegtijdig ingeschakeld. Tijdens het consult op 23 september 2024 werd een röntgenfoto gemaakt, waarop een oude breuk zichtbaar was aan de rechterhand. Dit was aan de niet geopereerde zijde. Vervolgens besprak de chirurg met cliënte of sprake kon zijn geweest van een eerder trauma aan de hand of pols. Ter sprake kwam dat er een mogelijke relatie bestond van de pijnklachten met een val van een paard, waarbij SL band laesie was opgelopen. Er werd vervolgens een MRI-scan uitgevoerd om dit nader te onderzoeken. Toen bleek dat sprake was van een forse DISI (Dorsal Intercallated Segment Instability) stand van het os lunatum. Dit betekent dat er een instabiliteit was van de carpale botjes (handwortelbeentjes). De verschuiving van de botjes waar cliënte van spreekt was pas in oktober 2024 gebleken. Die verschuiving kan mogelijk het gevolg zijn van de uitgevoerde trapeziectomie, maar duidt niet op onvoldoende vooronderzoek of onzorgvuldig handelen van de kliniek. Het betreft een complicatie. Het enkele gegeven van een ingetreden complicatie/gevolg dwingt niet tot de vaststelling dat onzorgvuldig is gehandeld. Een complicatie is immers ook mogelijk bij onberispelijk medisch handelen.
De chirurg raadde cliënte af op dat moment een (invasieve behandeling) operatie uit te voeren. Dat zou te belastend zijn voor haar hand. Daarom werd geadviseerd te starten met handtherapie en het laten maken van een nieuwe spalk. De chirurg heeft niet gezegd dat cliënte de rest van haar leven een spalk zou moeten dragen. De behandelrelatie werd daarnaast ook niet beëindigd. De chirurg heeft de verschillende conservatieve behandelmogelijkheden toegelicht en behandeltraject toegelicht. Het verwijt is dus niet gegrond.
Tijdens het consult op 29 juli 2024 werd gesproken over een mogelijke verwijzing naar de pijnpoli in het Ikazia/Dirksland ziekenhuis. Vervolgens werd dit nogmaals tijdens het telefonisch contact met de handtherapeut op 1 augustus 2024 met cliënte besproken. Na overleg en goedkeuring van cliënte en de handtherapeut werd besloten om te starten met de therapie op de pijnpoli. Daarom konden de hand- en ergotherapie afspraken komen te vervallen en werden deze uit het systeem gehaald door de handtherapeut. De chirurg heeft deze afspraken niet uit het systeem gehaald.
Van onzorgvuldig handelen door de kliniek en de chirurg is geen sprake geweest en reeds om die reden dient de vordering tot schadevergoeding te worden afgewezen.
Beoordeling van het geschil
Cliënt houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de complicaties aan haar hand die het gevolg zijn van de ingreep van 24 januari 2024.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de behandelend arts zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie zal de klachten van cliënt, afgezet tegen het hierboven geschetste toetsingskader, beoordelen.
Ter zitting heeft cliënte aangegeven dat zij nadat het gips van haar hand was afgehaald, haar hand niet meer herkende. De stand van haar duim was veranderd. De pijn was ondraaglijk. Zij heeft zelf de diagnose dystrofie moeten stellen. Ondanks haar verzoek om met de revalidatie te beginnen heeft de chirurg alleen met haar willen praten. Op een gegeven moment kwam zij erachter dat de afspraken voor de fysiotherapie en ergotherapie uit het systeem waren gehaald. Ook de belafspraak met de chirurg werd afgezegd. Zij kreeg het idee dat de chirurg van haar af wilde ook door zijn mededeling dat hij niets meer voor haar kon doen. De chirurg heeft haar niet verteld dat hij op dat moment een tweede operatie niet aandurfde vanwege de gesteldheid van haar hand. Voorts duidde hij de complicatie als een gevolg van een trauma uit het verleden en weigert hij te erkennen dat de complicatie tijdens de in greep is ontstaan.
Door de late diagnose zijn er in de maanden na de operaties door het verschuiven van de botjes in haar hand cystes ontstaan. Cliënte stelt dat indien eerder was vastgesteld dat er sprake was van dystrofie, er eerder met de pijnmedicatie zou zijn begonnen en dan had zij nu niet zoveel pijnklachten gehad. Naar haar idee heeft de chirurg niet professioneel gehandeld.
De chirurg heeft ter zitting aangegeven dat het herstel van de hand een lastig beloop heeft gehad. Vanwege de aanhoudende klachten heeft hij een revalidatiearts verzocht om breder te kijken naar andere functionaliteiten. De chirurg heeft wel degelijk gedacht aan dystrofie, maar er was volgens hem geen sprake van typische symptomen van dystrofie. Ook de revalidatiearts heeft dystrofie betwijfeld.
Omdat cliënte al bekend was op de pijnpoli van het Ikazia ziekenhuis is in overleg besloten om de behandeling daar voort te zetten. Daarop heeft de handtherapeute alle afspraken uit het systeem gehaald. Het is gebruikelijk dat wanneer een pijntraject wordt opgestart, de therapie wordt overgezet naar de pijnpoli. De chirurg heeft nimmer de intentie gehad om met de behandeling te stoppen. Dit is ook de reden geweest dat hij een MRI heeft laten maken van de hand.
Uit het verslag van de radioloog bleek het SL ligament niet intact wat wellicht de oorzaak van instabiliteit zou kunnen zijn. Daarop heeft de chirurg aan cliënte gevraagd of zij in het verleden een trauma aan haar hand heeft gehad. Zij bleek van een paard te zijn gevallen. De carpale instabiliteit complicatie kan een gevolg zijn geweest van dit trauma uit het verleden.
De chirurg raadde een operatie op dat moment af vanwege de kwetsbaarheid van haar hand (CRPS).
Naar aanleiding van de stukken en hetgeen door partijen naar voren is gebracht ter zitting, overweegt de commissie het volgende.
Naar het oordeel van de commissie is voldoende aannemelijk geworden dat de cliënt voorafgaande aan de ingreep adequaat is geïnformeerd over de behandeling en de risico’s en complicaties.
De commissie is van oordeel dat de operatie volgens de professionele standaard is uitgevoerd. De chirurg heeft een adequate werkwijze gevolgd met betrekking tot het stellen van de diagnose en het verrichten van de operatie.
Na de ingreep is een complicatie opgetreden te weten een Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS). De commissie is ambtshalve bekend dat het hier gaat om een zeer zeldzame complicatie na een dergelijke ingreep, die moeilijk is te diagnosticeren. De commissie acht het begrijpelijk dat de behandelend arts deze diagnose niet eerder heeft gesteld, omdat de symptomen voor CRPS niet duidelijk aanwezig waren. In overleg met de revalidatie arts heeft hij gekozen voor een revalidatie met pijnbestrijding.
Daarna is nog een tweede complicatie opgetreden: carpale instabiliteit (DISI). Deze instabiliteit was niet zichtbaar bij het onderzoek en beeldonderzoek vóór de operatie en is pas later gebleken op een MRI na de operatie. Dit maakt dat deze instabiliteit minder waarschijnlijk is veroorzaakt door een eerder trauma. De chirurg heeft dit niet met zekerheid als verklaring aan klaagster meegedeeld maar genoemd als een mogelijke oorzaak. De commissie acht het meer waarschijnlijk dat deze instabiliteit een gevolg is van de operatie (trapezoidectomie). In de literatuur staat dit ook beschreven als een zeldzame complicatie.
Zoals hiervoor is overwogen heeft de zorgaanbieder een inspanningsverplichting. De commissie heeft onvoldoende argumenten gevonden om tot het oordeel te komen dat de zorgaanbieder ten aanzien van de medische behandeling van cliënte niet heeft voldaan aan deze inspanningsverplichting en onzorgvuldig heeft gehandeld.
Daarbij merkt de commissie op dat het niet aannemelijk is dat de vertraging in het vaststellen van de diagnose CRPS heeft geleid tot cystes en kraakbeenschade in de pols. Het is veel meer aannemelijk dat deze cystes en kraakbeenschade is opgetreden door de carpale instabiliteit.
Cliënte heeft de zorgaanbieder verweten dat hij zonder overleg met haar alle vervolgafspraken uit het systeem heeft gehaald. Ter zitting is duidelijk geworden dat de handtherapeute de afspraken uit het systeem heeft gehaald, omdat de behandeling door de pijnpoli elders was overgenomen en dat dit de gebruikelijke procedure is.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder niet duidelijk heeft gecommuniceerd met de cliënte.
Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat de behandelend arts zijn toezegging aan cliënte in het laatste telefonisch consult, dat hij zou uitzoeken waarom de afspraken waren afgezegd, niet gestand heeft gedaan.
Ook de communicatie met betrekking tot het vervolg van de behandeling is niet helder geweest. Cliënte vatte de bewoordingen van de chirurg samen in de mededeling dat hij niets meer voor haar kon doen en dat zij voor de rest van haar leven een definitieve spalk moest gebruiken zoals ook door de arts was voorgeschreven, terwijl de arts bedoelde dat hij tijdelijk niets meer voor haar kon doen omdat hij op dat moment een tweede operatie, gezien de conditie van haar hand (CRPS), niet aandurfde.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder voor wat betreft de communicatie niet zorgvuldig heeft gehandeld.
Vordering tot schadevergoeding.
De cliënte heeft een vergoeding van de door haar geleden schade gevorderd als gevolg van de
inkomstendaling na één jaar in de Ziektewet en alle kosten die zij heeft moeten maken teneinde een juiste diagnose te krijgen.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht
toerekenbaar tekort is geschoten en daarnaast dat er een causaal verband kan worden gelegd tussen de behandeling door de zorgaanbieder en de schade die door cliënte is gevorderd. De commissie is van oordeel dit causaal verband ontbreekt.
Daarbij overweegt de commissie als volgt.
De commissie is van oordeel dat van onzorgvuldig handelen ten aanzien van de medische behandeling van cliënte door de zorgaanbieder geen sprake is geweest. Dat er na de ingreep twee zeldzame complicaties (CRPS en carpale instabiliteit) zijn opgetreden kan de zorgaanbieder niet worden toegerekend. Het is voorts niet aannemelijk dat de vertraging in de diagnosestelling CRPS zou hebben geleid tot cystes en kraakbeenvorming in de pols.
De zorgaanbieder heeft niet duidelijk gecommuniceerd met cliënte over het verloop van de behandeling. De commissie acht dit niet zorgvuldig maar geen reden voor toekenning van de door de cliënte gevorderde schadevergoeding.
Klachtengeld.
Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard voor wat betreft de communicatie door de behandelaar met cliënte, ziet de commissie aanleiding de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding aan cliënt van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart
– de klacht voor wat betreft de communicatie van de zijde van de behandelaar met cliënte gegrond en verklaart de overige klachten ongegrond;
– wijst de vordering om schadevergoeding af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 dient te vergoeden aan cliënte ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd. Deze behandelingskosten worden geheel betaald.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken, bestaande uit de heer mr. L. Verheij, voorzitter, de heer drs. H.W.J. Koot, de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 10 oktober 2025.