Klacht over urologische behandeling bij UMCG ongegrond verklaard door Geschillencommissie

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 920781/1069014

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt diende een klacht in tegen het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over de behandeling en nazorg na operaties vanwege priapisme in 2018. De cliënt stelde dat sprake was van nalatigheid, onvoldoende informatievoorziening en gebrekkige nazorg, wat geleid zou hebben tot blijvende schade. Hij verzocht om schadevergoeding. De zorgaanbieder stelde dat de behandeling medisch zorgvuldig is uitgevoerd en dat de cliënt goed is geïnformeerd over de risico’s. Ook zou er steeds overleg zijn geweest, en zijn complicaties zoals infecties adequaat behandeld. Uit het medisch dossier bleek bovendien dat de schade al (gedeeltelijk) onvermijdelijk was vanwege de late verwijzing van de cliënt. De Geschillencommissie oordeelde dat de zorgaanbieder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en handelend arts verwacht mag worden. Er is geen sprake van tekortkomingen in de uitvoering van de behandelovereenkomst. De klachten van de cliënt zijn dan ook ongegrond verklaard. Omdat geen tekortkoming is vastgesteld, is de vordering tot schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam] wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Academisch Ziekenhuis Groningen (UMCG), gevestigd te Groningen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2025 te Utrecht. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [naam], hoofd afdeling Urologie en [naam], jurist.
De cliënt is verschenen samen met [naam].

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de behandelingen en de nazorg na de behandelingen die de cliënt bij de zorgaanbieder heeft ondergaan.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit op het volgende neer.

De cliënt stelt dat er ernstige fouten zijn gemaakt tijdens de meerdere operaties die hebben plaatsgevonden bij de zorgaanbieder voor het priapisme en later herstellende operaties. De cliënt is van mening dat er onder andere sprake is geweest van nalatigheid en wanprestatie omdat er onzorgvuldig is gehandeld tijdens en na de operaties. De cliënt is onvoldoende geïnformeerd over de risico’s, er is geen sprake geweest van overleg en inlichtingen over bepaalde handelingen en de gang van zaken rondom de zorgen die de cliënt destijds heeft uitgesproken, welke zorgen niet serieus zijn genomen. De cliënt stelt dat bepaalde gevolgen wellicht hadden kunnen worden voorkomen wanneer er anders was gehandeld.
Door deze gevolgen heeft de cliënt nu blijvende materiële en ook immateriële schade waarvoor hij een compensatie wenst. Op dit verzoek is niet zorgvuldig gereageerd door de Klachtcommissie van het UMCG, omdat zij niet inhoudelijk zijn ingegaan op alle argumenten en punten die de cliënt heeft aangekaart.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder is van mening dat de operaties die de cliënt heeft ondergaan op 11 juli en 16 oktober 2018 zorgvuldig zijn uitgevoerd. Daarnaast is de zorgaanbieder van mening dat de cliënt geïnformeerd is over onder meer de risico’s en dat er overleg met hem geweest is.

Toen de cliënt op 9 juli 2018 naar de zorgaanbieder werd verwezen vanuit het Isala bestond zijn priapisme meer dan tweeëneenhalve dag. Gelet op de duur van de erectie was er op dat moment helaas al sprake van onherstelbare schade aan de zwellichamen. Op 10 juli 2018 zijn door de uroloog met de cliënt de volgende drie behandelopties en de bijbehorende risico’s besproken:

1. Niets doen
2. Palliatieve shunt
3. Vroege implantatie van een erectieprothese.

De cliënt heeft gekozen voor optie 3. Hij heeft hier zijn geïnformeerde toestemming voor gegeven. De op 11 juli 2018 uitgevoerde operatie is zorgvuldig verlopen. Uit het medisch dossier van de cliënt volgt dat geen sprake is geweest van een fout. Op 13 juli 2018 is de cliënt ontslagen en heeft hij de gebruikelijke dosis antibioticatabletten meegekregen. Na zijn ontslag is de cliënt voor het eerst op 14 augustus 2018 weer bij de zorgaanbieder geweest. Hij kwam via de SEH binnen in verband met een wondinfectie. De cliënt was die dag op pad geweest en had veel gelopen. Hij had ook last van zwelling en roodheid van de penis. Er was geen pusuitvloed. In overleg met de dienstdoende uroloog is het beleid afgesproken. Er zijn kweken afgenomen, foto’s gemaakt en er werd gestart met antibiotica (Augmentin). Op dat moment werd geen reden voor een ziekenhuisopname gezien. De cliënt was niet acuut ziek. Hij is voor 20 augustus 2018 op het spreekuur van de Urologie ingepland ter controle. Ook is aangegeven dat als de koorts of klachten zouden toenemen, de cliënt zich eerder diende te melden. Hij heeft zich niet eerder gemeld. Op 16 augustus 2018 volgde uit de wondkweek dat er twee bacteriën in de wondkweek zaten met een matige groeidichtheid. Deze bacteriën werden op dat moment al adequaat bestreden met de voorgeschreven antibiotica. Er was op dit moment geen reden om de cliënt op te nemen: hij kreeg een adequate antibiotische behandeling met tabletten en er waren geen tekenen van erosie van de prothese met indicatie voor een explantatie.

Uit de controle op 20 augustus 2018 bleek dat de zwelling en plaatselijke klachten afgenomen waren. Wel was sprake van een ventraal defect met wat necrose: de prothese was niet zichtbaar. Dit werd diezelfde dag met de cliënt besproken door de uroloog. De cliënt heeft ingestemd met dit beleid (de commissie begrijpt: geen reden om de cliënt op te nemen; voortzetting van de adequate antibiotische behandeling). Hij heeft op dat moment en daarna – tot aan het indienen van zijn schadeclaim – niet laten weten dat hij het hier niet mee eens zou zijn geweest. Helaas bleek op 27 augustus 2018, bij de geplande opname voor het verwijderen van de buikkatheter, sprake te zijn van toename van de pijn en zwelling aan de penis en van necrose van weefsel. De cliënt kreeg via een infuus antibiotica, de necrose werd verwijderd en de buikkatheter is blijven zitten. Op 31 augustus 2018 is hij ontslagen. Op 24 september 2018 was sprake van zichtbare erosie van de prothese aan de linkerzijde. Een verwijdering van de prothese was onvermijdelijk. Tijdens het consult waren de cliënt en zijn ouders aanwezig. Uit het medisch dossier volgt dat de ouders van de cliënt om opname vroegen, vooral vanwege zijn verslavingsproblematiek. Uit het medisch dossier blijkt bovendien dat de cliënt zelf nog niet toe was aan explantatie en er dus geen reden was voor opname. Op 10 en 11 oktober 2018 is er telefonisch contact geweest over het verder zichtbaar worden van de prothese in linker zwellichaam. Daarmee ontstond de indicatie voor explantatie.

Op 16 oktober 2018 is de prothese verwijderd. Hierna is ook telkens overleg met de cliënt geweest over zijn behandeling. Er moest een hersteloperatie uitgevoerd worden van de fistel die de cliënt had ten gevolge van de erosie. Hiervoor werden (inter)nationale experts geconsulteerd die allen adviseerden om primair de fistel te sluiten. Vooraf diende het roken gestaakt worden. De behandeling van de verslavingsproblematiek van de cliënt heeft de uitvoering van de hersteloperatie langdurig vertraagd.
De cliënt is geïnformeerd over de risico’s en er is overleg met hem geweest.

Vanuit de zorgaanbieder hebben verschillende medewerkers zich ingespannen om de cliënt en zijn klachten serieus te nemen. Er is wel degelijk inhoudelijk gereageerd op de argumenten en punten die de cliënt aangekaart heeft. De zorgaanbieder meent dat de klachten van de cliënt ongegrond verklaard moeten worden. Dat de cliënt veel last heeft (gehad) van (de gevolgen van) zijn priapisme, maakt niet dat hij recht op schadevergoeding heeft. Voor schadevergoeding bestaat geen grondslag, nu de zorgaanbieder niet verwijtbaar heeft gehandeld. Bovendien heeft de cliënt niet concreet onderbouwd welke gevolgen er volgens hem door het handelen van de zorgaanbieder voorkomen hadden kunnen worden.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder is tekort geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst die tussen cliënt en de zorgaanbieder is gesloten. Bij de uitvoering van de overeenkomst moet de hulpverlener de zorgplicht in acht nemen. Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

De commissie dient te onderzoeken of (de artsen/verpleegkundigen van) de zorgaanbieder bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden al dan niet de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd.

De commissie is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting tot het oordeel gekomen dat de zorgaanbieder heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener betaamt en hem geen verwijt kan worden gemaakt ter zake van de gevolgen die zijn opgetreden na de operatie op
11 juli 2018.

De cliënt stelt dat hij niet voldoende is geïnformeerd over mogelijke gevolgen/complicaties die konden optreden bij de ingreep die hij heeft ondergaan. Hij heeft deze stelling echter niet onderbouwd of aangetoond/aangevoerd waarover hij niet is geïnformeerd. Uit het dossier blijkt dat de zorgaanbieder met de cliënt drie opties voor behandeling en de risico’s daarvan heeft besproken. Ten aanzien van de vroege implantatie is aangegeven dat een relatief hoog risico op infectie c.q. de noodzaak tot explantatie bestaat.
Dat dit uiteindelijk ook het geval is geweest, is niet aan onkundig handelen van de zorgaanbieder te wijten.
De zorgaanbieder heeft zich blijkens het dossier voldoende ingespannen – onder andere ook door het betrekken van externe deskundigen – en de cliënt geadviseerd – onder andere om voldoende bedrust te houden na de implantatie-operatie en niet te roken – om de operatie de best mogelijke kans van slagen te geven. Het is te betreuren dat de inspanningen van de zorgaanbieder niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, maar hiervan valt de zorgaanbieder geen verwijt te maken.

De overige verwijten die de cliënt de zorgaanbieder maakt over onzorgvuldig handelen bij het verwijderen van het katheter, de stelling dat bij de cliënt pas veel later duidelijk is geworden dat sprake was een bacterie en hem dit niet eerder is verteld en de ontkenning dat reeds in het Isala is gestart met antibiotica, kan de commissie op basis van het dossier evenmin volgen. De zorgaanbieder heeft dit weersproken en de cliënt heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hiervan sprake is geweest dan wel welke schade hij hierdoor heeft geleden.

Op grond van vorenstaande is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelovereenkomst.

Schadevergoeding
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding merkt de commissie op dat voor een aanspraak op schadevergoeding is vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Nu de commissie heeft vastgesteld dat er geen sprake is van tekortkomingen, zal de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat de vordering moet worden afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst de vordering tot schadevergoeding af.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Deze behandelingskosten worden geheel betaald.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. L. Verheij, voorzitter, de heer prof. dr. R.J.A. van Moorselaar, de heer mr. M.H.J.N. van Berckel Smit, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 26 mei 2025.