
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
874017/994335
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een cliënt diende een klacht in tegen de Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep over de afhandeling van een verzoek tot terugverwijzing naar het Groene Hart Ziekenhuis na een prostaatoperatie. Volgens de cliënt had de zorgaanbieder geen tijdig standpunt ingenomen binnen de wettelijke termijn van zes weken en evenmin gecommuniceerd over een verlenging van die termijn. De zorgaanbieder betwistte dit en wees erop dat de interne klachtenprocedure nog liep en dat een schriftelijke reactie onderweg was toen de cliënt al een klacht bij de Geschillencommissie indiende. De cliënt gaf aan geen telefonisch contact te willen en eiste schriftelijke communicatie. De commissie oordeelde dat de cliënt de interne klachtenprocedure niet had afgerond en dat het ontbreken van een standpunt het gevolg was van zijn eigen keuze om deze af te breken. Daarom verklaarde de commissie de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht, op grond van het reglement dat voorschrijft dat eerst de interne procedure moet zijn doorlopen. De inhoud van de klacht is dus niet behandeld.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [plaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Samenvatting
De cliënt heeft een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder. De interne klachtprocedure van de zorgaanbieder is nog aanhangig en niet doorlopen. De cliënt stelt zich op het standpunt dat de zorgaanbieder niet binnen de wettelijke termijn van zes weken een standpunt heeft kenbaar gemaakt en ook niet heeft gecommuniceerd dat deze termijn met vier weken is verlengd. De commissie verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in de klacht nu het standpunt van de zorgaanbieder ontbreekt en de interne klachtprocedure niet is doorlopen.
Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de cliënt in zijn klacht ontvankelijk is. Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2025 te Den Haag.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
De cliënt heeft een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder in verband met de nabehandeling van een operatieve ingreep met betrekking tot prostaatcarcinoom. De cliënt wenst terugverwijzing naar de afdeling urologie in het Groene Hart Ziekenhuis te Gouda (hierna: het GHZ). In verband met stijgende PSA-waardes in het bloed van de cliënt heeft de huisarts geadviseerd onder behandeling te blijven van het prostaatcentrum van de regio, de zorgaanbieder.
Namens de zorgaanbieder is het volgende aangevoerd.
De zorgaanbieder stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu klager het oordeel van de Raad van Bestuur niet heeft willen afwachten en tijdens de interne klachtenprocedure bij de zorgaanbieder een klacht bij de Geschillencommissie Ziekenhuizen heeft ingediend.
De zorgaanbieder is niet bekend met een klacht die volgens de cliënt op 8 november 2024 is ingediend.
De cliënt heeft via het klachtenformulier op de website zijn klacht volgens de reguliere route aanhangig gemaakt bij de zorgaanbieder. Aanvullend op zijn klacht en ter voorbereiding op een eerste gesprek met de klachtenfunctionaris heeft de cliënt op 14 november 2024 een e-mail aan de zorgaanbieder gestuurd.
Op 18 november 2024 heeft telefonisch contact met de cliënt plaatsgevonden. De cliënt heeft daarin de wens tot terugverwijzing naar het GHZ meegedeeld. De klacht is vervolgens doorgestuurd naar de betrokken specialist met de vraag of de specialist bereid was deze terugverwijzing in gang te zetten. De cliënt heeft op 29 november 2024 een nieuw schrijven aan de klachtenfunctionaris gestuurd. Dit schrijven is vervolgens doorgestuurd naar de Raad van Bestuur.
De specialist heeft op 14 december 2024 laten weten herhaaldelijk te hebben getracht telefonisch contact te leggen met de cliënt, echter zonder resultaat. Op 20 december 2024 heeft de cliënt een e-mail ontvangen met daarin de mededeling dat zijn wens tot terugverwijzing wordt opgepakt door de specialist en dat wordt verzocht om telefonisch contact teneinde zijn klacht te bespreken.
De cliënt heeft op 20 december 2024 afwijzend op een belafspraak gereageerd en in deze brief het verzoek tot een schriftelijk standpunt inzake de stellingname van de terugverwijzing gedaan. Verder heeft de cliënt laten weten geen prijs te stellen op een telefonisch overleg zolang de volledige terugverwijzing nog niet heeft plaats gevonden. Op 20 december 2024 heeft de cliënt duidelijk en ondubbelzinnig om een schriftelijk oordeel verzocht.
Op 7 januari 2025 heeft de cliënt een ontvangstbevestiging ontvangen met daarin de mededeling dat conform zijn verzoek d.d. 20 december 2024 een schriftelijk standpunt zal volgen. Op 12 januari 2025 heeft de zorgaanbieder een aanvullend schrijven van de cliënt ontvangen met daarin de aankondiging van het voorleggen van zijn klacht bij de Geschillencommissie. Op 14 januari 2025 heeft de cliënt een e-mail ontvangen met daarin de mededeling dat zijn verzoek tot terugverwijzing naar het GHZ is gerealiseerd en dat zijn concrete vragen omtrent de regionale samenwerkingsverbanden intern zal worden uitgezocht. De cliënt heeft op 14 januari 2025 laten weten geen prijs te stellen op een inhoudelijke reactie en dat hij het traject bij de Geschillencommissie wenst af te wachten.
De commissie overweegt het volgende.
Artikel 6 lid 1 sub b van het Reglement Geschillencommissie Ziekenhuizen luidt, voor zover van belang:
De commissie verklaart op verzoek van het ziekenhuis – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk: indien hij niet schriftelijk kan aantonen dat hij de interne klachtenprocedure heeft gevolgd (overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub b).
De commissie stelt vast dat de cliënt op 20 december 2024 duidelijk en ondubbelzinnig een schriftelijk verzoek tot het uitbrengen van een schriftelijk oordeel van de raad van bestuur heeft verzocht. De cliënt heeft vervolgens na drie weken ook een klacht bij de Geschillencommissie Ziekenhuizen ingediend.
De commissie stelt verder vast dat op het moment van indiening van de klacht bij de Geschillencommissie het oordeel nog niet door de raad van bestuur was uitgebracht. De termijn van zes weken, waarbinnen de raad van bestuur een standpunt dient in te nemen op grond van de artikelen 7 lid 3 jo. 1 van de klachtenregeling Patiënten Franciscus Gasthuis en Vlietland (hierna: de klachtenregeling) was op dat moment – in tegenstelling tot het betoog van de cliënt – nog niet geëindigd. Dat de cliënt het standpunt van de raad van bestuur kennelijk niet heeft willen afwachten en drie weken na zijn verzoek een klacht bij de Geschillencommissie Ziekenhuizen heeft ingediend, zodat daarmee de interne klachtenprocedure werd doorkruist en de zorgaanbieder het uitbrengen van een standpunt van de Raad van Bestuur heeft opgeschort, is daarom een omstandigheid die voor rekening en risico van de cliënt behoort te komen.
Op grond van artikel 6 lid 1 sub b verklaart de commissie de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht, nu het standpunt van de zorgaanbieder ontbreekt en de cliënt de interne klachtenprocedure niet heeft doorlopen.
Op grond van het voorgaande is de cliënt niet-ontvankelijk in de klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw drs. M.L.T.B.M. Köhlen, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, op 26 mei 2025.