
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
707829/979650
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een cliënt diende een klacht in tegen het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) wegens het verdwijnen van contant geld (€800) uit zijn colbert tijdens een medische behandeling. De jas werd door een verpleegkundige in bewaring genomen voorafgaand aan een oogoperatie. De cliënt stelt dat daarmee vertrouwen is gewekt dat zijn eigendommen veilig zouden zijn. De zorgaanbieder betwist de klacht en stelt dat er geen bewijs is dat er daadwerkelijk contant geld in het colbert zat of dat het geld binnen het ziekenhuis is verdwenen. Bovendien heeft de cliënt over de hoogte van het bedrag en het tijdstip van ontdekking tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De Geschillencommissie stelt vast dat de feitelijke toedracht van het incident niet objectief vastgesteld kan worden. De verklaringen van de cliënt zijn inconsistent en er is geen bewijs geleverd voor het bezit of verlies van het gestelde bedrag. De commissie benadrukt dat voor een oordeel over onzorgvuldig handelen eerst moet worden vastgesteld wat er precies is gebeurd — en dat is in deze zaak niet mogelijk gebleken.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [plaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Haaglanden Medisch Centrum, gevestigd te ‘s-Gravenhage
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025 te Den Haag.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De cliënt was samen met zijn zoon, [naam], digitaal ter zitting aanwezig. Namens de zorgaanbieder is [naam] verschenen.
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft het verdwijnen van contant geld uit het colbert van de cliënt.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt heeft een medische behandeling ondergaan op de afdeling Oogheelkunde. Voorafgaand aan de behandeling is de jas van de cliënt door een verpleegkundige in bewaring genomen. In de jas bevond zich een geldbedrag van € 800, – in contanten. Na afloop van de behandeling bleek dit geldbedrag uit de jas te zijn verdwenen.
Hoewel de zorgaanbieder geen aansprakelijkheid wil aanvaarden voor verlies van persoonlijke eigendommen, is in dit geval sprake van een situatie waarin de verpleegkundige het vertrouwen heeft gewekt dat de jas veilig in bewaring zou worden genomen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Uit het onderzoek van de zorgaanbieder is op geen enkele wijze bewijs van het voorval naar voren gekomen. Het ziekenhuis had geen aanknopingspunten dat er contanten in de jas van de cliënt aanwezig waren op 1 mei 2024, dat die contanten tijdens het bezoek aan het ziekenhuis zijn verdwenen en dat dit het gevolg was van het handelen of nalaten van één van de aan het ziekenhuis verbonden zorgverleners.
De betrokken doktersassistente heeft toegelicht dat de cliënt inderdaad op 1 mei 2024 bij zijn bezoek een colbert droeg. Hij heeft zijn colbert in de voorbereidingsfase aangehouden. De cliënt is door de doktersassistente binnengelaten in de ruimte waar de cataractingreep zou plaatsvinden. Zij heeft daarbij de jas aangenomen en enkele tellen over de eerste stoel in de druppelkamer gehangen. Nadat de cliënt was geïnstalleerd op de OK-stoel, heeft zij het colbert in de locker gehangen en de sleutel opgeborgen.
De zorgmanager van de betrokken afdeling heeft laten weten dat de cliënt vervolgens één week na de ingreep (op dinsdag 7 mei) is teruggekomen naar de zorgaanbieder. Hij heeft eerst gesproken met medewerkers van de polikliniek oogheelkunde en daarna met de beveiliging. De cliënt sprak op dat moment over het verlies van een bedrag van € 100,- in contanten. Aan hem is het advies gegeven om een schadeformulier in te vullen.
Vervolgens is de cliënt opnieuw naar de poli oogheelkunde gegaan. Daar sprak hij over het verlies van verschillende bedragen. De beveiliging is toen gebeld om opnieuw met de cliënt te spreken.
De cliënt heeft bij de zorgaanbieder, bij de politie en in de procedure bij de Geschillencommissie wisselend verklaard over hetgeen er bij de zorgaanbieder zou zijn gebeurd en over het moment waarop hij tot de ontdekking zou zijn gekomen dat het geld verdwenen was (toen hij de deur uitliep of de navolgende dag). In het ziekenhuis heeft hij ook nog wisselende bedragen genoemd (variërend van € 100,- tot € 800,-). Daarbij heeft hij ook geen bewijs kunnen aandragen dat hij inderdaad contant geld in zijn jas had en dat dit bij de zorgaanbieder is weggeraakt door toedoen of nalaten van (een van de medewerkers van) het ziekenhuis.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Tussen partijen bestaat niet slechts een verschil van mening over de vraag in hoeverre het gestelde handelen dan wel nalaten aan de zorgaanbieder kan worden verweten, maar allereerst over de feitelijke toedracht van het incident.
De commissie stelt vast dat, op grond van de overgelegde stukken en de verklaringen die ter zitting zijn afgelegd, niet kan worden vastgesteld wat er daadwerkelijk met het colbert van cliënt is gebeurd tijdens en na het consult op 1 mei 2024. De verklaringen van cliënt hierover zijn niet eenduidig: aanvankelijk heeft cliënt verklaard dat het colbert zich na de ingreep in een locker bevond, terwijl hij later aangaf dat het colbert na de ingreep op de grond lag. Evenmin is komen vast te staan of, en zo ja hoeveel, contant geld zich in het colbert bevond. De cliënt heeft dit onderdeel van zijn stelling ook niet nader geconcretiseerd of met bewijs(stukken) onderbouwd.
Het is vaste jurisprudentie van de commissie in gevallen als deze waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van cliënt op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van cliënt minder geloof verdient dan dat van de zorgaanbieder, maar op de omstandigheid dat voor een oordeel of onzorgvuldig is gehandeld eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de commissie niet vaststellen.
Gelet op het voorgaande kan de commissie, op basis van de beschikbare informatie en hetgeen tijdens de zitting aan de orde is gekomen, niet tot het oordeel komen dat sprake is van verwijtbaar handelen door de zorgaanbieder.
De klacht kan dan ook niet gegrond worden verklaard.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënt ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. L. Verheij, voorzitter, mevrouw drs. M.L.T.B.M. Köhlen, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 4 juni 2025.