
Commissie: Gehandicaptenzorg
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
567744/639816
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een cliënt klaagt over de gang van zaken rond zijn overplaatsing vanuit locatie Arnhemsestraatweg (ASW) van zorgaanbieder Siza. Hij stelt dat deze overplaatsing het gevolg was van jarenlang tekortschietend leef- en begeleidingsklimaat, dat de zorgaanbieder de rechter verkeerd heeft voorgelicht, en dat zijn huidige woonsituatie ongeschikt is. De Geschillencommissie verklaart de klacht deels gegrond: de zorgaanbieder heeft te laat gereageerd op signalen van een ongunstige groepsdynamiek en gebrekkige zorg op de ASW. De commissie acht echter niet aannemelijk dat de overplaatsing volledig daaraan te wijten is. De klacht over onjuiste informatie aan de rechter wordt niet in behandeling genomen, omdat de rechter daarover al heeft geoordeeld. De commissie erkent dat de huidige situatie niet optimaal is, maar stelt dat Siza zich voldoende heeft ingespannen om de situatie te verbeteren en actief meewerkt aan een betere oplossing. De gevraagde schadevergoeding van € 25.000,– wordt afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. Wel krijgt de cliënt € 52,50 klachtengeld terug.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende in [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Stichting Siza, gevestigd in Oosterbeek
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Samenvatting
De cliënt verbleef in een appartement van de zorgaanbieder aan de Arnhemsestraatweg en ontving daar begeleiding. Volgens de zorgaanbieder ontstond in het appartementencomplex een onwenselijke situatie. Om die situatie te doorbreken, heeft de zorgaanbieder – uiteindelijk via een rechterlijke machtiging – de cliënt overgeplaatst naar een andere locatie. De cliënt vindt dat de zorgaanbieder bij de beslissing tot overplaatsing onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij momenteel op een ongeschikte locatie verblijft. Hij wil een schadevergoeding van de zorgaanbieder ontvangen van € 25.000,–.
De commissie verklaart de klacht deels gegrond. De zorgaanbieder heeft te laat gehandeld na het ontstaan van een ongewenste groepsdynamiek op de locatie Arnhemsestraatweg. In zoverre is de klacht gegrond. Partijen zijn beide van mening dat de huidige situatie ongewenst is voor de cliënt, maar daarvan valt de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie geen verwijt te maken. In zoverre is de klacht ongegrond. Het verzoek om een schadevergoeding wordt afgewezen.
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2025 te Utrecht. Voor de cliënt is verschenen zijn mentor, [naam]. De zorgaanbieder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] (zorgdirecteur) en [naam] (GZ-psycholoog).
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Samengevat heeft de cliënt zijn klacht in drie klachtonderdelen naar voren gebracht.
In de eerste plaats is de cliënt van mening dat de uithuisplaatsing, die met dwang was ingezet met hulp van een rechterlijke machtiging (RM), het gevolg is van het jarenlang ontbreken van een juist leef- en begeleidingsklimaat op de locatie Arnhemsestraatweg (ASW). Dat heeft het Prisma-onderzoek uitgewezen.
In de tweede plaats heeft de zorgaanbieder volgens de cliënt in de procedure tot het verkrijgen van de RM gelogen. De zorgaanbieder heeft beweerd dat de arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) [naam] de cliënt meerdere keren heeft gesproken. Dat is niet waar.
Tot slot wil de cliënt de erkenning dat zijn huidige plek niet passend is.
De cliënt is van mening dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in haar hulpverlening. Daarom wil de cliënt een schadevergoeding ontvangen van € 25.000,–. Ook wil de cliënt erkenning en excuses ontvangen van de zorgaanbieder.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Wat aan het geschil vooraf is gegaan.
De cliënt is bekend met een licht verstandelijke beperking, epilepsie en een stoornis in het autismespectrum (ASS). Sinds 2004 verblijft de cliënt bij de zorgaanbieder. Op 14 juli 2015 is de cliënt op advies van de zorgaanbieder overgeplaatst naar de locatie ASW. Deze locatie is gespecialiseerd in ASS.
Bij beschikking van 31 maart 2023 heeft de rechtbank Gelderland een machtiging tot opname en verblijf in de zin van de Wet zorg en dwang verleend op verzoek van het CIZ. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat sprake is van een zeer verstoorde samenwerking tussen de cliënt, zijn familie en de medewerkers van de zorgaanbieder. Daarnaast kan de huidige woonvorm (ASW) volgens de rechtbank de intensieve begeleidings- en behandelvraag van de cliënt niet bieden. Hoewel extra begeleiding en medicatie is geprobeerd, is het de zorgaanbieder niet gelukt om de situatie ‘houdbaar’ te krijgen.
De zorgaanbieder heeft vervolgens de cliënt op 17 april 2023 overgeplaatst naar de huidige locatie aan de Arnhemse Allee.
Het toetsingskader.
De overeenkomst tussen de cliënt en de zorgaanbieder is een zorgverleningsovereenkomst. Bij de uitvoering van de overeenkomst moet de zorgaanbieder de zorg van een goed zorgaanbieder in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de verantwoordelijkheid die op haar rust, die voortvloeit uit de voor de zorgaanbieder geldende professionele standaard. Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Voor een gegrondverklaring van de klacht is vereist dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de uitvoering van de zorgverleningsovereenkomst. Die tekortkoming moet bovendien aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten.
Tegen de achtergrond van dit toetsingskader zal de commissie het geschil beoordelen.
1. De uithuisplaatsing met hulp van de RM is het gevolg van het jarenlang ontbreken van een juist leef- en begeleidingsklimaat op de ASW.
PRISMA is een methode om calamiteiten in de zorg te onderzoeken, te analyseren en om te zetten in verbetermaatregelen. De zorgaanbieder heeft een PRISMA-onderzoek laten uitvoeren naar de begeleiding op de locatie ASW. De cliënt heeft een presentatie naar aanleiding van dat onderzoek aan de commissie toegestuurd. Hij wil dat de commissie op basis van de onderzoeksresultaten vaststelt dat sprake is van het jarenlang ontbreken van een juist leef- en begeleidingsklimaat op de ASW, als gevolg waarvan geen andere keuze meer resteerde dan de uithuisplaatsing met hulp van de RM.
De commissie overweegt het volgende. De presentatie die de cliënt heeft overgelegd bevat geen gegevens die feitelijk tot de cliënt herleidbaar zijn. In algemene zin concludeert het PRISMA-onderzoek wel tot een aantal tekortkomingen binnen de ASW. De zorgaanbieder erkent ook dat zij niet tijdig heeft gesignaleerd dat de combinatie van cliënten, de grootte van het gebouw en de expertise van de medewerkers niet het gewenste resultaat hadden. Daar is onvoldoende op geacteerd.
Uit de erkenning door de zorgaanbieder en de algemene bewoordingen van het PRISMA-onderzoek is daarom te concluderen dat de zorgaanbieder een tijdlang geen passende zorg heeft geboden aan haar cliënten op de ASW. In zoverre is de klacht gegrond. Maar naar het oordeel van de commissie is daarmee niet gezegd dat de uithuisplaatsing voorkomen had kunnen worden.
Op de locatie speelden drie factoren een rol. De hulpverlening schoot tekort, er was sprake van een bepaalde groepsdynamiek die de begeleiding voor grote uitdagingen stelde en het gedrag van de cliënt zelf werd moeilijker hanteerbaar. Die factoren grijpen onderling op elkaar in. Daardoor is niet met zekerheid vast te stellen dat de tekortschietende hulpverlening door de zorgaanbieder de enige factor is die heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de cliënt. Het is immers niet te beoordelen hoe de situatie zich had ontwikkeld als aan de cliënt het juiste leef- en begeleidingsklimaat was geboden. De commissie gaat dan ook niet mee in de stelling van de cliënt dat de RM voorkomen had kunnen worden.
2. Onjuiste verklaringen van de AVG.
De cliënt meent dat de zorgaanbieder de rechter verkeerd heeft voorgelicht in de RM-procedure. De commissie kan de cliënt echter niet in deze klacht ontvangen. Volgens het procesreglement (zie artikel 5, aanhef en onder b) verklaart de commissie de cliënt in zijn geschil ambtshalve niet-ontvankelijk als het geschil een zaak betreft waarover de rechter een uitspraak over de inhoud heeft gedaan. Voor de cliënt stond de mogelijkheid van cassatie bij de Hoge Raad open. De commissie zal dit deel van de klacht daarom niet inhoudelijk beoordelen.
3. De huidige situatie is niet passend.
De cliënt verblijft nu in een hoekappartement van locatie de Arnhemse Allee. In het verweerschrift en ter zitting heeft de zorgaanbieder uitgebreid toegelicht welke maatregelen zijn getroffen om de locatie passend te maken. Zo is de samenstelling van het team op verzoek van de mentor van de cliënt gewijzigd, omdat het eerste team nog te veel connectie had met het oude team op de ASW. Er is 24 uur per dag, zeven dagen per week, een speciaal team voor de cliënt beschikbaar, dat over de juiste kennis en ervaring beschikt. Met een aantal begeleiders heeft de cliënt inmiddels ook goed contact opgebouwd.
De huidige plek is niet passend, zo is de zorgaanbieder het met de cliënt eens. Op de nieuwe locatie ontstaat dezelfde dynamiek en problemen met de buren als op de vorige locatie. Daarom is het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) ingeschakeld. Naar de opvatting van het CCE is te veel gebeurd tussen de cliënt en de zorgaanbieder, waardoor het vertrouwen ontbreekt om nog met de zorgaanbieder door te gaan. Daarom wordt nu, met ondersteuning van het CCE, gezocht naar een andere geschikte plek voor de cliënt. Ook de mentor van de cliënt is hierbij nadrukkelijk betrokken.
Gelet op de standpunten van partijen, kan de conclusie geen andere zijn dan dat de huidige situatie voor de cliënt niet passend is. De commissie is echter van oordeel dat de zorgaanbieder daarvan geen verwijt valt te maken. Na de overplaatsing heeft de zorgaanbieder voldoende inspanningen verricht om de huidige situatie passend te maken voor de cliënt. Dat dat niet is gelukt, is niet te wijten aan onvoldoende inzet aan de kant van de zorgaanbieder. En ook nu de beslissing is genomen dat voor de cliënt een andere plek bij een andere zorgaanbieder moet worden gevonden, werkt de zorgaanbieder voldoende – binnen haar mogelijkheden – mee. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
De schadevergoeding.
De cliënt wil een schadevergoeding ontvangen van de zorgaanbieder ter hoogte van € 25.000,–. De commissie begrijpt dat de cliënt daarbij bedoelt een immateriële schadevergoeding (affectieschade). Het verzoek om schadevergoeding van de cliënt moet worden beoordeeld naar Nederlands recht (wet en rechtspraak). Het wordt niet snel aangenomen dat sprake is van immateriële schade. In dit geval moet de commissie beoordelen of het feit dat de zorgaanbieder te laat passende hulpverlening heeft verstrekt leidt tot het oordeel dat de zorgaanbieder de cliënt psychisch leed heeft toegebracht. Dat acht de commissie niet aannemelijk en dat is door de cliënt ook niet onderbouwd met behulp van bijvoorbeeld een (psychologisch) rapport. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Beslissing
De commissie:
– Verklaart klachtonderdeel 1 gegrond voor zover dit betrekking heeft op de periode dat de zorgaanbieder geen passende zorg aan cliënt heeft verleend;
– Verklaart klachtonderdeel 1 voor het overige ongegrond;
– Verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 2;
– Verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond;
– Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Bovendien dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de cliënt te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd. Deze zijn al voldaan.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, ir. N. Bomer, H.A. van Dam, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 13 maart 2025.