Behandelrelatie beëindigd met voldoende zorgvuldigheid: klacht cliënte ongegrond

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Vrijgevestigde GGZ Praktijken    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 581439/661794

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënte diende een klacht in tegen haar behandelaar vanwege de beëindiging van de behandelovereenkomst, schending van privacy en respectloze bejegening. De Geschillencommissie oordeelde dat de behandelaar voldoende gewichtige redenen had om de behandeling af te ronden, nu zij niet langer passende therapie kon bieden. Weliswaar had de behandelaar formeel gezien vooraf toestemming moeten vragen voor het delen van medische gegevens tijdens intercollegiaal overleg, maar de commissie achtte dit in dit geval niet klachtwaardig. De commissie stelde vast dat cliënte eerder zelf had verzocht om voortzetting van de behandeling bij collega’s, waarbij gegevensdeling noodzakelijk was. Wat betreft de beëindiging van de behandelovereenkomst concludeerde de commissie dat geen sprake was van een abrupte opzegging, maar van een poging tot zorgvuldige afronding, die door cliënte werd verhinderd door het indienen van een klacht. De klacht over onheuse bejegening kon niet worden vastgesteld, omdat de lezingen van partijen uiteenliepen en onvoldoende bewijs voorhanden was. De commissie wees daarnaast de vordering tot schadevergoeding van € 2.500 af, nu geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming door de behandelaar. De klachten werden ongegrond verklaard en cliënte werd ontvankelijk geacht in haar klacht. De behandelaar heeft volgens de commissie gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener mag worden verwacht.

De uitspraak

Samenvatting
De klacht betreft de eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst, bejegening van cliënte en privacy schending door het delen van patiëntgegevens in intercollegiaal overleg zonder toestemming van cliënte.
De commissie is van oordeel dat de behandelaar voldoende gewichtige redenen had om de behandeling van cliënte af te ronden, nu duidelijk was dat zij niet in staat was aan cliënte een passende therapie te geven. Cliënte heeft aan de behandelaar toestemming gegeven om navraag te doen of de behandeling door één van de collega’s van de behandelaar kon worden voortgezet. Het is evident dat de behandelaar in verband met dit verzoek gegevens van cliënte moest delen met deze collega’s. Aan cliënte had toestemming moeten gevraagd met betrekking tot het delen van haar medische gegevens in het intercollegiaal overleg over haar behandeling. De commissie acht dit echter in dit geval niet klachtwaardig. Dat sprake is geweest van een onheuse bejegening door de behandelaar, kan de commissie niet vaststellen.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

Cliënte heeft de klacht voorgelegd aan de behandelaar. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2025 te Utrecht.
Cliënte heeft via een videoverbinding haar standpunt toegelicht. Zij werd bijgestaan door mevrouw [naam], Rechtsbijstand.
De behandelaar werd ter zitting bijgestaan door mevrouw [naam], Rechtsbijstand.

Beoordeling

Ontvankelijkheid.
De behandelaar heeft de commissie verzocht cliënte niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht onder verwijzing naar artikel 6, lid 1, sub b, van het reglement van de commissie.

Ingevolge artikel 6. 1. verklaart de commissie op verzoek van een zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden, na de datum waarop de cliënt de klacht bij de zorgaanbieder indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.
Vast is komen te staan dat cliënte op 25 augustus 2023 haar klacht aan haar behandelaar heeft kenbaar gemaakt. Zij heeft vervolgens op 22 augustus 2024 bij de commissie melding gemaakt van haar klacht, derhalve binnen de termijn van 12 maanden. Gelet op het vorenstaande is cliënte ontvankelijk in haar klacht. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.

Inhoudelijk
Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De commissie zal de klachten van cliënte beoordelen in het licht van het hierboven geschetste toetsingskader.

Standpunt cliënte
Cliënte heeft de volgende klachten aan de commissie voorgelegd:
Klacht 1: Eenzijdig opzeggen behandelovereenkomst door behandelaar, zonder gewichtige redenen en zonder inachtneming van de zorgvuldigheidseisen.
Cliënte had op 10 augustus 2023 op haar verzoek een evaluatiegesprek met de behandelaar nadat zij bijna een jaar therapie achter de rug had. De behandelaar had in deze evaluatie een positieve kijk op haar proces en er werden duidelijke en ook voor cliënte goede afspraken gemaakt over het verdere beloop van de behandeling. Ondanks het feit dat cliënte niet vaak dacht aan de therapie tussen de sessies door, vond zij de therapie voor haar waardevol. Op 23 augustus 2023 kreeg cliënte opeens te horen dat de behandelaar stopte met haar therapie nadat zij één en ander over cliënte met twee collega’s had besproken. Haar besluit stond zo vast, dat cliënte boos werd omdat zij zich door deze manier van handelen van de behandelaar en deze overrompeling niet serieus genomen en in de steek gelaten voelde. Na een kwartier is cliënte opgestapt, omdat de behandelaar het gesprek niet meer wilde voortzetten. Het betreft hier het eenzijdig opzeggen van de behandelrelatie. Cliënte voelt zich verraden en in de steek gelaten door de manier waarop de behandelaar dit heeft aangepakt en haar plotselinge twijfels over de behandeling niet eerst met haar heeft besproken.
Klacht 2: Schending van haar privacy door de behandelaar. De behandelaar besprak de behandeling die cliënte kreeg met haar collega’s zonder expliciete toestemming van cliënte.
Klacht 3: Er is sprake geweest van een respectloze bejegening door de behandelaar van cliënte zowel tijdens het gesprek van 23 augustus 2023 als in haar reactie op de klachten van cliënte.

Cliënte vordert een schadevergoeding van € 2.500, -. De gehele behandeling heeft door deze afronding zo negatief uitgewerkt, dat het trauma waaraan cliënte lijdt, is versterkt. Daarnaast heeft zij twee jaar het eigen risico van de zorgverzekering moeten voldoen.

Standpunt van de behandelaar:
De behandelaar heeft als reactie op de klachten het volgende gesteld:
Klacht 1: In juni 2022 heeft cliënte zich bij de behandelaar aangemeld. Na meerdere intakegesprekken en diagnostiek werd op 20 oktober 2022 gezamenlijk het behandelplan opgesteld. De behandeling werd gestart en in totaal hebben er 20 behandelsessies plaatsgevonden waarvan 6 EMDR-sessies. Op 21 juni 2023 heeft de behandelaar aangekondigd dat de praktijk ging verhuizen naar Tilburg. Op 10 augustus 2023 vond een evaluatie van de behandeling plaats en op 23 augustus 2023 heeft de behandelaar aan cliënte laten weten dat de behandelingen onvoldoende resultaat hadden en dat het beter was om te stoppen met de behandeling. Het was niet de bedoeling om tijdens deze sessie de behandeling daadwerkelijk te stoppen. Het gesprek op 23 augustus 2023 heeft echter maar 15 minuten geduurd. De behandelaar heeft dat gesprek beëindigd in verband met de bij cliënte hoogoplopende boosheid. De behandelaar benadrukt evenwel dat zij op dat moment het gesprek heeft beëindigd, maar niet de behandelrelatie. De behandelaar vond het noodzakelijk dat een goede afronding van de behandeling plaats zou vinden. Doorgaans gebruikt de behandelaar voor een dergelijke afronding meerdere gesprekken en dit afrondingstraject kan wel enige maanden duren. Deze afronding heeft niet plaatsgevonden, omdat cliënte op 25 augustus 2023 een klacht heeft ingediend bij de LVvP. Op 28 augustus 2023 heeft de behandelaar aan cliënte per e-mail gevraagd of zij in gesprek wilde gaan. Cliënte wilde dit niet omdat zij eerst overleg met de klachtenfunctionaris wilde hebben. In een later stadium heeft cliënte aangegeven dat zij alleen met de behandelaar in gesprek wilde gaan onder de voorwaarde dat de behandeling hervat zou worden. Aan deze voorwaarde kon de behandelaar niet voldoen en daarmee heeft er geen gesprek meer plaatsgevonden.
Er is geen sprake geweest van een respectloze bejegening. De behandelaar betreurt het dat het gesprek van 23 augustus 2023 zo naar is verlopen.
Klacht 2: De behandelaar is verbonden aan een praktijk waarin meerdere vrijgevestigde therapeuten werkzaam zijn. Zoals ook op de website staat vermeld, kan intercollegiaal overleg plaatsvinden.
Op 21 juni 2023 heeft de behandelaar aan cliënte laten weten dat zij de praktijk met ingang van 1 september 2023 naar [plaatsnaam] ging verhuizen. Op dat moment heeft cliënte gevraagd of de twee collega’s, waar zij eerder in behandeling was geweest, bereid waren om haar weer in behandeling te nemen. De behandelaar ziet niet in hoe zij een dergelijke vraag bij haar collega’s kon neerleggen zonder daartoe relevante gegevens van cliënte te delen. Indien de behandelaar ook maar enigszins het idee had gehad dat cliënte niet zou instemmen met dit intercollegiaal overleg, dan had zij daartoe toestemming gevraagd of geen overleg met de collega’s gevoerd.

Overwegingen van de commissie
Klacht 1: beëindiging behandelovereenkomst.
De commissie heeft vastgesteld dat de behandelaar op 23 augustus 2023 de intentie heeft gehad om met cliënte te bespreken dat zij de behandeling wilde stopzetten na een afrondingstraject, omdat de behandelaar tot de conclusie was gekomen dat zij niet in staat was om aan cliënte een verdere passende behandeling te geven. Wellicht heeft de gekozen bewoording van de behandelaar geleid tot boosheid bij cliënte. De commissie heeft echter vastgesteld dat op dat moment geen sprake is geweest van een eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst.
Een zorgvuldige afronding van de behandeling heeft niet kunnen plaatsvinden, omdat cliënte twee dagen na het bewuste gesprek al een klacht had ingediend bij de LVvP en niet meer openstond voor het aanbod van de behandelaar om met haar in gesprek te gaan, teneinde haar ondersteuning en begeleiding naar een andere behandelaar te bieden. De behandelaar kon niet voldoen aan de eis van cliënte dat zij alleen een gesprek wilde aangaan als haar behandeling zou worden voortgezet.
De commissie is van oordeel dat de behandelaar voldoende gewichtige redenen had om de behandeling van cliënte af te ronden, nu duidelijk was dat de behandelaar niet in staat was aan cliënte een passende therapie te geven. De behandelaar heeft zorgvuldig gehandeld door open te staan voor begeleiding van cliënte naar een behandelaar die wel de juiste therapie aan cliënte zou kunnen geven. Dat vanwege de reactie van cliënte dit uiteindelijk niet mogelijk is gebleken, kan aan de behandelaar niet worden verweten.
De commissie zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klacht 2: privacy schending.
De commissie heeft vastgesteld dat cliënte aan de behandelaar toestemming heeft gegeven om navraag te doen of de behandeling door één van haar collega’s kon worden voortgezet na de verhuizing van de praktijk. Het is evident dat de behandelaar in verband met dit verzoek gegevens van cliënte moest delen met deze collega’s. De commissie is van oordeel dat in zoverre geen sprake is geweest van schending van de privacy van cliënte. Daarbij merkt de commissie op dat cliënte in het verleden al bij één van deze collega’s onder behandeling is geweest en dat deze collega derhalve al op de hoogte was van cliënte ’s problematiek.
Ter zitting is vast komen te staan dat in ditzelfde gesprek de behandelaar naar aanleiding van de evaluatie van de therapie met cliënte intercollegiaal overleg heeft gevoerd over het aanslaan van de behandeling. Formeel gesproken had cliënte hiervoor toestemming moeten geven. De commissie is, gezien het doel van het overleg, de voortzetting van de behandeling door een collega, van oordeel dat het handelen van de behandelaar in dit geval niet klachtwaardig is.
De commissie zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klacht 3: bejegening.
Vaststaat dat het gesprek op 23 augustus 2023 een nare wending heeft gekregen. Cliënte en de behandelaar hebben een andere beleving over de feiten en over de bejegening. De commissie kan niet vaststellen wie van beiden gelijk heeft, omdat aan het woord van de één niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander.

Het is vaste jurisprudentie van de commissie in gevallen als deze waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van cliënte op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van cliënte minder geloof verdient dan dat van de behandelaar, maar op de omstandigheid dat voor een oordeel of onzorgvuldig is gehandeld eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de commissie hier niet vaststellen, waardoor deze klacht niet kan slagen.

Schadevergoeding
Voor aanspraak op een (im-)materiële schadevergoeding is ten minste vereist dat de behandelaar in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst.
Hiervan is naar het oordeel van de commissie geen sprake. De vordering tot schadevergoeding, die overigens niet dan wel onvoldoende is onderbouwd, zal de commissie afwijzen.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie
– verklaart cliënte ontvankelijk in haar klacht;
– verklaart de klachten ongegrond;
– wijst de vordering tot schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw M. van den Elsen, de heer mr. M.W.E. Tusschenbroek, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 28 februari 2025.