Cliënt klaagt over gemiste diagnose herseninfarct bij eerste ambulancebezoek

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ambulancezorg    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 832609/1064460

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Een cliënt diende een klacht in tegen RAV Brabant Midden-West-Noord, omdat hij bij een eerste ambulancebezoek op 5 februari 2024 niet is meegenomen naar het ziekenhuis, terwijl hij later die dag drie herseninfarcten bleek te hebben gehad. De cliënt stelt dat hij destijds duidelijke symptomen vertoonde en dat het ambulancepersoneel nalatig heeft gehandeld door geen ECG te maken of neurologische tests uit te voeren. De zorgaanbieder betwist dit en voert aan dat het onderzoek volgens het Landelijk Protocol Ambulancezorg (LPA) is uitgevoerd. De symptomen van de cliënt pasten bij een paniekaanval in combinatie met eerder vastgestelde BPPD (goedaardige duizeligheid), en neurologische tests zoals de FAST-test leverden geen afwijkingen op. Volgens de zorgaanbieder was er op dat moment geen medische noodzaak om de cliënt te vervoeren. De commissie oordeelt dat het ambulancepersoneel zorgvuldig en volgens protocol heeft gehandeld. Het feit dat later alsnog ernstige diagnoses zijn gesteld, betekent niet dat het eerste optreden onzorgvuldig was. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard en de gevraagde schadevergoeding van € 5.000,– wordt afgewezen.

De uitspraak

in het geschil tussen

[naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)

en

RAV Brabant Midden-West-Noord, gevestigd te Tilburg
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
De cliënt had symptomen voor een herseninfarct en heeft om een ambulance verzocht. De ambulanceverpleegkundige heeft na onderzoek besloten om cliënt niet mee te nemen naar het ziekenhuis. De cliënt heeft later diezelfde dag opnieuw om een ambulance verzocht waarna de cliënt naar het ziekenhuis is vervoerd. De cliënt bleek na onderzoek in het ziekenhuis drie herseninfarcten te hebben gehad. De cliënt vordert € 5.000,– omdat hij niet tijdig is behandeld. De zorgaanbieder stelt dat uit lichamelijk onderzoek bleek dat er voor het ambulancepersoneel bij het eerste bezoek geen aanleiding was een ECG te maken en dat de cliënt op dat moment geen acute neurologische problematiek vertoonde. De commissie oordeelt de klacht ongegrond. Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ambulancezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De cliënt is – hoewel daartoe opgeroepen – niet ter zitting verschenen, vanwege verhindering wegens werk.

De zorgaanbieder is ter zitting vertegenwoordigd door [naam], die langs digitale weg is verschenen.
Tevens zijn van de zijde van de zorgaanbieder verschenen [naam] en [naam].

De behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2025 te Den Haag.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de beslissing van de ambulancebroeders de cliënt na de eerste melding – op 5 februari 2024 om 18:18 uur – niet naar het ziekenhuis te vervoeren.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De cliënt liep al een poos thuis met duizeligheidsklachten (vier weken) en heeft daarna een week gewerkt. Zaterdag 3 februari 2024 kwamen de duizeligheidsklachten flink terug en zondag 4 februari 2024 was de cliënt echt niet lekker. Toen de klachten op maandag 5 februari 2024 verergerden heeft de echtgenote van de cliënt 112 gebeld, waarna de ambulance om 18:26 uur kwam. Zij vonden de cliënt niet ziek genoeg om mee te nemen en vertelden de cliënt dat het ziekenhuis voor hem geen meerwaarde zou hebben terwijl de cliënt op dat moment wel degelijk symptomen had van een herseninfarct. Het ambulancepersoneel heeft de eerste keer niet zorgvuldig gehandeld bij de hartinfarct van de cliënt. Er zijn toen ook geen neurologische testen gedaan. Nadat (de echtgenote van) de cliënt voor de tweede keer met spoed had verzocht om een ambulance en de ambulancebroeders ter plaatse waren, bleken deze ambulancebroeders – volgens de cliënt – wel kundig en hebben zij de cliënt naar het ziekenhuis vervoerd. Daar bleek dat de cliënt inmiddels drie herseninfarcten had gehad. Volgens de cliënt zijn niet alle protocollen gevolgd en uitgevoerd.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

Op 5 februari 2024 belt de echtgenote van de cliënt met de meldkamer. Op basis van de triage is de centralist van mening dat het sturen van een ambulance aangewezen is. In de melding is het volgende vermeld:

“57 jaar oud, Man, Bij kennis, Ademt. Bewusteloos / Flauwvallen (Bijna) Code: 31C1 Aanspreekbaar met abnormale ademhaling Verklaring melder: man hevige duizelingsklachten, al 4 weken, wordt nu erger, heeft idee dat hij gaat flauwvallen, overgeven, pijnlijk hoofd, trillen Zijn huidskleur is bleek. Hij heeft geen voorgeschiedenis met hartproblemen. Hij ademt niet volledig normaal. Hij reageert normaal (helemaal wakker). Hij verandert van huidskleur.”

De centralist geeft om 18:19 uur een rijopdracht met urgentie A1. Het team van de ambulance bestaat uit een ambulanceverpleegkundige, een ambulanceverpleegkundige in opleiding en de chauffeur. Rond
18:26 uur komt de ambulance bij de woning van de cliënt aan. Bij aankomst bij de woning richt de bemanning zich tot klager. De bemanning treft aldaar de cliënt aan:
zit voorover gebogen aan de eettafel. alert, normale kleur, Tachypneu”

Uit het ritverslag volgt dat de schouw niet overeenkomt met de melding. Cliënt heeft een normale huidskleur en oogt alert. Na aankomst start de bemanning het onderzoek conform de ABCDE-criteria. In het kader van het onderdeel Disability doet de bemanning een pupilcontrole, die geen afwijkingen laat zien. De bemanning controleert de bloeddruk, pols, ademhaling, bloedsuiker en doet bewustzijns- en neurologische controles bij de cliënt. De bemanning doet een FAST-test. De cliënt is in staat om zijn armen en benen – zowel links als rechts – te bewegen. Ook kan hij duidelijk communiceren. De cliënt is verstaanbaar, en alert. Ook de oogleden en de mond van de cliënt hangen niet. De FAST-test resulteert niet in afwijkingen. Hierna voert de bemanning een speciale anamnese uit. De medische achtergrond en het medicatiegebruik van de cliënt worden uitgevraagd. Uit de speciale anamnese volgt – onder andere – dat de KNO-arts van de cliënt de diagnose Benigne Paroxismale Positie Duizeligheid (BPPD) bij de cliënt heeft gediagnosticeerd.
Na de speciale anamnese volgt de tractus anamnese. Cliënt had geen pijn op de borst of een voorgeschiedenis met hartproblemen. Ook waren er geen acute neurologische klachten. Tijdens het bezoek verdwenen enkele klachten bij de cliënt, zoals tintelingen in de handen en mond, op de pre-existente klachten van BPPD na. Als werkdiagnose stelt de bemanning “paniekaanval i.c.m. BPPD.”
De bemanning draagt de zorg over aan de HAP, die een anti-emeticum voorschrijft.

In het ritverslag is vermeld:

EHGV
Zorg overgedragen aan HAP
Man met BPPD, welke 19-02 verdere onderzoeken krijgt.
Nu toenemende klachten waarbij dhr in paniek is geraakt met hierbij tintelingen in handen, mond en droge mond.
Nadat dhr rustiger is zijn deze klachten verdwenen op de preexistente klachten van BPPD na.
Overdracht naar HAP welke antiemetica supp heeft voorgeschreven. Echtgenote gaat deze ophalen. Advies: bedrust, enkel op voor wc en wastafel. Frequent kleine beetjes drinken bij braken. Inname medcatie als supp.
Patient en echtgenote begrepen adviezen en gingen akkoord.”

Ongeveer twee uur later belt de echtgenote weer met de meldkamer, vanwege persisterende klachten van de cliënt. De cliënt krijgt last van een tintelende mondhoek, hand en oogkas. De ambulance ter plaatse constateert een hartinfarct en vervoert de cliënt naar het ziekenhuis. Uit de onderzoeken in het ziekenhuis blijkt de cliënt tevens drie herseninfarcten te hebben doorgemaakt.

De cliënt heeft zijn klacht over de ambulancezorgverlening op 4 maart 2024 ingediend bij RAV. Bij RAV is een Methodisch Intercollegiaal Overleg (MIO) uitgevoerd. Uit het MIO blijkt dat medisch navolgbaar is gehandeld.
De zorgaanbieder betreurt het dat op een later moment andere diagnoses zijn gesteld, maar meent dat de bemanning zorgvuldig en conform LPA heeft gehandeld. Op basis van het LPA en de presentatie destijds van de cliënt was er geen aanleiding om een ECG te maken en vertoonde de cliënt geen acute neurologische problematiek. Er is derhalve geen sprake van verwijtbaar onzorgvuldig handelen aan de zijde van de bemanning van de ambulance. Hierbij benadrukt de zorgaanbieder dat het bij de beoordeling van haar handelen centraal staat welke handelwijze op basis van de presentatie destijds (dus ten tijde van de hulpverlening) geboden was. Informatie die achteraf kenbaar is geworden kan en mag niet meespelen in de beoordeling van de commissie, aldus de zorgaanbieder.

Beoordeling
Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld is de commissie van oordeel dat er tussen hen op 5 februari 2024 een overeenkomst betreffende het verlenen van ambulancezorg tot stand is gekomen. Deze overeenkomst is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de uitvoering van deze overeenkomst moet de zorgaanbieder – en ieder die hij heeft ingeschakeld bij de uitvoering van de voor hem uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, zoals in dit geval de desbetreffende ambulancemedewerkers, – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem/hen rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW), die in dit geval (onder meer) is neergelegd in het Landelijk Protocol Ambulancezorg. Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Ter beoordeling van de commissie staat de vraag of de (ambulancemedewerkers van de) zorgaanbieder die zorgplicht (zijn) is nagekomen.

De commissie heeft in de stukken en hetgeen op de hoorzitting naar voren is gebracht geen aanleiding gevonden aan te nemen dat de zorgaanbieder ten tijde van de eerste melding op 5 februari 2024 onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat de cliënt op het moment dat de ambulancemedewerkers voor het eerst bij de cliënt waren een hartinfarct of herseninfarct had – zoals de cliënt betoogt -, is niet met zekerheid vast te stellen. Doordat er geen sprake was van pijn op de borst of CVA door de ambulancemedewerkers is geconstateerd en ook anderszins geen aanwijzing is aangetroffen voor hart-/hersenletsel, hebben de ambulancemedewerkers juist gehandeld door het protocol te volgen en de cliënt niet mee te nemen. Dat bij de tweede melding er wel tekenen van een hartinfarct bij de cliënt waren, maakt nog niet dat de ambulancemedewerkers bij de eerste melding onzorgvuldig hebben gehandeld.
Zoals ook door de zorgaanbieder is gesteld, is op basis van het LPA en de presentatie destijds van de cliënt geen aanleiding geweest een ECG te maken en vertoonde de cliënt geen acute neurologische problematiek. Op basis van de beschikbare informatie en de bevindingen ter plaatse is de commissie van oordeel dat het onderzoek van de ambulanceverpleegkundige zorgvuldig en volledig is geweest. Voor zover de cliënt de ambulancemedewerkers verwijt dat zij hebben nagelaten neurologische tests uit te voeren bij de cliënt, ontbeert de klacht feitelijke grondslag alleen al omdat die tests wel zijn uitgevoerd. Er is geen sprake geweest van onzorgvuldig handelen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. Aan de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding komt de commissie niet toe.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënt ongegrond;
– wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ambulancezorg, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer P. Haasbeek, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid
van mevrouw mr. M. Land Smorenburg, secretaris, op 30 juni 2025.