
Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang
Categorie: Woonplaatsbeginsel
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
360801/516464
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Er is onduidelijkheid over welke gemeente verantwoordelijk is voor de kosten van een jeugdige die na een tijdelijk verblijf in België weer verblijfszorg in Nederland kreeg. De commissie oordeelt dat de verzoeker (indiener) dit onvoldoende heeft onderbouwd, omdat hij niet kon aantonen in welke gemeente de jeugdige daadwerkelijk ingeschreven stond vóór het Belgische verblijf. De klacht wordt ongegrond verklaard en het verzoek afgewezen.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de vraag of de indiener dan wel de verweerder verantwoordelijk is voor de kosten die voor de verblijfszorg van een jeugdige zijn gemaakt bij zijn terugkeer uit België.
Standpunt van de indiener
Een jeugdige met verblijf heeft tijdelijk verbleven in België. De gemeente waar jeugdige voor vertrek naar België ingeschreven stond was de gemeente [naam gemeente B]. Gemeente [naam gemeente B] geeft aan dat de verblijfsinstelling nalatig is geweest in het uitschrijven van jeugdige uit de BRP. Op papier is het verblijf in België dus niet bekend. Het geschil is nu welke gemeente verantwoordelijk is voor de verblijfkosten die zijn gemaakt na terugkeer van de jeugdige in Nederland.
Standpunt van de verweerder
De jeugdige is vanaf 13 maart 2020 in [naam gemeente B] ingeschreven in de BRP omdat sprake was van zorg met verblijf in de gemeente [naam gemeente B]. De jeugdhulp is vervolgens onderbroken op 8 juli 2020 en tijdens deze periode vertrekt de jeugdige naar België (op 28 januari 2021). Bij terugkeer uit België op 4 augustus 2023 is de gemeente [naam gemeente A] verantwoordelijk. Als voorbij wordt gegaan aan het feit dat de zorg onderbroken is dan zou de gemeente [naam gemeente C] verantwoordelijk zijn. Partijen zijn het erover eens dat er geen twijfel is over het feit dat de zorg is onderbroken. Voor de verweerder bestaat geen grondslag waarop de verweerder verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de kosten.
Beoordeling
Toetsingskader
Van toepassing op het onderhavige geschil is de volgende wet- en regelgeving:
• De Wet Basisregistratie Personen (BRP);
• De Jeugdwet, in het bijzonder de begripsbepalingen in artikel 1.1 van hoofdstuk 1 betreffende het woonplaatsbeginsel;
• De Wet wijziging woonplaatsbeginsel;
• Het Convenant implementatie woonplaatsbeginsel Jeugdwet. Het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet regelt welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Het bepaalt ook welke gemeente de jeugdhulp betaalt. Sinds 1 januari 2022 is het nieuwe woonplaatsbeginsel Jeugd van kracht.
In artikel 1.1 van hoofdstuk 1. ‘Begripsbepalingen en reikwijdte’ van de Jeugdwet is opgenomen: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – woonplaats:
1°.de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, heeft;
2°. ingeval een jeugdige verblijft bij een […..], pleegouder […..] : de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, had;
3°. ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen 1° en 2° kan worden vastgesteld of ingeval bij het in de basisregistratie personen opgenomen woonadres een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 2.26 van de Wet basisregistratie personen: de gemeente waar de moeder van de jeugdige ten tijde van diens geboorte als ingezetene was ingeschreven in de basisregistratie personen, of, indien dit niet kan worden vastgesteld, de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de hulpvraag;
4°. ingeval de woonplaats buiten Nederland is: de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de hulpvraag.
In laatstgenoemd artikel is opgenomen dat onder het woonadres wordt verstaan: 1°. het adres waar betrokkene woont, [….].
Sinds 1 januari 2022 is de gemeente waar de jeugdige direct vóór aanvang van de zorg stond ingeschreven verantwoordelijk voor de jeugdhulp in het geval van zorg met verblijf, in plaats van de gemeente waar de gezagsdrager (de ouder) ingeschreven staat.
Onderbouwing standpunt indiener
De commissie begrijpt dat de indiener voor zijn standpunt slechts het argument aandraagt dat de jeugdige ondanks het verblijf bij zijn vader in België niet is uitgeschreven uit de BRP van de gemeente [naam gemeente B]. Naar het oordeel van de commissie is het standpunt van de indiener verder onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd. Zo is geen afschrift van de BRP aan de commissie verstrekt en is de indiener – ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe – niet ter zitting verschenen.
Beoordeling
Bij de commissie ligt de vraag voor of de indiener dan wel de verweerder verantwoordelijk is voor de kosten die voor de verblijfszorg van de jeugdige zijn gemaakt bij zijn terugkeer uit België vanaf
28 september 2023.
Daartoe overweegt de commissie als volgt.
Het uitgangspunt van het (nieuwe) woonplaatsbeginsel is de woonplaats van de jeugdige. De inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) is daarbij in beginsel leidend. Het (nieuwe) woonplaatsbeginsel gaat uit van de woonplaats waar de jeugdige stond ingeschreven op het moment van vaststellen van de zorgvraag. Indien sprake is van zorg met verblijf is de woonplaats waar de jeugdige stond ingeschreven direct voorafgaand aan de start van de verblijfszorg bepalend (artikel 1.1 sub 2 Jeugdwet).
De commissie stelt vast dat de verblijfsgeschiedenis van de jeugdige vóór verblijf in de gemeente [naam gemeente B] op grond van artikel 1.1. sub 2 Jeugdwet op basis van de beschikbare informatie niet te bepalen is. Indiener heeft immers verzuimd aan te geven in welke gemeente de jeugdige op dat moment zijn woonadres had. Nu de indiener het verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, dient het verzoek dan ook te worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Beslissing
De commissie: – wijst het verzoek van de indiener af.
Het door de verzoeker verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit de heer mr. P.L. Alers, voorzitter, mevrouw E. Liefaard , de heer mr. dr. B. Wallage , leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 25 november 2024.