Zorgaanbieder niet verwijtbaar gehandeld; klacht ongegrond verklaard

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: bejegening/ zorgverlening    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 244612/255785

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat zij tekortgeschoten is in de overeengekomen zorg voor haar dochter, met als gevolg dat haar dochter is overleden. De commissie is van oordeel dat uit de stellingen van klaagster en de overgelegde stukken niet is gebleken dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten. Daarbij komt dat klaagster op geen enkele wijze heeft aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen het overlijden van de dochter en de door de zorgaanbieder verleende zorg. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Ook wordt het verzoek van klaagster om inzage in de rapportages rond de begeleiding van de dochter afgewezen. De dochter heeft immers aan de zorgaanbieder geen toestemming verleend om informatie over haar te geven aan klaagster. De zorgaanbieder is dan ook gebonden aan haar geheimhoudingsplicht ex artikel 5.3.3., lid 1, van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De klaagster heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zij een zwaarwegend belang heeft in de zin van artikel 7:458a, lid 1 sub c, van het BW.

De uitspraak

In het geschil tussen

mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: klaagster), de moeder van de cliënte,

en

Stichting Lister, gevestigd te Utrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat zij tekortgeschoten is in de overeengekomen zorg voor haar dochter, met als gevolg dat haar dochter is overleden. De commissie is van oordeel dat uit de stellingen van klaagster en de overgelegde stukken niet is gebleken dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten. Daarbij komt dat klaagster op geen enkele wijze heeft aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen het overlijden van de dochter en de door de zorgaanbieder verleende zorg. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Ook wordt het verzoek van klaagster om inzage in de rapportages rond de begeleiding van de dochter afgewezen. De dochter heeft immers aan de zorgaanbieder geen toestemming verleend om informatie over haar te geven aan klaagster. De zorgaanbieder is dan ook gebonden aan haar geheimhoudingsplicht ex artikel 5.3.3., lid 1, van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De klaagster heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zij een zwaarwegend belang heeft in de zin van artikel 7:458a, lid 1 sub c, van het BW.

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

Klaagster is de nabestaande van een overleden cliënt van de zorgaanbieder in de zin van artikel 1, lid 1, van de Wkkgz. Op grond van artikel 3, lid 1 juncto artikel 1 van het reglement van de commissie kan klaagster derhalve in haar klacht worden ontvangen.

Behandeling van het geschil
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2024 te Den Haag. Klaagster heeft ter zitting in persoon haar standpunt toegelicht. Zij werd bijgestaan door dhr. mr. [naam], advocaat. Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door mw. [naam] en mw. [naam].

Beoordeling

Inleiding
De dochter van klaagster, [naam], had een schizoaffectieve stoornis, waardoor ze de neiging had om zorg te mijden. Op aangeven van haar GGZ-behandelaar bij Altrecht kwam [dochter van klaagster] in aanmerking voor beschermd wonen. Zij kreeg hiervoor een Wmo-indicatie. [dochter van klaagster] woonde daarom vanaf half oktober 2020 begeleid via de zorgaanbieder in een eenpersoons studio te Utrecht onder de volgende voorwaarden:
1. De cliënt stelt zich begeleidbaar op tijdens vaste contactmomenten met de pb-er en in relatieopbouw met begeleiding, zodat de cliënt in beeld blijft bij Team Lunetten. Dit betekent concreet dat wanneer u de woning niet opendoet als er aangebeld wordt op afgesproken tijdstippen, de begeleiding de woning binnentreedt na dit te hebben aangekondigd. Het betreft minimaal twee contactmomenten met de pb-er en één moment met woonondersteuning.
2. Team Lunetten wil er te allen tijde op kunnen toezien hoe u de woning overzichtelijk, veilig en schoon houdt.

In de periode van 15 maart 2021 tot 19 maart 2021 is [dochter van klaagster] opgenomen in het ziekenhuis wegens een ernstige alvleesklierontsteking en een ontsteking in haar borst. Op 6 mei 2021 is zij in haar woning overleden. Klaagster is door haar zoon geïnformeerd over het overlijden van haar dochter.

De klacht
Klaagster verzoekt de commissie om te bepalen dat:
I. klaagster inzage krijgt in de contactjournalen/logboek rondom de begeleiding van haar dochter; en
II. de zorgaanbieder € 25.000,– aan schadevergoeding aan klaagster betaalt.
Zij voert hiertoe, samengevat weergegeven, de volgende drie klachtonderdelen aan.

1) De zorgverlening aan [dochter van klaagster] is ontoereikend geweest.
Klaagster wijst de commissie op de voorwaarden van de zorgaanbieder waarin staat dat de zorgaanbieder zich samen met de klant sterk maakt voor het hebben van regelmatig contact en het overzichtelijk, veilig en schoon houden van de woning. De zorgaanbieder had dan ook als taak om de hygiëne van [dochter van klaagster] en haar leefomstandigheden te controleren. Dit geldt te meer nu uit de door klaagster overgelegde ontslagbrief van het ziekenhuis van 19 maart 2021 volgt dat [dochter van klaagster] ernstige gezondheidsklachten had en dat persoonlijke hygiëne (wondspoeling) zeer belangrijk was voor haar herstel. De zorgaanbieder heeft dit echter niet dan wel onvoldoende gedaan, waardoor de toestand van [dochter van klaagster] is verslechterd en zij uiteindelijk is overleden. Na het overlijden van [dochter van klaagster] is klaagster in de woning geweest. De woning was verwaarloosd en vervuild. Dit was schokkend en zeer pijnlijk om te zien voor klaagster. Ter onderbouwing heeft klaagster foto’s van de woning overgelegd.

De zorgaanbieder is gespecialiseerd in het bieden van zorg aan mensen die de zorg proberen af te houden. Klaagster verwacht dan ook dat haar dochter niet de ruimte had om zorg te mijden. Immers, er zouden dan consequenties moeten volgen. Uit de stellingen van de zorgaanbieder is echter niet gebleken dat zij maatregelen heeft genomen nadat [dochter van klaagster] zorg weigerde.

Daarnaast heeft klaagster ter zitting aangegeven dat zij betwijfelt of alle overeengekomen contactmomenten hebben plaatsgevonden. In het gesprek van 21 juli 2021 met de zorgaanbieder heeft het locatiehoofd van de zorgaanbieder namelijk gezegd dat er sprake was van slechts één contactmoment per week met [dochter van klaagster]. Door de operatie van [dochter van klaagster] was er echter juist reden om meer contactmomenten te laten plaatsvinden.

2) De zorgaanbieder heeft onterecht het verzoek van klaagster om inzage van de contactjournalen/logboek rondom de begeleiding van [dochter van klaagster] geweigerd.
Klaagster heeft recht op inzage van de contactjournalen/logboek rondom de begeleiding van haar dochter (ex artikel 7:458a, lid 1, van het BW). In de handreiking van het KNGM van november 2020 is vastgesteld dat er inzage voor nabestaanden mogelijk moet zijn in geval van een zwaarwegend belang of het plaatsvinden van een incident. Klaagster heeft de overtuiging dat er onvoldoende deskundig is gehandeld door de zorgaanbieder, als gevolg waarvan haar dochter is overleden. Zij wil daarom duidelijkheid krijgen over het verloop van de laatste maanden van haar dochter. Er is dan ook sprake van een zwaarwegend belang in de zin van artikel 7:458a, lid 1, van het BW.

3) De communicatie na het overlijden van [dochter van klaagster] is niet goed verlopen.
De zorgaanbieder heeft niet gelijk contact opgenomen met klaagster toen haar dochter was overleden. In plaats daarvan heeft de politie, uren na het overlijden van [dochter van klaagster], de broer van [dochter van klaagster] geïnformeerd. Klaagster heeft dus via haar zoon moeten vernemen dat haar dochter was overleden. Dit is onbegrijpelijk, aangezien de zorgaanbieder wist dat zij klaagster via Altrecht kon bereiken.

De reactie van de zorgaanbieder
De zorgaanbieder concludeert tot het ongegrond verklaren van de klacht en tot afwijzing van de verzoeken van klaagster. De zorgaanbieder voert hiertoe, voor zover relevant, het volgende aan.

1) De zorgverlening
De zorgaanbieder heeft adequate begeleiding aan [dochter van klaagster] geboden. De begeleiding was met name gericht op ondersteuning bij de huishouding en algemene woonvaardigheden en werd geboden door een persoonlijk begeleider en een woonbegeleider van de zorgaanbieder. Zij hadden één tot twee keer per week contact met [dochter van klaagster]. De woning van [dochter van klaagster] werd wekelijks samen met haar schoongemaakt. Het bed werd dan verschoond, de vloer gestofzuigd en gedweild, de afwas werd gedaan en de wc en douche werden schoongemaakt. De woning was niet vervuild, maar wel rommelig. [dochter van klaagster] wilde geen kast of tafel en had ook moeite met het netjes houden van haar woning. De door klaagster overgelegde foto’s geven geen juist beeld van de woning, omdat de begeleiding, ambulancepersoneel en politie in de woning zijn geweest en de spullen van [dochter van klaagster] hebben verplaatst om ruimte te maken voor het verlenen van hulp aan [dochter van klaagster].

De zorgaanbieder biedt geen medische of psychiatrische behandeling. [dochter van klaagster] werd voor haar psychische problemen begeleid door het gebiedsteam van Altrecht en bij somatische klachten was haar huisarts het eerste aanspreekpunt. De zorgaanbieder heeft slechts een signalerende rol ten aanzien van overige zorgzaken. Daarbij benadrukt de zorgaanbieder dat zij nooit de ontslagbrief van het ziekenhuis heeft ontvangen.

2) Verzoek tot inzage contactjournalen/logboek
[dochter van klaagster] heeft bij de zorgaanbieder expliciet aangegeven dat zij niet wilde dat informatie over haar werd gedeeld met klaagster. De zorgaanbieder kan en mag gelet op haar geheimhoudingsplicht ex artikel 5.3.3., lid 1, van de Wmo dan ook geen informatie over [dochter van klaagster] aan klaagster verstrekken. De zorgaanbieder beschikt overigens niet over contactjournalen of een logboek. Wel beschikt zij over rapportages van de begeleiding, maar deze rapportages vallen onder de genoemde geheimhoudingsplicht.

De zorgaanbieder betwist dat er sprake is van één van de in artikel 7:458a, lid 1, van het BW genoemde uitzonderingen. Het feit dat [dochter van klaagster] geen contact had met haar naasten, versterkt de terughoudendheid van de zorgaanbieder om informatie te delen over het overlijden van [dochter van klaagster] en de omstandigheden daaromtrent. De zorgaanbieder realiseert zich zeer goed hoe pijnlijk een onverwachts overlijden is voor nabestaanden en dat onbegrip over de gang van zaken belemmerend kan zijn voor de rouwverwerking, maar dit vormt geen grond om de geheimhoudingsplicht van de zorgaanbieder te doorbreken.

3) De communicatie na het overlijden van [dochter van klaagster] De zorgaanbieder kon klaagster niet informeren over het overlijden van haar dochter, omdat zij geen contactgegevens van klaagster had. De politie heeft deze taak daarom op zich genomen.

Conclusie
De zorgaanbieder is niet tekortgeschoten in de begeleiding/zorg van [dochter van klaagster]. Daarnaast is er geen causaal verband tussen het vermeende tekortschieten en de vermeende geleden schade. Het verdriet van klaagster is immers veroorzaakt door het overlijden van haar dochter, hetgeen niet aan de zorgaanbieder kan worden verweten. De geleden schade en de hoogte daarvan zijn bovendien niet concreet onderbouwd door klaagster.

De beoordeling van het geschil door de commissie

De zorgverlening – klachtonderdeel 1
In de eerste plaats is in geschil tussen partijen of [dochter van klaagster] de overeengekomen zorg heeft gekregen van de zorgaanbieder. Klaagster stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is. De zorgaanbieder betwist dit.

De commissie is van oordeel dat uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder tekortgeschoten is in de verlening van zorg aan [dochter van klaagster]. De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat zij (slechts) begeleiding biedt voor de huishouding en algemene woonvaardigheden. Uit de overgelegde foto’s van de woning van [dochter van klaagster] volgt naar het oordeel van de commissie niet dat de zorgaanbieder hierin is tekortgeschoten. De woning van [dochter van klaagster] werd volgens de zorgaanbieder elke week schoongemaakt. De commissie ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Dat er op de foto’s veel spullen op het bed, de wasbak en de vloer van de woning liggen, maakt dit niet anders. De zorgaanbieder heeft uitgelegd dat de begeleiding, politie en ambulancepersoneel spullen terzijde hebben geschoven om aan [dochter van klaagster] hulp te verlenen en dat [dochter van klaagster] geen tafel of kast wilde.

Ook is niet gebleken dat er onvoldoende contactmomenten zijn geweest tussen de begeleiders en [dochter van klaagster]. De zorgaanbieder heeft ter zitting aangevoerd dat de begeleiders de maanden vóór het overlijden van [dochter van klaagster] frequent en intensief contact met [dochter van klaagster] hebben gehad. De zorgaanbieder schat dat er drie à vier keer per week contactmomenten waren. De commissie gaat wegens gebrek aan onderbouwing voorbij aan het betoog van klaagster dat [dochter van klaagster] meer contactmomenten met de zorgaanbieder nodig had na haar operatie. Dit geldt te meer nu de zorgaanbieder geen medische zorg verleende aan [dochter van klaagster]. De medische zorg werd immers verzorgd door de thuiszorg en de huisarts.

De commissie zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren. Ook wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, nu klaagster op geen enkele wijze heeft aangetoond dat er enig causaal verband bestaat tussen het overlijden van [dochter van klaagster] en de door de zorgaanbieder verleende zorg.

Verzoek om inzage – klachtonderdeel 2
Voorts is tussen partijen in geschil of klaagster recht heeft op inzage van de rapportages rond de begeleiding van [dochter van klaagster].

De commissie overweegt in dit verband als volgt. Als onbetwist is komen vast te staan dat [dochter van klaagster] aan de zorgaanbieder geen toestemming heeft verleend om informatie over haar te geven aan klaagster. De zorgaanbieder is dan ook gebonden aan haar geheimhoudingsplicht ex artikel 5.3.3., lid 1, van de Wmo en artikel 7:457 van het BW. Deze geheimhoudingsplicht kan op grond van artikel 7:458a, lid 1 sub c, van het BW worden doorbroken als er sprake is van zwaarwegende belangen. Volgens klaagster heeft zij een zwaarwegend belang, omdat zij vermoedt dat (mede) door het gebrek aan verleende zorg door de zorgaanbieder de toestand van [dochter van klaagster] is verslechterd, waardoor [dochter van klaagster] uiteindelijk is overleden. Klaagster wil daarom door middel van de rapportages duidelijkheid krijgen over het verloop van de laatste maanden van haar dochter. Dit betoog faalt. Immers, zoals de commissie hiervoor al heeft overwogen, heeft klaagster op geen enkele wijze aangetoond dat er enig causaal verband bestaat tussen het overlijden van [dochter van klaagster] en de door de zorgaanbieder verleende zorg. Het enkele vermoeden van een causaal verband is onvoldoende om te spreken van een zwaarwegend belang. Daarbij komt dat ook een emotioneel belang op zichzelf een onvoldoende zwaarwegend belang is om doorbreking van het beroepsgeheim van de zorgaanbieder te rechtvaardigen.

Nu uit het voorgaande volgt dat er geen sprake is van een zwaarwegend belang als bedoeld in artikel 7:458, lid 1 sub c, van het BW, is het verzoek tot inzage op die grondslag niet toewijsbaar. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

De communicatie na het overlijden van [dochter van klaagster] – klachtonderdeel 3
Tot slot stelt klaagster dat de communicatie met de zorgaanbieder na het overlijden van [dochter van klaagster] niet goed is verlopen. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de zorgaanbieder haar had moeten informeren over het overlijden van [dochter van klaagster]. Dit is niet gebeurd. In plaats daarvan heeft de politie de zoon van klaagster geïnformeerd over het overlijden van [dochter van klaagster] en heeft hij klaagster op de hoogte gesteld van het overlijden. De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat zij klaagster niet kon informeren, omdat zij haar contactgegevens niet had.

Alhoewel de commissie begrijpt dat dit een pijnlijke manier is geweest voor klaagster en haar zoon om geïnformeerd te worden over het overlijden van [dochter van klaagster], rechtvaardigt dit niet de conclusie dat de zorgaanbieder verwijtbaar heeft gehandeld. Het strekt naar het oordeel van de commissie te ver om in deze situatie van de zorgaanbieder te verlangen dat zij de contactgegevens van klaagster bij Altrecht zou opvragen. De zorgaanbieder hoefde er immers niet vanuit te gaan dat deze hulpverleners, in tegenstelling tot de zorgaanbieder, wel in contact waren met klaagster. Zij mocht erop vertrouwen dat de politie de kennisgeving passend zou oppakken. De commissie zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

De conclusie
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van klaagster ongegrond; en
– wijst de verzoeken van klaagster af.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Deze behandelingskosten worden geheel betaald.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. R.H.W. Theuns – van Waasdijk, secretaris, op 19 april 2024.