Commissie: Zelfstandige Klinieken
Categorie: informatie(verstrekking)schadevergoeding
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
170841/183886
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Cliënt is naar aanleiding van klachten op zijn borst verwezen naar de zorgaanbieder. De cardioloog heeft hem medicatie voorgeschreven en vervolgens is op een andere locatie een stressechocardiografie van zijn hartfunctie gemaakt. Cliënt is naar Suriname gegaan voor een vakantie alwaar hij een hartinfarct heeft gekregen. Cliënt verwijt de zorgaanbieder dat er geen differentiaaldiagnose is gemaakt. De zorgaanbieder heeft uitsluitend vertrouwd op de uitslagen van de testen ondanks de wetenschap dat deze test een vals negatieve uitslag van 5-9% kan geven en het feit dat hartklachten vaker in de familie van cliënt voorkwamen. Als cliënt geweten had wat de risico’s op een hartinfarct waren, was hij niet naar Suriname afgereisd. Cliënt wenst een financiële compensatie voor dit onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft de aansprakelijkheid afgewezen. De commissie acht de klacht ongegrond.
De uitspraak
In het geschil tussen
Mevrouw [naam], wonende te [plaats}
(hierna te noemen: de cliënt)
en
Hartkliniek Amsterdam, gevestigd te Amsterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Ter zitting werd cliënt bijgestaan door [naam]
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], [naam], cardioloog en [naam], klachtenfunctionaris.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2023 te Den Haag.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
De commissie overweegt als volgt.
Cliënt stelt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade, een totaalbedrag van € 25.000, –, die hij heeft geleden als gevolg van onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de behandelend arts zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie zal de klacht van cliënt, afgezet tegen het hierboven geschetste toetsingskader, beoordelen.
De commissie heeft het volgende vastgesteld.
Cliënt is op 27 juni 2017 door zijn huisarts verwezen naar de zorgaanbieder voor diagnostiek vanwege klachten van pijn op de borst met kortademigheid en werd op 30 juni 2017 gezien door de cardioloog. Op basis van de bevindingen uit anamnese en onderzoek (waaronder een echo, een ECG en een fietstest) werd geconcludeerd dat sprake was van suspecte klachten voor een angina. Ondanks een afwijkend rust-ECG bestond geen aanwijzing voor een doorgemaakt (oud) myocardinfarct. Evenmin bestonden aanwijzingen voor manifest hartfalen.
Met cliënt werd besproken dat op basis van de bevindingen uit anamnese en onderzoek een indicatie bestond voor het verrichten van een stressechocardiografie en starten van medicatie (Acetylsalicylzuur, Simvastatine, Monocedocard en Nitrolinguaalspray). Afgesproken werd dat cliënt na de stressechocardiografie een nieuwe afspraak zou maken om afhankelijk van de uitkomst daarvan verder beleid met betrekking tot de behandeling te bepalen. Deze afspraak kon op dat moment nog niet worden gemaakt, omdat de stressechocardiografie op een andere locatie zou worden gemaakt en de agenda’s van deze locaties niet met elkaar waren verbonden. Uit het overgelegde huisartsgeneeskundig dossier blijkt dat cliënt zonder overleg na drie dagen is gestopt met de voorgeschreven medicatie, vóórdat het vervolgonderzoek plaatsvond.
Cliënt werd op 5 augustus 2017 gezien voor het verrichten van het stress echocardiografisch onderzoek waaruit geen aanwijzingen voor myocardischemie bleken. De uitkomst van het onderzoek werd met cliënt besproken en de huisarts werd geïnformeerd. Cliënt heeft geen vervolgafspraak met de cardioloog gehad. Wel is hij naar zijn huisarts teruggegaan vanwege de aanhoudende klachten. Deze heeft hem naar het ziekenhuis verwezen voor longfoto’s. Hieruit kwamen geen bijzonderheden naar voren. Cliënt is daarop naar Suriname gegaan alwaar hij is opgenomen geweest met een acuut coronair syndroom.
Cliënt verwijt de zorgaanbieder medisch onzorgvuldig handelen, omdat er geen differentiaaldiagnose is gemaakt. De zorgaanbieder heeft uitsluitend vertrouwd op de uitslagen van de testen ondanks de wetenschap dat deze test een vals negatieve uitslag van 5-9% kan geven en het feit dat hartklachten vaker in de familie van cliënt voorkwamen. Als dit onderzoek was uitgevoerd en duidelijk was dat hij het risico liep op een hartinfarct, was hij niet naar Suriname afgereisd waar de medische zorg niet voldoet aan de westerse maatstaven.
Tijdens het eerste consult op 30 juni 2017 heeft de cardioloog cliënt, gelet op zijn hoog risicoprofiel, medicatie voorgeschreven voor drie maanden en daarnaast een vervolgonderzoek geïndiceerd om te beoordelen of een hartkatheterisatie noodzakelijk was. De commissie is van oordeel dat de cardioloog op dat moment een goede diagnose heeft gesteld. Tijdens dit consult is met cliënt afgesproken dat hij na dit onderzoek een vervolgafspraak met de cardioloog zou maken.
De enkele omstandigheid dat de arts, die het stress echocardiografisch onderzoek heeft uitgevoerd, na afloop heeft gezegd dat uit dit onderzoek geen bijzonderheden naar voren waren gekomen, betekende niet dat de cliënt ook niet meer naar de cardioloog terug hoefde te gaan en uit eigener beweging voortijdig kon stoppen met de medicatie, temeer niet daar hij, zoals hij ter zitting heeft gesteld, nog steeds klachten had. Alleen de cardioloog kon de medicatie stopzetten indien hij geen effect meer zou zien.
De commissie begrijpt dat door de testen die hij op twee verschillende locaties heeft ondergaan, cliënt wellicht in verwarring is gebracht over welke arts zijn hoofdbehandelaar was, maar dat ontneemt hem niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om een vervolgafspraak te maken bij de cardioloog zoals bij het consult op 30 juni 2017 was afgesproken.
Cliënt verwijt de zorgaanbieder dat er geen differentiaaldiagnose is opgesteld. Dat er geen differentiaaldiagnose is genoteerd, heeft naar oordeel van de commissie geen gevolgen gehad voor de uitkomst, aangezien de goede diagnose is gesteld en er is gestart met medicatie, de hoeksteen van de behandeling. Een hartkatheterisatie was ten tijde van beoordeling van patiënt niet geïndiceerd. Het effect van de behandeling heeft de cardioloog niet kunnen beoordelen, omdat hij de patiënt niet meer heeft teruggezien na het stress echocardiografisch onderzoek.
Overigens merkt de commissie hier wel ambtshalve bij op dat de medicatie mogelijk de kans op een hartinfarct verkleint maar dat de medicatie een hartinfarct niet kan voorkomen. Het menselijk lichaam vormt immers een ongewisse factor.
Namens cliënt is aangevoerd dat er voorafgaande aan de behandeling geen sprake is geweest van een zogenaamd informed consent. Aan hem is niet meegedeeld dat een differentiaaldiagnose een vals-negatieve uitslag kan hebben van 5-9%. De commissie is van oordeel dat hiermee te gedetailleerd op de behandeling wordt ingegaan en dat bij het eerste consult deze informatie niet aan cliënt hoefde te worden gegeven. Cliënt zou immers nog een vervolgafspraak maken. Voorts is gewezen op een CD waarop geen informatie zou staan. De commissie acht dit niet relevant, aangezien een CD niet wordt gebruikt voor dossiervorming.
De commissie komt tot het oordeel dat de zorgaanbieder heeft gehandeld zoals een redelijk bekwame en redelijk handelende hulpverlener in dezelfde situatie zou hebben gehandeld en zal om die reden de klachten ongegrond verklaren.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de behandeling van cliënt. Nu hiervan niet is gebleken, wijst de commissie deze vordering af.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten ongegrond en wijst de vordering tot schadevergoeding af. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd. Deze behandelingskosten worden geheel betaald.