Commissie: Gehandicaptenzorg
Categorie: bejegening/ onzorgvuldigheid
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
251747/412318
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft de werkwijze van de zorgaanbieder en de bejegening van de cliënt door de zorgaanbieder. De cliënt stelt dat de zorgaanbieder onterecht het vermoeden van TOS, een taalontwikkelingsstoornis, heeft gesteld bij zijn dochter en vraagt om een rectificatie. De zorgaanbieder heeft ter zitting aangegeven alsnog een rectificatie te zullen versturen. De zorgaanbieder heeft dit gedaan, echter niet naar de formele instanties, zoals huisarts. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder hiermee niet is tegemoetgekomen aan hetgeen in redelijkheid van de zorgaanbieder mocht worden verwacht en draagt de zorgaanbieder op de rectificatie alsnog aan de huisarts toe te sturen.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [plaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Stichting Zorg Koninklijke Auris Groep, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Beoordeling
Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De commissie zal de klachten van cliënt, afgezet tegen het hierboven geschetste toetsingskader, beoordelen.
De commissie heeft de klacht van de cliënt als volgt samengevat. De beide dochters van de cliënt zijn in de achterliggende jaren voor onderzoek bij de zorgaanbieder geweest, waarbij voor beiden het vermoeden van Taalontwikkelingsstoornis (TOS) is gesteld. De cliënt is van mening dat dit vermoeden ten onrechte en te snel is gesteld. De cliënt heeft hierover geklaagd bij de zorgaanbieder, waarbij tevens de bejegening door de medewerker van de zorgaanbieder op het audiologisch centrum, de ambulante hulp op school en de gezinsgerichte zorg van de zorgaanbieder bij de klacht zijn betrokken. De zorgaanbieder heeft naar aanleiding van de klacht en het daarover gevoerde gesprek met de cliënt op 19 januari 2024 een brief gestuurd aan de cliënt, waarin o.a. wordt medegedeeld dat de zorgaanbieder geen reden ziet om bij dochter D. aan te nemen dat er sprake is van TOS. Dit wordt diezelfde dag als rectificatie aan de huisarts meegedeeld.
De klacht zoals ingediend bij de commissie gaat over de wijze waarop de cliënt is bejegend. De cliënt stelt dat de zorgaanbieder zou rectificeren dat TOS niet aan de orde was bij zijn kinderen, maar de brief die is gestuurd staat haaks op wat er nu gedaan is en werd neergezet als niet luisteren door de cliënt.
Ter zitting heeft de cliënt toegelicht dat de klacht er met name op ziet dat voor de andere dochter van de cliënt (dochter N.), voor wie eveneens het vermoeden van TOS niet aan de orde bleek, geen rectificatie is verstuurd. De zorgaanbieder heeft laten weten het verzoek tot rectificatie alsnog gerechtvaardigd te vinden. Ter zitting is de afspraak gemaakt dat de zorgaanbieder een rectificatie van het vermoeden van TOS betreffende dochter N. zal opstellen en aan de commissie zal berichten of hiermee de klacht naar tevredenheid van partijen zal zijn afgedaan in welk geval geen uitspraak door de commissie zal volgen.
Op 8 oktober 2024 heeft de zorgaanbieder de commissie bericht dat de cliënt per aangetekende post op
13 september 2024 de rectificatie heeft ontvangen en daarbij het voorstel om de verzonden verslagen te vernietigen en een brief op te stellen waarin staat dat er onderzoeken zijn geweest, maar de resultaten hiervan niet te delen met derden. Op 2 oktober 2024 heeft de cliënt aan de zorgaanbieder laten weten dat hij naar aanleiding van de rectificatie verlangt dat de zorgaanbieder meerdere instanties, waaronder de school en de huisarts, meldt dat de zorgaanbieder een fout heeft gemaakt en zal zorgen voor gedegen schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat dit iets anders is dan waar de cliënt tijdens de zitting op
4 september 2024 mee akkoord is gegaan, namelijk dat de zaak afgedaan zou zijn als de zorgaanbieder de
rectificatie zou verzenden.
Nu partijen niet tot een vergelijk zijn gekomen, zal de commissie alsnog inhoudelijk uitspraak doen.
De commissie stelt dat de cliënt ter zitting heeft gesteld een rectificatie betreffende het vermoeden van TOS bij zijn dochter N. te willen ontvangen en dat daarmee de kwestie voor de cliënt zou kunnen worden afgerond. De zorgaanbieder heeft, na de standpunten van de cliënt gehoord te hebben, zich op het standpunt gesteld dat een rectificatie op zijn plaats is. Vervolgens heeft de zorgaanbieder echter niet volledig voldaan aan hetgeen ter zitting is afgesproken. De cliënt kon er gezien het gegeven dat bij de rectificatie van dochter D. dit ook dezelfde dag aan de huisarts gemeld werd, ervan uitgaan dat het ook bij dochter N. zou geschieden, hetgeen nu niet is gebeurd. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder de rectificatie tevens aan de huisarts dient toe te sturen, net zoals de zorgaanbieder dat bij de vorige rectificatie heeft gedaan.
Verder is het de commissie niet duidelijk geworden wat het voorstel is dat de zorgaanbieder tegelijk met het vesturen van de rectificatie aan de cliënt heeft gedaan. De zorgaanbieder geeft daarover aan in het bericht aan de commissie d.d. 8 oktober 2024 dat het voorstel is gedaan om de verzonden verslagen te vernietigen en een brief op te stellen waarin staat dat er onderzoeken zijn geweest, maar de resultaten hiervan niet te delen met derden. Hoewel de commissie deze brief aan de cliënt niet heeft mogen ontvangen en dus niet weet wat hierin precies is gesteld, wekt deze tekst enige verwarring. Voor zover bedoeld is dat de cliënt bepaalde resultaten niet zou mogen delen met derden kan deze voorwaarde naar het oordeel van de commissie niet aan de cliënt worden opgelegd.
Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder niet zorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot het versturen van de rectificatie en verklaart de klacht op dit onderdeel gegrond. De zorgaanbieder wordt opgedragen de rectificatie alsnog aan de huisarts toe te sturen en geen voorwaarden te verbinden aan de rectificatie welke niet ter zitting zijn besproken.
Wat betreft het stellen van het vermoeden van TOS door de zorgaanbieder is de commissie van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder daarbij onjuist heeft gehandeld. Hoewel het niet wenselijk is dat tot tweemaal toe een vermoeden wordt gesteld dat naderhand niet juist blijkt te zijn, is niet vast komen te staan of door de cliënt aangetoond dat de zorgaanbieder bij het stellen van dit vermoeden niet heeft gehandeld zoals van een zorgaanbieder mag worden verwacht. Voorzover de klacht van de cliënt ziet op de bejegening door de zorgaanbieder, is de commissie eveneens van oordeel dat niet is vast komen te staan dat de cliënt onheus is bejegend door de zorgaanbieder. De cliënt heeft niet duidelijk gemaakt waaruit deze onheuse bejegening heeft bestaan. Het is de commissie noch uit de stukken noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht gebleken dat op enigerlei wijze sprake is geweest van een onjuiste bejegening door de zorgaanbieder jegens de cliënt.
In het door de cliënt ingevulde vragenformulier verzoekt de cliënt om als vergoeding toe te kennen de betaling die de zorgaanbieder van de zorgverzekeraar heeft ontvangen. Nu de commissie van oordeel is dat de zorgaanbieder niet onzorgvuldig heeft gehandeld in het stellen van het vermoeden van TOS, maar slechts in het versturen van de rectificatie, waarbij geen sprake is van geleden schade door de cliënt, zal de commissie het verzoek om vergoeding afwijzen.
Ten overvloede overweegt de commissie nog het volgende. Ter zitting heeft de cliënt aangevoerd dat naar aanleiding van de rapporten van de zorgaanbieder door de school een pluspakket is ingezet voor zijn dochters, waarbij zij werden ingeschaald op een niveau waar zij niet hoorden. Klager spreekt van een stempelcultuur; ook al is slechts sprake van een vermoeden, er wordt gelijk vanuit gegaan dat het dan ook zo is. De commissie kan de cliënt begrijpen in zijn frustratie over het gehanteerde systeem, waarbij soms te snel of te veel labels worden gegeven aan kinderen. Het hanteren van labels/etiketten heeft zowel voor- als nadelen, maar de cliënt heeft aangevoerd dat in het geval van zijn dochters slechts sprake is geweest van nadelen. Dit komt met name door de wijze waarop door school is omgegaan met de labels. Hoewel de commissie kan begrijpen dat de cliënt hierover zijn beklag heeft gedaan, is het niet aan de commissie om het zorgsysteem dan wel de handelwijze van de school in dit geschil te beoordelen. Hierbij staat slechts ter beoordeling het handelen van de zorgaanbieder.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënt gedeeltelijk gegrond;
– draagt de zorgaanbieder op de rectificatie van het vermoeden van TOS ten aanzien van dochter N. toe te sturen aan de huisarts;
– wijst af het door de cliënt verlangde;
– bepaalt dat de zorgaanbieder aan de cliënt vergoedt het door hem betaalde klachtgeld van
€ 52,50.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit
mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, mevrouw drs. Y.J.M. ten Brummelhuis MSM,
de heer S.P. de Paauw , leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op
4 september 2024.