
Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
665655/746176
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
In deze zaak ging het om een geschil tussen een cliënt en zorgaanbieder. De cliënt meldde zich voor hulp bij de zorgaanbieder vanwege depressieve klachten en vulde een vragenlijst in. Na de intakegesprekken werd aan de cliënt meegedeeld dat zijn middelengebruik behandeling onmogelijk maakte, omdat de zorgaanbieder geen expertise heeft op het gebied van verslaving. De cliënt was het er niet mee eens dat hij voor de gesprekken moest betalen, terwijl hij geen zorg had ontvangen, omdat zijn middelengebruik al bekend was vóór de intake. De zorgaanbieder stelde dat het niet duidelijk was uit de verwijsbrief dat er middelengebruik speelde, en dat het nodig was om meerdere gesprekken te voeren om de situatie beter te begrijpen. De commissie onderzocht of de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld tijdens de intakeprocedure. De commissie oordeelde dat de zorgaanbieder de juiste stappen volgde door verdiepende gesprekken te voeren om de problematiek beter in beeld te brengen, en dat het besluit om de cliënt niet te behandelen professioneel was genomen. De klacht van de cliënt werd echter ongegrond verklaard, hoewel de commissie opmerkte dat de zorgaanbieder de intakeprocedure beter had kunnen voorbereiden door de ingevulde vragenlijst vooraf goed door te nemen. Uiteindelijk werd het geschil in het voordeel van de zorgaanbieder beslist en werd de klacht van de cliënt ongegrond verklaard.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [plaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Max Ernst B.V., gevestigd te Arnhem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2025 te Den Haag. De cliënt was zelf ter zitting aanwezig. Namens de zorgaanbieder zijn [naam[ (directeur), [naam] (GZ-psycholoog) en [naam] (medewerker zorgadministratie en klachtenfunctionaris) ter zitting verschenen.
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de vraag of de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld in de intakeprocedure.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
De cliënt heeft zich bij de zorgaanbieder gemeld met depressieve klachten. De cliënt heeft een uitgebreide vragenlijst ingevuld, een intakegesprek gehad en daarna nog twee gesprekken. Tijdens het afsluitende gesprek werd aan de cliënt meegedeeld dat zijn middelengebruik behandeling onmogelijk maakte, omdat de zorgaanbieder geen expertise heeft op het gebied van verslaving. Volgens de zorgaanbieder stond dit duidelijk in de Algemene Voorwaarden, maar volgens de cliënt heeft hij die nooit ontvangen. Bij de cliënt is geen sprake van middelenverslaving, slechts recreatief gebruik. De cliënt werd ook niet gevraagd of hij tijdens een behandeltraject zou willen of kunnen stoppen met middelengebruik.
Via de zorgverzekeraar kreeg de cliënt facturen voor de gesprekken. De cliënt heeft zich hierover beklaagd bij de zorgaanbieder, waarop de eerste factuur is ingetrokken. Later is nog een bedrag van € 626,33 gefactureerd via de zorgverzekeraar. De cliënt was hierdoor zijn eigen risico kwijt, terwijl de cliënt feitelijk geen zorg heeft ontvangen.
De cliënt is het oneens met het feit dat hij vier keer op gesprek is geweest terwijl zijn middelengebruik al vóór het eerste gesprek bekend was en dat hij moet betalen voor zorg die niet is geleverd.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
Een triagist heeft de door de cliënt ingevulde vragenlijst en de verwijsbrief gescreend. De cliënt is naar de zorgaanbieder doorverwezen vanwege stemmingsklachten. Indien de hulpvraag te maken had met middelengebruik, was de cliënt direct afgewezen. Dat bleek echter niet het geval. Op de verwijsbrief stond niets vermeld over middelengebruik.
De vragenlijst is op zichzelf onvoldoende om te beoordelen of een cliënt in behandeling genomen kan worden. Daarvoor mist contextuele informatie: middelengebruik kan klachten verergeren of juist maskeren. Om dit beter in beeld te brengen zijn – conform de professionele standaard – diverse gesprekken met de cliënt gevoerd. Ook is de casus van de cliënt in een MDO in het bijzijn van een psychiater besproken. Uiteindelijk werd geconcludeerd dat de cliënt vanwege zijn middelengebruik beter begeleiding bij andere zorginstellingen kan krijgen. De zorgaanbieder zelf heeft geen expertise in verslavingen.
Dat aan deze gesprekken mogelijk kosten zijn verbonden, stond vermeld in de behandelvoorwaarden waarmee de cliënt akkoord is gegaan.
Beoordeling van het geschil
Toetsingskader
De overeenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de behandelingsovereenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (het goed hulpverlenerschap uit artikel 7:453 van het BW). Het goed hulpverlenerschap houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Beoordeling intakeprocedure
Ter zitting heeft de cliënt bevestigd dat de commissie zich niet hoeft uit te laten over het klachtonderdeel aangaande de brief aan de huisarts. De commissie zal dan ook uitsluitend de vraag beantwoorden of de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld in de intakeperiode.
De cliënt heeft een intakeformulier ingevuld en daarna hebben drie gesprekken plaatsgevonden: twee gesprekken betroffen de daadwerkelijke intake en één gesprek met de regiebehandelaar. Daarna is de casus van de cliënt besproken in een MDO.
Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgaanbieder conform de professionele standaard gehandeld niet op basis van het intakeformulier te beoordelen of hij de cliënt de gewenste zorg kon verlenen, maar door allereerst verdiepende gesprekken te voeren om de hulpvraag en problematiek beter in beeld te brengen.
Bij aanvang van het behandelcontact zijn reeds de drie gesprekken gepland. De cliënt was dan ook op de hoogte van het feit dat de intakeprocedure meerdere gesprekken zou inhouden. Ook was de cliënt naar eigen zeggen ervan op de hoogte dat zijn casus in een MDO besproken zou worden.
Dat de zorgaanbieder op basis van het formulier, de gesprekken en het MDO tot de conclusie kwam de cliënt niet te kunnen behandelen, is gebaseerd op een professionele inhoudelijke afweging. De commissie kan niet concluderen dat de zorgaanbieder daarin onzorgvuldig of niet conform de professionele standaard gehandeld heeft.
Wel merkt de commissie op dat de zorgaanbieder onvoldoende geïnformeerd aan de intakegesprekken is begonnen. Door de zorgaanbieder is niet ontkend dat de intaker de door de cliënt ingevulde vragenlijst niet onder ogen heeft gehad. Bij de cliënt is mede hierdoor de indruk ontstaan dat zijn middelengebruik niet relevant was voor het behandeltraject. Desalniettemin had de informatie op het intakeformulier wellicht niet tot een ander oordeel bij de zorgaanbieder geleid.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 23 januari 2025.