Zorgaanbieder had MRI-scan moeten laten maken

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: schade/ bejegening/ onzorgvuldigheid    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 271273/385255

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënt vordert van de zorgaanbieder een schadevergoeding omdat deze onzorgvuldig zou hebben gehandeld door niet, ondanks zijn verzoek daartoe, een MRI-scan te maken toen hij zich in mei 2023 wederom met knieklachten als gevolg van een eerder soortgelijk sportincident als in 2019 tot de zorgaanbieder heeft gewend. De commissie begrijpt dat de behandelend arts op 4 mei 2023 een expectatief beleid heeft voorgeschreven. Echter, toen cliënt op 3 augustus 2023 met een dikke ontstoken knie en met pijnklachten na de cortisone-injectie op de poli verscheen, had de zorgaanbieder, met de wetenschap dat cliënt als gevolg van een eerdere operatie een zwakke knie had en het nieuwe trauma had opgelopen tijdens een vergelijkbaar voetbalincident en ook gelet op de aanhoudende pijnklachten ondanks de gegeven injectie, een MRI-scan moeten laten maken om een beschadiging van de meniscus uit te sluiten. Daarbij overweegt de commissie dat het een feit van algemene bekendheid is dat alleen een lichamelijk onderzoek van een meniscus niet voldoende betrouwbaar is om een beschadiging hiervan uit te sluiten. Het vaststellen of een meniscus is beschadigd kan alleen door middel van een MRI-scan of een kijkoperatie. Door dit na te laten, is de arts verwijtbaar tekortgeschoten in de medische behandeling. In zoverre is de klacht gegrond. Het verzoek om een schadevergoeding wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen de tekortkoming van de zorgaanbieder en het nadeel dat cliënt heeft geleden.

De uitspraak

In het geschil tussen

de heer [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Meander Medisch Centrum, gevestigd te Amersfoort
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
Cliënt vordert van de zorgaanbieder een schadevergoeding omdat deze onzorgvuldig zou hebben gehandeld door niet, ondanks zijn verzoek daartoe, een MRI-scan te maken toen hij zich in mei 2023 wederom met knieklachten als gevolg van een eerder soortgelijk sportincident als in 2019 tot de zorgaanbieder heeft gewend. De commissie begrijpt dat de behandelend arts op 4 mei 2023 een expectatief beleid heeft voorgeschreven. Echter, toen cliënt op 3 augustus 2023 met een dikke ontstoken knie en met pijnklachten na de cortisone-injectie op de poli verscheen, had de zorgaanbieder, met de wetenschap dat cliënt als gevolg van een eerdere operatie een zwakke knie had en het nieuwe trauma had opgelopen tijdens een vergelijkbaar voetbalincident en ook gelet op de aanhoudende pijnklachten ondanks de gegeven injectie, een MRI-scan moeten laten maken om een beschadiging van de meniscus uit te sluiten. Daarbij overweegt de commissie dat het een feit van algemene bekendheid is dat alleen een lichamelijk onderzoek van een meniscus niet voldoende betrouwbaar is om een beschadiging hiervan uit te sluiten. Het vaststellen of een meniscus is beschadigd kan alleen door middel van een MRI-scan of een kijkoperatie. Door dit na te laten, is de arts verwijtbaar tekortgeschoten in de medische behandeling. In zoverre is de klacht gegrond. Het verzoek om een schadevergoeding wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen de tekortkoming van de zorgaanbieder en het nadeel dat cliënt heeft geleden.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Cliënt is niet ter zitting verschenen. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw mr. [naam] en haar gemachtigde, mevrouw mr. [naam].

De behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2024 te Den Haag.

Beoordeling
De commissie heeft het volgende overwogen. Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Standpunt van cliënt
Cliënt heeft in oktober 2019 een botsing gehad tijdens het voetballen en daarbij zijn meniscus gescheurd. Na verschillende bezoeken aan het ziekenhuis is hij in augustus 2021 aan zijn meniscus geopereerd. Na langzaam herstel is hij in september 2022 weer gaan hardlopen en voetballen. In februari 2023 heeft hij zijn knie tijdens het voetballen weer verdraaid. Cliënt heeft zich opnieuw tot de arts gewend die hem heeft geopereerd. Na verschillende bezoeken en fysieke testjes met de knie vond de arts dat er te weinig aan de hand was om zijn diagnose te bevestigen met een röntgenfoto en/of MRI-scan, en heeft hij het verzoek van cliënt daartoe afgewezen. Omdat cliënt pijn bleef houden heeft hij via zijn huisarts een second opinion in een ander ziekenhuis gekregen. Na een jaar lang elke dag met pijn en chagrijn geleefd te hebben, blijkt uit de MRI-scan dat er tóch een scheur in zijn meniscus zit. Cliënt is zwaar teleurgesteld en boos. Zijn klacht werd als het ware weggewuifd en hij heeft weer een jaar niet kunnen sporten vanwege de pijn. Als extra pech heeft hij in dat jaar ook nog een ontsteking in zijn knie gekregen vlak na de cortisone-injectie waar hij ook een aantal weken mee zoet is geweest. En nu komt er alsnog een operatie aan en begint er weer een heel lange revalidatie.

Cliënt vordert van de zorgaanbieder een schadevergoeding van € 10.000,- voor de kosten die hij heeft moeten maken, de kosten van het eigen risico € 885,-, polibezoeken en parkeerkosten € 56,88, contributie voetbalclub € 240,- en smartengeld vanwege de langdurige pijn, die hij heeft gehad als gevolg van het uitblijven van een diagnose.

Standpunt van de zorgaanbieder
Allereerst wenst de zorgaanbieder te benadrukken dat zij het betreurt dat cliënt al lange tijd last heeft van pijnklachten aan de knie en dat die pijnklachten ook na eerdere ingrepen zijn teruggekomen. Zoals blijkt uit het medisch dossier is de knie van cliënt onderzocht en zijn daarbij verschillende testen uitgevoerd. Er is gekeken naar de flexie/extensie, de stabiliteit, er is een meniscusprovocatietest uitgevoerd, onderzocht of sprake was van slotklachten en er is nagegaan of en waar cliënt last had van drukpijn. Het lichamelijk onderzoek liet een knie zien met een goede buiging, volledige strekking, negatieve meniscustesten en een goede stabiliteit. Op basis van het verrichte lichamelijk onderzoek zagen de artsen geen indicatie voor het uitvoeren van een MRI en is een expectatief beleid ingezet. Daarbij weegt ook de voorgeschiedenis van cliënt mee, waarbij er al eerder een stuk van de binnenmeniscus was verwijderd en het gegeven dat er eerder een goede reactie was geweest op de injectie met ontstekingsremming, wat duidt op ontstekingsklachten als oorzaak van de pijn. De zorgaanbieder meent dat er zorgvuldig is omgegaan met de pijnklachten van cliënt, dat er gehandeld is in lijn met de richtlijn Artroscopie van de knie en dat het verrichte onderzoek in lijn is met de professionele standaard. Hoewel het heel spijtig is dat cliënt al lange tijd last heeft van pijnklachten in de knie maakt dat niet dat sprake is van een onzorgvuldige of onjuiste behandeling. In het licht van al het voorgaande meent de zorgaanbieder dat de klacht dat onvoldoende diagnostiek verricht is, onterecht is en de vordering tot schadevergoeding niet voor toewijzing vatbaar is.

Overwegingen van de commissie
De commissie heeft het volgende vastgesteld. In 2019 heeft cliënt zich voor het eerst gewend tot de zorgaanbieder in verband met een opgelopen trauma aan zijn knie als gevolg van een sportincident. Op 3 augustus 2021 is hij aan zijn meniscus geopereerd. Op 29 maart 2022 heeft cliënt zich wederom tot de zorgaanbieder gewend vanwege pijnklachten. Omdat de pijnklachten bleven voortduren is op 1 juni 2022 een MRI-scan gemaakt, waarop geen bijzonderheden zichtbaar waren. Vervolgens heeft cliënt een cortisone-injectie gekregen op 4 augustus 2022.
Op 4 mei 2023 heeft cliënt opnieuw een afspraak met de arts, nadat hij na een verkeerde actie tijdens het voetballen weer pijnklachten heeft gekregen. De arts heeft geen indicatie gezien voor een MRI-scan en gekozen voor expectatief beleid. Op zijn verzoek heeft cliënt op 30 juni 2023 een cortisone-injectie in zijn knie gekregen. Op 3 augustus 2023 heeft de zorgaanbieder cliënt opnieuw gezien in verband met een opgezwollen, pijnlijke, knie. Op verdenking van de ziekte van Lyme is cliënt doorverwezen naar de reumatoloog. Er was geen sprake van Lyme, maar de klachten waren het gevolg van een “traumatische” injectie. Op 5 oktober 2023 zijn de vervolgafspraken afgezegd.

Op 31 januari 2024 is een MRI-scan gemaakt in het [naam ander ziekenhuis] en is een scheur in de meniscus vastgesteld. Cliënt heeft beeldmateriaal op een usb-stick aan de commissie overgelegd maar de commissie heeft het beeldmateriaal, vanwege de gebruikte software, niet kunnen bekijken.

Cliënt stelt dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet, ondanks zijn verzoek daartoe, een MRI-scan te maken toen hij zich in mei 2023 wederom met knieklachten als gevolg van een soortgelijk sportincident als in 2019 tot de zorgaanbieder heeft gewend.

De commissie begrijpt dat de behandelend arts op 4 mei 2023 een expectatief beleid heeft voorgeschreven. Zoals uit het medisch dossier is gebleken, was cliënt na de operatie in augustus 2021 al een aantal malen met pijnklachten aan zijn knie teruggekomen zonder dat er op de MRI-scan een oorzaak was gevonden. Omdat cliënt op de cortisone-injectie in augustus 2022 goed had gereageerd lag het in de rede om hem opnieuw op 30 juni 2023 een cortisoneinjectie te geven.

Echter, toen cliënt op 3 augustus 2023 met een dikke ontstoken knie en met pijnklachten na de injectie op de poli verscheen, had de zorgaanbieder, in de wetenschap dat cliënt een eerdere operatie aan de knie heeft gehad en nu een nieuw trauma had opgelopen tijdens een vergelijkbaar voetbalincident, gelet op de aanhoudende pijnklachten ondanks de gegeven injectie, een MRI-scan moeten laten maken om een beschadiging van de meniscus of andere intra-articulaire afwijkingen uit te sluiten. Daarbij overweegt de commissie dat het een feit van algemene bekendheid is dat alleen een lichamelijk onderzoek van een meniscus niet voldoende betrouwbaar is om een beschadiging uit te sluiten. Het vaststellen of een meniscus is beschadigd kan alleen door middel van een MRI-scan of een kijkoperatie. Door dit na te laten is de arts verwijtbaar tekortgeschoten in de medische behandeling. In zoverre is de klacht gegrond.

Schadevergoeding
Cliënt verzoekt om een materiële en immateriële schadevergoeding van totaal € 10.000,-.

Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Er moet derhalve sprake zijn van een causaal verband tussen de tekortkoming van de zorgaanbieder en het nadeel dat een cliënt hiervan heeft ondervonden.

Zoals in het vorenstaande is overwogen, is de zorgaanbieder tekortgeschoten in het onderzoek naar het trauma waarmee cliënt zich op 4 mei 2023 tot de zorgaanbieder heeft gewend.

Vaststaat dat de afspraak op 5 oktober 2023 door cliënt is afgezegd met als reden dat het op dat moment goed ging. Afgesproken is dat hij zo nodig een nieuwe afspraak kon maken. Cliënt heeft zich vervolgens niet meer tot de zorgaanbieder gewend. Op 31 januari 2024 is op de MRI-scan, die in het [naam ander ziekenhuis] is gemaakt, een scheur in de meniscus zichtbaar geworden.

De commissie zal het verzoek om een schadevergoeding afwijzen vanwege het ontbreken van een causaal verband. Daarbij overweegt de commissie dat zij niet kan beoordelen of de op de MRI zichtbare en door de radioloog in het Diaconessenhuis beschreven scheur in de meniscus een andere (nieuwe) scheur in de meniscus is ten opzichte van de scheur die cliënt sinds 2021 had. Voorts kan de commissie niet met zekerheid vaststellen dat deze waargenomen scheur is ontstaan tijdens het voetbalincident in februari 2023. Het trauma zou ook in de periode tussen oktober 2023 en de MRI-scan van 31 januari 2024 kunnen zijn opgelopen. Immers op 5 oktober 2023 heeft hij zijn afspraak bij de behandelend arts afgezegd en ook nadien heeft hij zich niet meer tot de zorgaanbieder gewend.

Klachtengeld
Nu de klacht van cliënt gegrond wordt verklaard, zal de commissie de zorgaanbieder, onder verwijzing naar artikel 21 lid 1 sub a van haar reglement, veroordelen tot vergoeding aan cliënt van het door hem betaalde klachtgeld, zijnde een bedrag van € 77,50. Derhalve wordt als volgt beslist.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie
1. verklaart de klacht van de cliënt gegrond;
2. wijst de vordering tot schadevergoeding af;
3. bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan cliënt het klachtgeld ten bedrage van € 77,50 dient te vergoeden. Betaling dient binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies plaats te vinden.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer prof. dr. B.J. van Royen, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 17 juli 2024.