Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
13700/22079
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt is al lang onder behandeling bij de zorgaanbieder. Tijdens een psychiatrische opname zijn er meerdere dingen misgegaan waardoor, onder andere, de heupprothese van de cliënt verwijderd moest worden. De kans dat er een nieuwe prothese succesvol geplaatst kan worden is klein en hierdoor is de mobiliteit van de cliënt sterk beperkt. De cliënt heeft gevraagd naar de resultaten van het onderzoek naar de misstanden, maar heeft hier bijna geen antwoord op gekregen. De zorgaanbieder stelt dat er een PRISMA-onderzoek is uitgevoerd naar de situatie van de cliënt. Hieruit is niet gebleken dat de zorgaanbieder niet goed heeft gehandeld. De zorgaanbieder heeft de instructies van de orthopedisch chirurg gevolgd en steeds met deze overlegd. Toen de hulpvraag en de zorgbehoefte van de cliënt veranderden is in overleg met cliënt gehandeld. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de heupproblematiek ligt bij de orthopedisch chirurg. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder onvoldoende de leiding heeft genomen toen bleek dat de cliënt zorg nodig had die door de zorgaanbieder niet geboden kon worden. Daarnaast heeft het te lang geduurd voordat de resultaten van het PRISMA-onderzoek zijn gedeeld. De klacht is ten dele gegrond.
Volledige uitspraak
in het geschil tussen
[naam cliënt], wonende te [woonplaats] gemachtigden: [naam] en [naam], (hierna te noemen in mannelijk enkelvoud: klager)en
Stichting Rivierduinen, gevestigd te Leiden
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
De commissie verwijst voor het verloop van de procedure naar haar ontvankelijkheidsverklaring d.d.
2 juni 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij deze beslissing heeft de commissie de gemachtigde van cliënt ontvankelijk verklaard in zijn klacht.
Het geschil is ter zitting inhoudelijk behandeld op 14 februari 2022 te Den Haag.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De cliënt werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam gemachtigden]. Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam gemachtigde], [naam psychiater] en [naam, destijds AIOS].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de zorgverlening aan cliënt.
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt is sinds lange tijd onder behandeling van de zorgaanbieder. Tijdens een psychiatrische opname hebben zich incidenten plaatsgevonden die aanleiding hebben gegeven tot deze klacht.
Zo heeft de cliënt een heupprothese gekregen, die vanwege de nalatige zorg van de zorgaanbieder weer verwijderd moest worden. De kans op het succesvol plaatsen van een nieuwe prothese is uitermate klein. Hierdoor is de mobiliteit van de cliënt sterk en blijvend beperkt. In eerste instantie heeft klager de zorgaanbieder gevraagd naar de resultaten van haar onderzoek naar de misstanden en de maatregelen die zij heeft genomen om dit in de toekomst voor de cliënt en andere patiënten te voorkomen. Hierop is na lang aandringen op 29 april 2019 zeer summier en terughoudend gereageerd door de geneesheer-directeur. Een vervolggesprek heeft plaatsgevonden in oktober 2019 met een lid van de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder, maar de resultaten daarvan heeft klager niet doen besluiten de klacht in te trekken. Vanwege het gebrek aan urgentie van de zijde van de zorgaanbieder is een financiële compensatie aan de cliënt nu op zijn plaats. In aanwezigheid van een vertrouwenscontactpersoon heeft klager twee gesprekken gevoerd met de leiding van de zorgaanbieder. Klager heeft in beide gesprekken met de zorgaanbieder gevraagd om onderzoek naar de toedracht en afhandeling van het incident dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit van de cliënt. Tot nu toe heeft de zorgaanbieder ondanks toezeggingen hem daarvan schriftelijk noch mondeling overtuigend bericht.
Als reactie op het verweer van de zorgaanbieder stelt klager dat het onderzoek van de zorgaanbieder veel te beperkt is geweest en de maatregelen vaag. Klagers bezwaar behelst niet alleen de overdracht van de cliënt tussen de zorgaanbieder en het [naam ziekenhuis], maar vooral ook de interne overdracht en regievoering binnen de instelling van de zorgaanbieder zelf.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Het is duidelijk, dat het beloop van de orthopedische behandeling voor cliënt ernstige gevolgen heeft gehad. De zorgaanbieder heeft aanleiding gezien om de overplaatsing en nazorg vanuit het [naam ziekenhuis] te evalueren met de betrokken chirurg en de medisch directeur van [naam ziekenhuis] en de geneesheer-directeur van de zorgaanbieder. De gemachtigde van cliënt geeft in het chronologisch overzicht ten onrechte aan, dat de toenmalige geneesheer-directeur zou hebben bevestigd, dat de zorgaanbieder tekort was geschoten in de zorg die aan cliënt was verleend. Er is besloten tot een PRISMA-onderzoek, om gedegen te analyseren hoe het met de somatische behandeling is gegaan en hoe de samenwerking met de orthopedisch chirurg/afdeling orthopedie van het [naam ziekenhuis] was verlopen. Naar het oordeel van de zorgaanbieder is er geen sprake geweest van een tekortkoming in de zorgverlening. De zorgaanbieder kan niet treden in het besluit van de orthopedisch chirurg om cliënt daags na de operatie weer te ontslaan. De zorgaanbieder heeft daarna steeds gehandeld op basis van de instructies van de verantwoordelijk orthopedisch chirurg en de orthopedisch chirurg steeds geïnformeerd en geconsulteerd, toen er sprake leek van een verdenking op een infectie.
De zorgaanbieder kan ook niet treden in het besluit van de orthopedisch chirurg dat het opnieuw insturen van cliënt nog niet nodig zou zijn. Daarbij heeft de zorgaanbieder alle voor de beoordeling van de orthopedisch chirurg benodigde informatie verstrekt, waaronder ook foto’s. De gezondheidssituatie van cliënt is steeds goed gemonitord. Toen cliënt koorts bleek te hebben, hoger dan de door de orthopedisch chirurg aangegeven drempel is van die kant alsnog tot opname besloten. Het verwijt, dat klager “heen en weer geslingerd werd tussen verschillende zorglocaties” wordt niet ondersteund door de feiten. Dat de hulpvraag en zorgbehoefte veranderde is wel duidelijk en de zorgaanbieder heeft wat dat betreft adequaat en in zo goed mogelijk overleg met cliënt gehandeld. De klacht dient naar het oordeel van de zorgaanbieder ongegrond te worden verklaard. Voor het toekennen van schadevergoeding bestaat geen aanleiding. De zorgaanbieder wijst er daarbij op voorhand op, dat er ook geen causaal verband is tussen het handelen van de zorgaanbieder en het feit, dat klager opnieuw moest worden geopereerd met als kennelijk gevolg een ernstig verlies aan mobiliteit. Alle betrokken medewerkers hebben steeds duidelijk gemaakt het zeer te betreuren, dat cliënt uiteindelijk in deze positie is geraakt. Zij hebben zich ingespannen om er voor te zorgen, dat hij adequate hulp zou krijgen. Bij de behandeling van de heup is het uiteindelijk echter aan de orthopedisch chirurg om – in overleg met cliënt – het behandelbeleid te bepalen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling in verband met de heupproblematiek ligt exclusief bij de orthopedisch chirurg.
Beoordeling van het geschil
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de zorgovereenkomst met cliënt.
Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie vat de situatie van klager als volgt samen:
Tijdens een incident waarbij cliënt is aangevallen door een medepatiënt heeft cliënt een heupfractuur opgelopen. Cliënt is geopereerd en een dag later uit het ziekenhuis ontslagen. De zorgaanbieder kon cliënt op dat moment de gewenste medische zorg geven, op basis van de informatie van de behandelend orthopeed dat cliënt zijn heup mocht belasten. Achteraf bleek dat cliënt zijn heup niet kon belasten en meer (wond-)verzorging nodig. Deze zorg kon op de HIC in [plaats] waar cliënt was geplaatst niet worden geboden. Daarop is cliënt overgebracht naar de afdeling Medium Care in [plaats], waar een verstelbaar bed voor cliënt beschikbaar was en er wel medische zorg kon worden verleend. Cliënt kon echter vanwege zijn psychische problemen niet op deze afdeling blijven en is weer terug gebracht naar de HIC. Vervolgens is er een dispuut met het ziekenhuis ontstaan over de heropname van cliënt nadat een wondinfectie is vastgesteld. Meermalen heeft de zorgaanbieder de dienstdoende artsen verzocht om herbeoordeling van de wond maar op basis van de overgelegde foto’s van de wond en overige informatie zagen de artsen hiertoe geen aanleiding. Op een gegeven moment was de situatie van cliënt zo ernstig dat cliënt is overgebracht naar de MPU van het [naam tweede ziekenhuis]. Naar aanleiding van klachten van klager heeft de zorgaanbieder een onderzoek toegezegd. Pas in augustus 2020 zijn de resultaten van dit PRISMA onderzoek bekend. Klager stelt dat het onderzoek te beperkt is geweest en de maatregelen vaag. Klagers bezwaar behelst niet alleen de overdracht van de cliënt tussen de zorgaanbieder en het [naam ziekenhuis], maar vooral ook de interne overdracht en regievoering binnen de instelling van de zorgaanbieder zelf.
De commissie is van oordeel dat niet is vast te stellen hoe het incident heeft plaatsgevonden. De zorgaanbieder heeft adequaat gehandeld door cliënt naar het ziekenhuis te laten vervoeren. De zorgaanbieder mocht uitgaan van de deskundigheid van de orthopeed en van zijn oordeel dat het verantwoord was om cliënt daags na de operatie naar de HIC terug te sturen. Cliënt had geen infuus meer, mocht zijn heup belasten en in de wond waren kralen met antibiotica geplaatst.
De commissie is echter van oordeel dat de zorgaanbieder onvoldoende de regie in handen heeft genomen toen bleek dat de medische zorg die cliënt nodig had door de zorgaanbieder niet geboden kon worden.
Hoewel ter zitting duidelijk is geworden dat de medewerkers op de HIC hun best hebben gedaan om de benodigde zorg aan cliënt te geven, is de commissie van mening dat te lang aan het oordeel van de orthopeed en andere dienstdoende artsen is vastgehouden, terwijl de zorgaanbieder wist of redelijkerwijze kon weten dat het ziekenhuis onder geen beding cliënt opnieuw wilde opnemen vanwege een vermeend incident bij de eerdere opname. De zorgaanbieder had eerder voet bij stuk moeten houden en moeten eisen dat cliënt hetzij opnieuw zou worden opgenomen in het [naam ziekenhuis] dan wel op een psychiatrische afdeling van een ander ziekenhuis, zoals ook uiteindelijk is gebeurd. Daarbij merkt de commissie op dat cliënt met een rechterlijke machtiging op de HIC verbleef waardoor een opname op een MPU eerder gerealiseerd had kunnen worden. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder in deze niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en bekwaam hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.
De commissie verklaart de klacht op dit onderdeel gegrond.
De commissie verklaart de klacht van klager dat de uitkomst van het PRISMA onderzoek te lang op zich heeft laten wachten en niet met hem is besproken gegrond.
Vordering tot een financiële tegemoetkoming:
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst en dat er een causaal verband is tussen deze tekortkoming en de schade die is geleden.
Zoals hiervoor is overwogen is de zorgaanbieder tekort geschoten door in onvoldoende mate de regie in handen te nemen toen duidelijk was dat cliënt medische zorg nodig had die de zorgaanbieder niet kon bieden. De commissie is echter van oordeel dat het causaal verband ontbreekt tussen de, overigens niet onderbouwde, schade die klager heeft gevorderd en deze tekortkoming.
De commissie wijst de vordering tot schadevergoeding af.
Daar de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 21 van het reglement, de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding aan klager van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klachten van klager gegrond voor wat betreft het ontbreken van de regievoering en het niet delen van de uitkomst van het PRISMA-onderzoek met klager;
– wijst het anders of meer gevorderde af;
– veroordeelt de zorgaanbieder tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50 dat klager voor de behandeling van het geschil aan de commissie heeft voldaan. Betaling dient binnen één maand na verzenddatum van deze uitspraak te geschieden.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit
mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer drs. T. Knap, psychiater, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 14 februari 2022.