Zorgaanbieder dient zich in te zetten om veiligheid bewoner te garanderen

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Gehandicaptenzorg    Categorie: veiligheid/ bejegening    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 237051/314866

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klaagster stelt dat de zorgaanbieder onvoldoende zorg en bescherming biedt aan haar zus, mevrouw [naam], door een medebewoner die de veiligheid van haar zus in gevaar brengt niet over te plaatsen naar een andere zorginstelling. Daarnaast stelt klaagster dat het te lang duurt voordat passende therapie aan haar zus wordt geboden. Als derde klachtpunt eist klaagster terugbetaling van de eigen bijdrage voor de periode dat haar zus niet bij de zorgaanbieder kon verblijven. De commissie is van oordeel dat klachtonderdeel 1 en 2 gegrond zijn. Aan klachtonderdeel 3 is door de zorgaanbieder reeds tegemoetgekomen, zodat klaagster geen redelijk belang meer heeft bij een uitspraak hierover en zij op dit onderdeel ambtshalve niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De uitspraak

In het geschil tussen

mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Stichting Abrona, gevestigd te Huis Ter Heide Ut
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
Klaagster stelt dat de zorgaanbieder onvoldoende zorg en bescherming biedt aan haar zus, mevrouw [naam], door een medebewoner die de veiligheid van haar zus in gevaar brengt niet over te plaatsen naar een andere zorginstelling. Daarnaast stelt klaagster dat het te lang duurt voordat passende therapie aan haar zus wordt geboden. Als derde klachtpunt eist klaagster terugbetaling van de eigen bijdrage voor de periode dat haar zus niet bij de zorgaanbieder kon verblijven. De commissie is van oordeel dat klachtonderdeel 1 en 2 gegrond zijn. Aan klachtonderdeel 3 is door de zorgaanbieder reeds tegemoetgekomen, zodat klaagster geen redelijk belang meer heeft bij een uitspraak hierover en zij op dit onderdeel ambtshalve niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd cliënt bijgestaan door klaagster, tevens curator van haar zus, is ter zitting verschenen samen met haar ouders de heer [naam] en mevrouw [naam].

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door de heer [naam] en mevrouw [naam].

De behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2024 te Utrecht.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
De commissie overweegt als volgt.

Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De commissie zal de klachten namens de cliënte, afgezet tegen het hierboven geschetste toetsingskader, beoordelen.

De klacht omvat drie klachtonderdelen/vorderingen.

Ten eerste stelt klaagster dat de medebewoner op korte termijn dient te worden overgeplaatst naar een andere zorginstelling. Inmiddels heeft de zorgaanbieder voldoende de tijd gehad om hiervoor zorg te dragen. Zonder deze overplaatsing bevindt de zus van klaagster zich nog altijd in direct gevaar.

Het tweede klachtpunt heeft betrekking op het niet bieden van passende therapie aan de zus van klaagster. Klaagster verzoekt om passende therapie waar haar zus zo snel mogelijk terecht kan, waarbij er tevens voor wordt gezorgd dat ze ook naar deze therapie toe gaat, zodat ze zich gaat realiseren dat ze zich in een ongezonde relatie bevindt en er plaats is om haar opgelopen trauma te verwerken.

Ten derde wordt verzocht om een onkostenvergoeding voor de periode dat de zus van klaagster niet bij de zorgaanbieder kon wonen. Ze heeft van 24 mei tot 18 juli niet in een instelling van de zorgaanbieder gewoond. Echter, zij heeft in die periode wel haar eigen bijdrage voldaan á € 1.039,23 per maand. De familie heeft toen gezorgd voor kost en inwoning en vordert deze kosten terug.

Ten aanzien van het eerste onderdeel heeft de zorgaanbieder aangegeven bezig te zijn met overplaatsing, maar dat dat tot nu toe nog niet gelukt is. De zorgaanbieder blijft naar een oplossing zoeken, maar heeft ter zitting aangegeven niet te kunnen inschatten hoe lang dit nog zal duren. Mede doordat de betreffende persoon niet vrijwillig wenst mee te werken aan een overplaatsing is dit erg lastig. Ook geeft de zorgaanbieder aan dat niemand er mee gebaat is dat hij zelf de zorgaanbieder zal verlaten om bij zijn vader in [plaatsnaam] te gaan wonen, aangezien hij dan nog steeds bij de zus van klaagster in de buurt verblijft. Verder heeft de zorgaanbieder toegelicht dat bewoners een grote mate van vrijheid hebben en van dwang geen sprake kan zijn.

De commissie kan de zorgaanbieder niet volgen in diens standpunt dat van de zorgaanbieder in deze niet meer verwacht kan en mag worden. Vaststaat dat het profiel van de betreffende medebewoner niet past binnen de doelgroep van de zorgaanbieder. Daarnaast staat vast dat meermaals sprake is geweest van mishandeling van de zus van klaagster door deze persoon. Dit blijkt onder meer uit de aangifte die door de zorgaanbieder zelf is gedaan. De zorgaanbieder dient de veiligheid van de zus van klaagster te waarborgen. Al meer dan een jaar lukt dit niet, door de aanwezigheid van deze persoon bij de zorgaanbieder. Hoewel de zorgaanbieder ook een zorgplicht heeft jegens deze bewoner, lijken er gelet op de mishandelingen en het niet kunnen waarborgen van de veiligheid van in ieder geval één persoon die woonachtig is bij de zorgaanbieder, gewichtige redenen voor handen om de zorgovereenkomst met deze persoon te beëindigen. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder niet kan volstaan met het verzoeken aan de persoon in kwestie op vrijwillige basis aan overplaatsing mee te werken. Dat de persoon bij een beëindiging van de overeenkomst alsnog bij de zus van klaagster in de buurt zal wonen en daarmee het probleem niet zal zijn verholpen, is wellicht praktisch gezien zeer goed mogelijk, maar dit kan geen reden zijn voor de zorgaanbieder om niet te doen wat in zijn macht ligt om in ieder geval de bestaande situatie te beëindigen. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Wat betreft het tweede klachtonderdeel is de commissie van oordeel dat passende therapie te lang op zich laat wachten. De zorgaanbieder geeft aan dat inmiddels de eerste gesprekken hebben plaatsgevonden om te onderzoeken wat passende therapie is, maar nog geen therapie is opgestart. Ter zitting is door de zorgaanbieder toegelicht dat een specialist is gevraagd de zus van klaagster te onderzoeken voor traumabehandeling. Daar kwam uit dat zij geen PTSS heeft en dus geen traumabehandeling nodig is.
Wel werd geadviseerd weerbaarheidstraining en psychomotorische training. Daar is nog niet mee gestart. De zorgaanbieder heeft geen verklaring gegeven waarom dit zo lang op zich laat wachten. De commissie is van oordeel dat dit klachtonderdeel ook gegrond is.

Gelet op de termijn die reeds is verstreken, mag van de zorgaanbieder worden verwacht dat hij al het mogelijke in het werk stelt om het hetgeen de commissie hiervoor heeft overwogen ten aanzien van klachtonderdelen 1 en 2 te realiseren.

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel is door de zorgaanbieder toegezegd dat de CAK-kosten en het voedingsgeld worden terugbetaald voor de periode dat de zus van klaagster gedurende het PRISMA onderzoek niet bij de zorgaanbieder heeft verbleven.
Nu aan dit klachtonderdeel reeds is tegemoetgekomen, heeft klaagster derhalve geen redelijk belang bij een uitspraak van de commissie. Klaagster wordt terzake dit klachtonderdeel op grond van artikel 5 onder e van het reglement ambtshalve niet-ontvankelijk verklaard.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;
– verklaart klaagster terzake klachtonderdeel 3 ambtshalve niet-ontvankelijk;
– bepaalt dat de zorgaanbieder aan klaagster vergoedt het door haar betaalde klachtgeld van € 52,50.
Bovendien dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de cliënt te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer ir. N. Bomer, mevrouw mr. O.A.M. Floris, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 30 mei 2024.