Zorgaanbieder beroepsgeheim niet geschonden

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: bejegening/ privacy schending    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 208985/235352

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt vindt dat de zorgaanbieder zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden door de politie informatie te verstrekken die niet nodig was voor de uitvoering van haar werk. Daarnaast heeft de zorgaanbieder ten onrechte tegenover het CBR aangegeven dat bij de cliënt sprake is van drugsmisbruik.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder in de gegeven omstandigheden informatie over de cliënt mocht verstrekken aan de ambulancemedewerkers en de politie. De zorgaanbieder heeft het CBR alleen desgevraagd en met toestemming van de cliënt informatie gegeven. Daarbij is niet gezegd dat bij de cliënt sprake was van drugsmisbruik. De klachten zijn dan ook ongegrond. De door de cliënt verlangde verklaring en schadevergoeding worden daarom afgewezen.

De uitspraak

In het geschil tussen

De heer [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Stichting Novadic-Kentron, gevestigd te Vught
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder fysiek het standpunt toegelicht. De cliënt heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting het standpunt toe te lichten.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], directeur en mr. [naam], advocaat.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2023 te Eindhoven.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling

Standpunt cliënt
De zorgaanbieder heeft ten onrechte het medisch beroepsgeheim geschonden. De politie hoeft niet alles te weten om haar werk te kunnen doen. Dat de politie zelf achter bepaalde informatie kan komen, maakt de fout van de zorgaanbieder nog niet goed. De politie kan zonder de zorgaanbieder niet achter bepaalde informatie komen.
De zorgaanbieder wil geen verklaring afgeven dat bij de cliënt geen sprake was van drugsmisbruik. De zorgaanbieder had niet tegen het CBR mogen zeggen dat bij de cliënt sprake is van drugsmisbruik, aangezien de behandeling bij de zorgaanbieder niet gericht was op drugsmisbruik. Het CBR vindt de cliënt nu niet rijgeschikt, terwijl er bij de cliënt geen sprake was van drugsmisbruik.

De cliënt verlangt een verklaring van de zorgaanbieder dat hij ten onrechte heeft beweerd dat bij de cliënt sprake was van drugsmisbruik. Daarnaast verlangt de cliënt dat de kosten van het onderzoek bij het CBR volledig worden vergoed.

Standpunt zorgaanbieder
Bij de cliënt was sprake van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De zorgaanbieder is bij de cliënt betrokken geweest in het kader van zowel ambulante begeleiding en behandeling door het FACT-team als klinische behandeling. In mei 2021 is de cliënt opgenomen voor detox op de afdeling High Care Dubbele Diagnose, waar hij op 2 juni 2021 met ontslag is gegaan. Nadat de cliënt op 15 juni 2021 geïntoxiceerd in het ziekenhuis werd opgenomen, na buiten bewustzijn te zijn aangetroffen in een speeltuin en nadat hij op eigen initiatief en tegen advies van het ziekenhuis in nog diezelfde dag met ontslag is gegaan, is de ambulante behandeling geïntensiveerd/opgeschaald naar twee huisbezoeken per dag. De intensivering was erop gericht om opname te voorkomen.

Op 16 juni 2021 heeft de cliënt gezegd een einde aan zijn leven te willen maken. Hij zette een fles GHB aan zijn mond. De FACT-leden hebben daarop ingegrepen.

Op 17 juni 2021 troffen de twee leden van het FACT-team de cliënt buiten bewustzijn aan, voor zover zij dat konden beoordelen vanaf de buitenkant van de voordeur en door de brievenbus. Een interventie was absoluut noodzakelijk. De medewerkers hadden in het achterhoofd de gebeurtenissen in de dagen ervóór, namelijk 1) de opname in het ziekenhuis op 15 juni 2021, 2) het huisbezoek op 16 juni 2021 met het willen nemen van GHB en 3) het moeizame huisbezoek in de ochtend van 17 juni 2021. Omdat de cliënt buiten bewustzijn was en tekenen van een insufficiënte ademhaling vertoonde, hebben de medewerkers de politie en ambulance opgeroepen om toegang tot de woning te krijgen en de cliënt medische hulp te (laten) verlenen.

Voor de meldkamer die de 112-oproep beantwoordde, en daarmee voor zowel de politie als de ambulance, waren het middelengebruik en de beknopte voorgeschiedenis relevant in het kader van de anamnese en de in te zetten behandeling en interventies. Relevant is welk soort middelen mogelijk is gebruikt, omdat de benodigde interventies per middel of intoxicatie anders (kunnen) zijn. De aanwezige FACT-leden moesten het ambulancepersoneel daarover ter plaatse dus informeren. De zorgaanbieder kan niet uitsluiten dat de politie daarvan ‘iets meegekregen heeft’. Uit het dossier blijkt echter niet dat er méér informatie dan noodzakelijk is verstrekt voor het interveniëren in de situatie, namelijk het zo spoedig mogelijk beoordelen en waar nodig stabiliseren van de gezondheidstoestand van de cliënt. Mocht de politie hier iets van meegekregen hebben, dan is dat beperkte en bovendien noodzakelijke informatie geweest om in een (potentieel) levensbedreigende situatie te kunnen handelen. De politie moest de overtuiging hebben dat het noodzakelijk was om de woning te betreden door de voordeur te forceren. Van verwijtbaar handelen, is geen sprake.

Ten aanzien van de klacht over het CBR merkt de zorgaanbieder op dat als keuringsdatum 25 september 2021 staat vermeld. Kennelijk heeft het CBR vóór 25 september 2021 signalen gekregen die aanleiding gaven voor een keuring. De cliënt stelt dat die signalen afkomstig waren van de politie. De zorgaanbieder is daarbij niet betrokken geweest. Tussen de gebeurtenissen op 17 juni 2021 en de keuringsdatum op 25 september 2021 is tussen de zorgaanbieder en het CBR geen informatie uitgewisseld. De zorgaanbieder heeft dus geen informatie met het CBR gedeeld, die het CBR heeft doen besluiten tot een nadere keuring, waardoor de cliënt ‘keuringskosten’ moest betalen.

Voor zover de cliënt stelt dat de zorgaanbieder het CBR heeft geïnformeerd met de brief van de zorgaanbieder aan het CBR van 12 november 2021, geldt dat de cliënt hiervoor zelf toestemming had verleend. De brief van 12 november 2021 was namelijk de reactie op de brief van 25 september 2021 van (de keuringsarts van) het Bureau Rijbewijskeuringen met het verzoek om zes vragen te beantwoorden in het kader van een aanvullende keuring ter beoordeling van de rijgeschiktheid van de cliënt. De zorgaanbieder heeft in de brief aan het CBR niet gezegd dat sprake is van misbruik van middelen, maar van een stoornis is gebruik.
Het CBR kan het besluit dat de cliënt niet rijgeschikt was ook op andere gronden dan het vermeende ‘drugsmisbruik’ hebben genomen. Overigens blijkt uit de stukken niet dat het CBR dit besluit inderdaad heeft genomen en hoe het CBR dit besluit heeft onderbouwd.

De klachten zijn ongegrond en de verlangde schadevergoeding moet worden afgewezen.

Oordeel van de commissie
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat bij de cliënt sprake was van een zorgmachtiging en dat de zorgaanbieder in dat kader bij de cliënt betrokken was. Op 17 juni 2021 zijn twee medewerkers van het FACT-team bij de cliënt aan de deur geweest. Zij hebben door de brievenbus gekeken en gezien dat de cliënt bewusteloos op de grond lag. De dag ervoor had een medewerker van het FACT-team verhinderd dat de cliënt een flesje GHB leegdronk, nadat hij kort daarvoor had gezegd dat hij een einde aan zijn leven wilde maken. Met deze informatie in het achterhoofd (en de recente opnames bij de zorgaanbieder en in het ziekenhuis) hebben de FACT-medewerkers, toen zij de cliënt bewusteloos op de grond zagen liggen, de politie en de ambulance gebeld. De FACT-medewerkers hebben de meldkamer en de ambulance medewerkers geïnformeerd over het middelengebruik en de beknopte voorgeschiedenis van de cliënt.

De commissie acht het informeren van de meldkamer en de ambulance medewerkers in de gegeven omstandigheden noodzakelijk, nu sprake was van een mogelijk levensbedreigende situatie. Voor de anamnese en mogelijke interventie is deze informatie van groot belang. Dat de politie iets mee heeft gekregen van de informatie die aan de ambulance medewerkers is verstrekt, is niet verwijtbaar. Bovendien moest door de politie toegang worden verschaft tot de woning. Daarvoor moest duidelijk zijn dat het noodzakelijk was om toegang tot de woning verschaffen. De klacht is in zoverre ongegrond.

Niet is gebleken dat de zorgaanbieder ongevraagd informatie heeft verstrekt aan het CBR. De zorgaanbieder heeft op 12 november 2021 wel informatie aan het CBR verstrekt, maar dit was nadat het CBR daarom had gevraagd en de cliënt zijn toestemming had verleend. Dat de zorgaanbieder heeft gezegd dat bij de cliënt sprake is van drugsmisbruik, is niet gebleken. Ook in zoverre is de klacht ongegrond.

De verlangde verklaring en vergoeding worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De geschillencommissie:
– Verklaart de klacht ongegrond.

Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer drs. D.C. Bouman, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. L. Kramer, secretaris, op 15 december 2023.