Commissie: Gehandicaptenzorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: ontvankelijkverklaring
Uitkomst: ontvankelijk
Referentiecode:
19489/27709
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte is opgenomen bij de zorgaanbieder. Sinds december 2019 heeft de cliënte een nieuwe mentor. De klaagster is sindsdien ontslagen als mentor en kan daarom geen rechtshandelingen meer verrichten voor de cliënte. Wel heeft de klaagster het geschil bij de commissie aanhangig gemaakt. In mei 2020 heeft de mentor aan de klaagster ‘akkoord’ gegeven voor het indienen van een klacht bij de commissie. De zorgaanbieder verzoekt niet ontvankelijkheid, omdat de klaagster geen wettelijk vertegenwoordiger is. Daarnaast kent de Wkkgz geen overdracht van klachtrecht. De commissie is van oordeel dat klaagster wel ontvankelijk is, omdat de mentor heeft ingestemd met indiening van de klacht. Zijn instemming heeft terugwerkende kracht, juridisch heeft de nieuwe mentor dan ook te gelden als degene die de handeling heeft verricht.
Volledige uitspraak
In het geschil:
[Naam klaagster], wonende te [naam woonplaats], namens [naam cliënte], wonende te [naam woonplaats],
en
’s Heerenloo Zorggroep, gevestigd te Amersfoort, (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
Klaagster heeft op 5 januari 2020 bij de commissie een geschil tussen cliënte en de zorgaanbieder aanhangig gemaakt. Op 10 februari 2020 heeft de commissie het op dat geschil betrekking hebbende vragenformulier Geschillencommissie Gehandicaptenzorg ontvangen.
Op 7 april 2020 heeft de zorgaanbieder schriftelijk verweer gevoerd en de commissie verzocht klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Bij brief van 18 mei 2020 heeft klaagster op het verzoek van de zorgaanbieder gereageerd.
De zorgaanbieder is op de brief van 18 mei 2020 ingegaan bij brief van 10 juli 2020, waarin hij heeft aangegeven zijn verweer te handhaven.
De commissie heeft besloten eerst te oordelen over het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring.
De commissie heeft dat verzoek op 17 juli 2020 buiten aanwezigheid van partijen behandeld.
Beoordeling van het geschil
Klaagster is bij beschikking van 17 januari 2013 tot mentor van cliënte, benoemd. Cliënte is bij de zorgaanbieder opgenomen, aanvankelijk vrijwillig vanaf maart 2019 en per 27 september 2019 met een rechterlijke machtiging. In die hoedanigheid van mentor heeft klaagster op 23 september 2019 namens cliënte een klacht ingediend bij de zorgaanbieder.
De Centrale Klachtencommissie Cliënten heeft de klacht – voor zover deze was gebaseerd op de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) – bij beslissing van 13 november 2019 ongegrond verklaard. De zorgaanbieder heeft bij brief van de Raad van Bestuur van 4 december 2019 zijn beslissing aan klaagster kenbaar gemaakt. Bij beschikking van de rechtbank van 9 december 2019 is [naam mentor] in plaats van klaagster tot mentor van cliënte benoemd.
Vervolgens is op 5 januari 2020 het geschil door klaagster – als hiervoor weergegeven – bij de commissie aanhangig gemaakt.
Klaagster beklaagt zich er over dat cliënte, die bij de zorgaanbieder verbleef, geen passende zorg heeft gekregen, dat de zorgaanbieder wet- en regelgeving heeft overtreden, waardoor cliënte nadeel heeft geleden, dat naasten van cliënte werden geweerd en niet werden geïnformeerd, dat er dwangbehandeling op cliënte werd toegepast, dat er geen behandelplan was opgesteld en dat er geen evaluaties zijn geweest. Verder werden volgens klaagster gemaakte afspraken zonder opgaaf van redenen ingetrokken.
De zorgaanbieder heeft aan de Centrale Klachtencommissie Cliënten informatie verstrekt die klaagster niet heeft kunnen verifiëren, omdat de zorgaanbieder haar geen toegang tot het patiëntendossier van cliënte heeft verschaft.
De zorgaanbieder baseert zijn verweer dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht op het volgende.
De commissie heeft op grond van artikel 3 lid 2 van haar reglement tot taak geschillen tussen een cliënt en de zorgaanbieder te beslechten. In artikel 1 van dat reglement wordt bepaald dat onder het begrip cliënt tevens (onder meer) wordt verstaan de vertegenwoordiger van de cliënt in de zin van de Wet. Klaagster was samen met een broer van cliënte bij rechterlijke uitspraak tot mentor benoemd over cliënte. Bij rechterlijke uitspraak van 9 december 2019 is klaagster als zodanig ontslagen en daarbij is in haar plaats met ingang van die datum een opvolgend mentor benoemd. Klaagster is dan ook niet meer gerechtigd cliënte in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Hierdoor kan de klacht niet inhoudelijk behandeld worden. De zorgaanbieder verzoekt de commissie klaagster (al dan niet ambtshalve) niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht.
Klaagster heeft tegen het verzoek van de zorgaanbieder – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Voordat klaagster de klacht indiende, heeft het bureau van de commissie haar desgevraagd meegedeeld dat zij de klacht kon indienen enerzijds omdat zij ten tijde van de uitspraak van de Centrale Klachtencommissie Cliënten van de zorgaanbieder wel nog wettelijk vertegenwoordiger van cliënte was en anderzijds de moeder van cliënte is. De opvolgend mentor is ermee akkoord dat klaagster de klacht bij de commissie heeft ingediend en heeft daarvan blijk heeft gegeven door de brief van klaagster van 18 mei 2020 op 19 mei 2020 “voor gezien en akkoord” mede te ondertekenen.
In zijn brief van 10 juli 2020 heeft de zorgaanbieder naar voren gebracht dat het enkele feit dat de opvolgend mentor de brief van 18 mei 2020 “voor gezien en akkoord” heeft ondertekend, niet voldoende is om klaagster in haar klacht ontvankelijk te achten. De Wkkgz kent namelijk geen mogelijkheid om het klachtrecht over te dragen aan een ander persoon enkel omdat die ander persoon betrokken was bij cliënte in de periode waarop de klacht betrekking had en daardoor beter op de hoogte zou zijn van de feiten en omstandigheden, zoals klaagster heeft gesteld. Maar, aldus de zorgaanbieder, uiteindelijk gaat het om de vraag of cliënte het geschil aan de commissie heeft willen voorleggen.
Daarvoor dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of cliënte ter zake wilsbekwaam was, hetgeen de zorgaanbieder niet heeft kunnen beoordelen omdat cliënte niet meer bij de zorgaanbieder verblijft. Voor het geval dat cliënte niet wilsbekwaam is, geldt dat uitsluitend haar huidige wettelijk vertegenwoordiger het geschil aan de commissie kan voorleggen, hetgeen volgens de zorgaanbieder alleen kan als deze vertegenwoordiger van mening is dat daarmee de wil van cliënte wordt geuit.
De commissie overweegt als volgt.
Cliënte is de meerderjarige dochter van klaagster. De kantonrechter bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij beschikking van 17 januari 2013 een mentorschap ingesteld over cliënte en daarbij twee mentoren benoemd, onder wie klaagster. Dezelfde kantonrechter heeft bij beschikking van 9 december 2019 klaagster als mentor ontslagen en in haar plaats een opvolgend mentor benoemd; dit ontslag en deze benoeming zijn ingegaan op laatstgenoemde datum en de benoeming is nog steeds van kracht.
Een mentor behartigt zaken waarover cliënte niet wilsbekwaam is. Tenzij uit wet of verdrag anders voortvloeit, is de onder mentorschap gestelde meerderjarige tijdens het mentorschap onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn of haar verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Met betrekking tot deze rechtshandelingen vertegenwoordigt de mentor de betrokkene in en buiten rechte, tenzij op grond van wet of verdrag vertegenwoordiging is uitgesloten.
Het geschil dat klaagster op 5 januari 2020 bij de commissie heeft aangebracht, betreft een aangelegenheid als hiervoor bedoeld. Een uit de wet of verdrag voortvloeiende uitzondering doet zich niet voor. Op deze datum was klaagster geen mentor meer over cliënte. Sinds 9 december 2019 kon klaagster cliënte niet meer rechtsgeldig vertegenwoordigen. Niet klaagster maar de opvolgend mentor was als vertegenwoordiger van cliënte bevoegd het geschil bij de commissie aan te brengen.
De opvolgend mentor heeft evenwel door ondertekening van een door klaagster opgestelde verklaring van 19 mei 2020 dat en waarom zij het geschil namens cliënte aan de commissie wil voorleggen, aangegeven akkoord te gaan met die verklaring. Deze akkoordverklaring kan naar het oordeel van de commissie bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat de mentor ermee instemt dat klaagster het geschil bij de commissie heeft aangebracht. De commissie merkt deze schriftelijke verklaring aan als een bekrachtiging, die ertoe strekt de door klaagster onbevoegd verrichte aanbreng van het geschil alsnog geldig te maken. Deze bekrachtiging heeft terugwerkende kracht, hetgeen wil zeggen dat de aanbreng door klaagster van meet af aan als geldig moet worden beschouwd.
Anders dan de zorgaanbieder heeft gesteld, is met die bekrachtiging het klachtrecht niet overgedragen aan klaagster. De opvolgend mentor heeft met haar bekrachtiging aan klaagster slechts – alsnog – de bevoegdheid verleend om in deze in haar naam te handelen. Bij het aanbrengen van het geschil heeft klaagster de opvolgend mentor vertegenwoordigd. Juridisch gezien heeft de opvolgend mentor en niet klaagster dan ook te gelden als degene die de handeling heeft verricht, zodat daarom van overdracht van het klachtrecht niet kan worden gesproken.
De zorgaanbieder heeft ook stellingen gewijd aan het vraagstuk van de wils(on)bekwaamheid van cliënte. Hierover oordeelt de commissie als volgt. Klaagster heeft als toenmalig mentor over cliënte de interne klachtenprocedure bij de zorgaanbieder doorlopen.
Het is de commissie niet gebleken dat de wils(on)bekwaamheid van cliënte in die procedure voor de zorgaanbieder een issue is geweest. Het moet er dan ook in beginsel reeds daarom voor worden gehouden dat cliënte, in deze ook thans wilsonbekwaam is.
De mentor dient te waken over de belangen van de persoon over wie een mentorschap is ingesteld. Is de betreffende persoon wilsonbekwaam dan zal de mentor uiteraard volgens zijn eigen opvattingen en bevindingen en met inachtneming van die belangen moeten handelen. Is de betreffende persoon wilsbekwaam dan is de mentor gehouden die persoon zo veel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken, maar dat betekent niet dat de mentor voor de uitoefening van zijn taak de toestemming van die persoon nodig heeft. De commissie gaat ervan uit dat de opvolgend mentor, die de wettelijk vertegenwoordiger van cliënte is, zich bij de akkoordverklaring ook in die zin van haar taak heeft gekweten. Dit klemt temeer daar in de onderhavige zaak geen aanwijzingen zijn dat cliënte niet zou instemmen met deze vertegenwoordiging door haar moeder. In de gerechtelijke procedure gaf zij daaraan immers de voorkeur. Mede in dat licht merkt de commissie nog op dat de uitspraak van de Geschillencommissie Ziekenhuizen van [datum] in de zaak nummer [nummer zaak] waarop de zorgaanbieder zich beroept voor wat betreft de wil van cliënte, niet vergelijkbaar is. In die zaak waren aanwijzingen voorhanden dat de klacht feitelijk niet afkomstig was van de cliënte die meerderjarig was, ten aanzien van wie geen beschermingsmaatregel van toepassing was en van wie anderszins niet was gebleken dat zij niet tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake in staat kon worden geacht.
Het uitgangspunt van de klachten- en geschillenregeling, zoals deze in de Wkkgz is opgenomen, is dat een klacht zoveel mogelijk afgehandeld moet worden in de zogenoemde informele fase en op het laagst mogelijke niveau, namelijk daar waar deze is ontstaan. De interne klachtenprocedure moet dan ook gezien worden als het primaat van die regeling. Indien de interne klachtenprocedure er niet toe leidt dat een klacht in voldoende mate wordt weggenomen, staat voor de klager de weg open naar de commissie. De procedure bij de commissie moet in dit verband worden gezien als een sequeel van de interne klachtenprocedure. Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van de klachten- en geschillenregeling leidt de commissie dan ook tot de conclusie dat bij de gang naar de commissie voor nodeloze vertraging dient te worden gewaakt. De zorgaanbieder heeft met het beroep op de niet ontvankelijkheid niet ook alvast (subsidiair, voor het geval dat beroep niet slaagt) inhoudelijk verweer gevoerd. Dit betekent dat de zorgaanbieder daartoe alsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld. Het strekt tot aanbeveling een vertraging als deze te vermijden.
Op grond van de voorgaande overwegingen acht de commissie klaagster ontvankelijk in haar klacht.
Beslissing
De commissie:
• verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht;
• stelt de zorgaanbieder in de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van deze beslissing schriftelijk een inhoudelijke reactie te geven op de klacht.
Aldus beslist op 17 juli 2020 door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, de heer ir. N. Bomer, de heer S.P. de Paauw, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.