
Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: -
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
360570/466071
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een cliënt diende een klacht in tegen zorgaanbieder wegens de plotselinge beëindiging van haar behandeling. De cliënt was in september 2022 gestart met een combinatie van groepstherapie, individuele sessies en medicatie, maar werd zonder voorafgaande waarschuwing en per direct uit de behandeling gezet. De zorgaanbieder stelde dat de behandeling niet effectief was en dat doorverwijzing noodzakelijk was. De Geschillencommissie oordeelde dat de zorgaanbieder niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen volgens de KNMG-richtlijn en de cliënt onvoldoende had voorbereid op de beëindiging. Hoewel de klacht gegrond werd verklaard, wees de commissie het verzoek om schadevergoeding af wegens onvoldoende onderbouwing. Wel moet de zorgaanbieder het klachtengeld van € 52,50 vergoeden aan de cliënt.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [plaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Mentaal Beter Cure B.V., gevestigd te Hilversum
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen: [naam] (regiebehandelaar) en [naam], (legal counsel). Zij werden bijgestaan door [naam], (advocaat).
De behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024 te Den Haag.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de wijze van beëindiging van de behandeling door de zorgaanbieder.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt – zoals toegelicht ter zitting – op het volgende neer.
De cliënte is in behandeling geweest bij de zorgaanbieder. De zorg van de zorgaanbieder zou tijdelijk en ter overbrugging zijn totdat er meer intensieve zorg elders beschikbaar zou zijn. Toen deze zorg niet op korte termijn beschikbaar bleek te zijn, heeft de cliënte vanwege de vertrouwensband die zij inmiddels met de zorgaanbieder had opgebouwd, aangedrongen op verdere behandeling door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft hiermee ingestemd en de cliënte een combinatie van groepstherapie, individuele sessies en medicamenteuze ondersteuning aangeboden.
De cliënte is in september 2022 met deze behandeling gestart. Hoewel de behandeling gezien haar problematiek eigenlijk meer intensief had moeten zijn, bood deze de cliënte houvast en het gevoel gezien en gehoord te worden Zij heeft zich daar dan ook volledig voor ingezet.
De zorgaanbieder heeft de behandeling -zonder overleg met en instemming van de cliënte- plotseling eenzijdig en per direct beëindigd. In de ochtend voor de zevende van de in totaal 22 groepssessies kreeg de cliënte dit te horen. Zij mocht de groep en de behandelaren alleen nog zien om afscheid te nemen.
De cliënte had geen zicht op behandeling elders. De zorgaanbieder heeft haar (terug)verwezen naar de crisisdienst en de huisarts, bij wie de cliënte niet meer stond ingeschreven. Deze was dus niet op de hoogte van de situatie van de cliënte en was bovendien niet bevoegd om de medicatie van de cliënte, indien nodig, te wijzigen.
De cliënte is van mening dat de zorgaanbieder onzorgvuldig en verwijtbaar heeft gehandeld. Het plotseling stopzetten van de behandeling heeft geleid tot ernstige en acute klachtenvermeerdering. De cliënte kwam in een zware depressie terecht. Dit heeft tot gevolg gehad dat de cliënte haar werkzaamheden niet meer kon voortzetten en werkloos is geworden. Zij viel in een gat zonder zorg, zonder geld en zonder sociaal vangnet.
In het traject met de klachtenfunctionaris heeft de zorgaanbieder een behandeling door een nieuwe behandelaar aangeboden. Vanwege het risico dat deze weer op ieder moment beëindigd kon worden, heeft de cliënte hier geen gebruik van gemaakt.
Door het onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder heeft de cliënte schade geleden. Deze bestaat uit het verlies van maandelijks inkomen en het betalen van zorgverzekeringspremie zonder van zorg verzekerd te zijn. Rekening houdend met dat de behandeling nog tot en met (minimaal) maart 2023 zou duren, betekent dit een termijn van vier maanden. De totale schade bedraagt € 20.190,21 (vier maanden salaris à € 4.900, –, één maand premie zorgverzekering à € 131,96 en drie maanden zorgpremie à € 152,75). De cliënte verzoekt de commissie te bepalen dat de zorgbieder haar dit totaalbedrag van € 20.190,21 dient te vergoeden.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt – zoals toegelicht ter zitting – op het volgende neer.
De cliënte is van 24 februari 2021 tot en met 2 december 2022 in behandeling geweest bij de zorgaanbieder. Er is een behandelplan opgesteld dat door de cliënte op 16 april 2021 is ondertekend. De zorgaanbieder schatte na het intakegesprek in dat een behandeling aan de hand van cognitieve gedragstherapie de cliënte zou kunnen helpen. Deze therapie kon helaas niet op gang komen, nu de behandelingen voornamelijk gericht waren op crisisinterventie en emotieregulatie. Dit deed de zorgaanbieder twijfelen of hij wel de juiste zorg aan de cliënte kon bieden, hetgeen haar ook kenbaar is gemaakt. De cliënte leek dit te begrijpen en sprak ook herhaaldelijk uit dat zij geen vertrouwen (meer) had in de behandelingen van de zorgaanbieder. Verder heeft de zorgaanbieder diverse keren andere interventies aangeboden, maar daar stond de cliënte telkens afwijzend tegenover.
Ondanks dat de zorgaanbieder al twijfels had bij de zorg die hij de cliënte kon bieden, verrichte hij uit oogpunt van zorgvuldigheid een persoonlijkheidsonderzoek. De uitkomsten daarvan gaven des te meer noodzaak aan tot een intensieve(re) behandeling, hetgeen wederom aan de cliënte kenbaar werd gemaakt. In het vervolg daarop werden stappen tot doorverwijzing naar een andere zorgaanbieder ondernomen. Toen duidelijk werd dat bij deze zorgaanbieder sprake was van een wachtlijst, heeft de zorgaanbieder de cliënte nog in het kader van een overbrugging behandeld. Ook tijdens deze behandelingen bleven de klachten van de cliënte onverminderd aanwezig, zodat de zorgaanbieder een bevestiging kreeg dat hij er goed aan deed om de cliënte door te verwijzen.
Toen de cliënte haar wens uitte om bij de zorgaanbieder in behandeling te blijven, heeft de zorgaanbieder wederom een poging gedaan om de cliënte te helpen door middel van schemagerichte groepstherapie en individuele sessies. Ook na de behandelsessies die in het kader daarvan plaatsvonden, bleven de klachten onverminderd aanwezig. De zorgaanbieder zag zich op dat moment definitief genoodzaakt om de behandeling te beëindigen en dat is aan de cliënte teruggekoppeld. De cliënte gaf in reactie daarop zelf aan dat zij dat wel verwacht had. Na het bericht dat de behandeling zou worden beëindigd, werd de cliënte nog een afsluitend gesprek aangeboden waarin (nogmaals) met haar zou kunnen worden overlegd over andere – wel geschikte – behandelopties, maar dat wees zij af. Dat zij niet op dat aanbod inging, kan de zorgaanbieder niet worden tegengeworpen.
Na beëindiging van de behandeling werd uit oogpunt van continuïteit van zorg aan de (voormalige) huisarts een eindbrief gestuurd waarmee ook hij werd geïnformeerd over passende behandelopties. De zorgaanbieder heeft dus bij herhaling aangegeven dat hij de cliënte niet de passende zorg kon geven en dat hij haar moest doorverwijzen. De beslissing van de zorgaanbieder tot het beëindigen van de behandelingsovereenkomst was dan ook op juiste gronden en deze kon voor de cliënte niet uit de lucht komen vallen. De zorgaanbieder heeft voldoende invulling gegeven aan zijn professionele verantwoordelijkheid, enerzijds door de cliënte zo goed mogelijk te behandelen en te begeleiden, anderzijds door tijdig aan te geven waartoe hij in staat was.
Nu geen sprake is van medisch onzorgvuldig handelen en de zorgaanbieder geen verwijt kan worden gemaakt, is er geen juridische grondslag om kosten te vergoeden. Bovendien heeft de cliënte haar verzoek om schadevergoeding niet (voldoende) onderbouwd. Zelfs als sprake zou zijn van (enig) onzorgvuldig handelen door de zorgaanbieder, dan dienen vraagtekens te worden gezet bij de causaliteit van het gestelde onzorgvuldig handelen en de gestelde schade van de cliënte.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie de klacht ongegrond te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De cliënte beklaagt zich over de wijze van beëindiging van de behandeling door de zorgaanbieder. De cliënte heeft met de zorgaanbieder een overeenkomst gesloten, die kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens deze overeenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn handelen de zorg van een goed zorgaanbieder in acht nemen.
Artikel 7:460 BW bepaalt dat de hulpverlener -in dit geval de zorgaanbieder- een geneeskundige behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen, tenzij er gewichtige redenen voor de opzegging bestaan. De mogelijkheid voor een zorgaanbieder om die overeenkomst op te zeggen, is dus beperkt tot de gevallen waarin sprake is van “gewichtige redenen”. Het (zwaarwegende) belang van de gezondheid van een cliënt, die vrijwel altijd in een kwetsbare situatie verkeert en afhankelijk is van zorg en/of begeleiding, laat niet toe dat een dergelijke overeenkomst door een hulpverlener zonder meer kan worden opgezegd en de hulpverlening wordt gestaakt. De hulpverlener moet dus in hoge mate rekening houden met de gezondheidstoestand van de cliënt en daarom zeer terughoudend omgaan met de mogelijkheid de overeenkomst te beëindigen.
Behoudens een gewichtige reden kan de zorgaanbieder een behandelovereenkomst alleen beëindigen met inachtneming van de zorgvuldigheidseisen die zijn neergelegd in de KNMG-richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’. Op grond van deze richtlijn mag de zorgaanbieder de behandelovereenkomst pas beëindigen nadat (a) de cliënt(e) herhaaldelijk is gewaarschuwd en onderzocht is of herstel van de relatie mogelijk is, en (b) de cliënt(e) tijdig mondeling over het besluit is geïnformeerd en dit besluit schriftelijk is bevestigd. Als de zorgaanbieder besluit om de behandelovereenkomst op te zeggen, moet hij daarbij een redelijke termijn in acht nemen. Welke termijn redelijk is hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval.
In dit geval heeft de zorgaanbieder op 2 december 2022 concreet aangegeven de behandelingsovereenkomst per direct te beëindigen. Hoewel de zorgaanbieder gedurende de behandelrelatie al eerder had aangegeven dat hij geen passende zorg kon bieden en de cliënte wilde doorverwijzen, heeft hij haar niet gewaarschuwd dat de in september 2022 gestarte (combinatie)behandeling zou stoppen. De cliënte kreeg dit in de ochtend vóór een geplande groepssessie te horen. De commissie kan zich voorstellen dat zij dit besluit als zeer onverwacht heeft ervaren, omdat zij – zoals zij onweersproken heeft gesteld – nog maar zeven van de in totaal 22 geplande sessies had gevolgd.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld overeenkomstig de in de KNMG-richtlijn neergelegde zorgvuldigheidseisen door de cliënte niet vooraf te waarschuwen en geen redelijke termijn in acht te nemen, terwijl daar geen gewichtige reden voor was. Het enkele feit dat de behandeldoelen niet werden gehaald, is geen gewichtige reden. Het had op de weg van de zorgaanbieder gelegen om de behandeldoelen los te laten en de cliënte in begeleiding te houden totdat elders een geschikte behandelsetting was gevonden. De verwijzing naar de crisisdienst en de huisarts acht de commissie onvoldoende. Dit klemt temeer, nu de zorgaanbieder in het traject bij de klachtenfunctionaris kennelijk wel een behandeling door een andere behandelaar heeft aangeboden. Dat de cliënte dit aanbod heeft geweigerd omdat zij bang was dat ook deze behandeling plotseling zou worden beëindigd, kan haar niet worden verweten.
De cliënte verzoekt om toekenning van een materiële schadevergoeding. Zij heeft de schade die zij stelt te hebben geleden, echter niet onderbouwd. Zij heeft geen stukken overgelegd waaruit de omvang van de schade blijkt.
Gelet op het voorgaande zal de commissie de klacht van de cliënte gegrond verklaren, maar het verzoek om schadevergoeding afwijzen. Wel moet de zorgaanbieder het klachtengeld aan de cliënte vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënte gegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de cliënt dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
– wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer J. Zomerplaag , leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 4 oktober 2024.