Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: deels gegrond
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: deels gegrond
Referentiecode:
341763/435547
De uitspraak:
in het geschil tussen
[naam}, wonende te [plaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Albert Schweitzer ziekenhuis, locatie Dordwijk, gevestigd te Dordrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2024 te Utrecht. Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door een bedrijfskundig manager, twee neurologen en een juriste. De klager is verschenen en werd daarbij vergezeld door zijn zoon.
Beide partijen hebben hun standpunt toegelicht.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Klachten van de klager
De klager is de echtgenoot van mevrouw, die in de nacht van 12 op 13 februari 2023 is overleden. De klager heeft op 4 augustus 2023 een klacht ingediend bij de zorgaanbieder, die de klacht in behandeling heeft genomen. Op 28 november 2023 heeft de interne klachtencommissie de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, waarna de zorgaanbieder deze beslissing heeft overgenomen. De klager is het niet eens met de beoordeling van zijn klacht door de interne klachtencommissie en handhaaft daarom zijn vier klachten:
1) De medicatie was een week lang zoek. Toen de cliënte op 22 januari 2023 bij de zorgaanbieder is opgenomen, heeft de klager alle thuismedicatie van de cliënte meegenomen.
Bij aankomst in het ziekenhuis bleek de medicatie zoek te zijn geraakt. Na een week lag de medicatie opeens in de kast. De klager vond dit vreemd.
2) De cliënte kreeg geen verdikt water bij haar medicatie, terwijl hierdoor een vergroot risico ontstond op een longontsteking. In verband met slikproblemen heeft de zorgaanbieder de schriftelijke instructie gegeven dat de cliënte alleen verdikt water (gel-achtig) toegediend mocht krijgen. Dit stond in alle stukken. Op enig moment heeft de cliënte toch verdund water toegediend gekregen met als gevolg dat zij heel erg is gaan hoesten. Vervolgens heeft de cliënte een longontsteking gekregen en het is best mogelijk dat de longontsteking als gevolg van het toegediende verdunde water is ontstaan.
3) Er is zonder overleg en/of toestemming van de klager en diens familie een morfinepomp aangesloten bij de cliënte. Op enig moment is een morfinepomp bij de cliënt aangesloten, maar dit is zonder goed overleg met de klager en de familie gegaan. De zorgaanbieder had dit met de klager en zijn zoon moeten bespreken, waarom tot deze handeling werd overgegaan.
4) De cliënte heeft in de laatste dagen voor haar overlijden geleden, omdat zij niet comfortabel was. De klager meent dat de cliënte na het toedienen van de eerste morfinepomp nog bij bewustzijn was, zij was onrustig en trachtte telkens de morfineslang eruit te halen. Er is toen ‘s nachts aan een leerling verpleegkundige gevraagd of er niet ook een slaapmiddel kon worden toegediend, zodat de cliënte niet alles bij bewustzijn zou meemaken. Dit werd in eerste instantie geweigerd. Pas nadat de tweede en derde morfinepomp waren toegediend en de cliënte onrustig en oncomfortabel bleef, heeft de klager gevraagd om de arts. De neuroloog die toen kwam, heeft direct een slaapmiddel toegediend en de dosering van de morfine verdubbeld. De klager vraagt zich af waarom dit niet eerder heeft gekund.
De klager wil erkenning voor de gemaakte fouten en wil voorkomen dat zoiets nog een keer kan gebeuren.
Verweer van de zorgaanbieder
Als verweer op de vier klachtonderdelen voert de zorgaanbieder het volgende aan:
1) De medicatie was een week lang zoek. Op welke manier en waarom de thuismedicatie een week kwijt is geweest, heeft de zorgaanbieder niet kunnen achterhalen. Het wordt ervoor gehouden dat er iets niet goed is gegaan. Dit wordt betreurd. De zorgaanbieder heeft dit klachtonderdeel erkend. Inmiddels is het toezicht op de medicatie aangescherpt en loopt er een project om onduidelijkheid over medicatie te voorkomen.
2) De cliënte kreeg geen verdikt water bij haar medicatie, terwijl hierdoor een vergroot risico ontstond op een longontsteking. De zorgaanbieder heeft erkend dat in strijd met de afspraken geen verdikt water is toegediend. Dit wordt eveneens betreurd en erkend. Of de longontsteking hierdoor is ontstaan, kan de zorgaanbieder echter niet vaststellen. Een longontsteking is een complicatie die vaak voorkomt bij een herseninfarct.
3) Er is zonder overleg en/of toestemming van de klager en diens familie een morfinepomp aangesloten bij de cliënte. De arts-assistent neurologie had de keuze voor het starten van de morfinepomp aan de familie moeten voorleggen. Dit is niet gebeurd. Het was een medische beslissing om de behandeling te stoppen, maar dit had beter moeten worden gecommuniceerd. Voor de toekomst wordt dit als leerpunt meegenomen. Dit klachtonderdeel heeft de zorgaanbieder erkend.
4) De cliënte heeft in de laatste dagen voor haar overlijden geleden, omdat zij niet comfortabel was. De zorgaanbieder werkt met een protocol ‘Comfortbeleid’. Dit protocol is aan de orde als genezing niet meer mogelijk is en er geen reële behandelopties meer zijn. De nadruk ligt op het bevorderen van comfort om zo het lijden van een patiënt te verminderen. In het geval van de cliënte is hiervoor gebruik gemaakt van een morfinepomp, waarmee op 11 februari 2023 is gestart in een dosering die gebruikt wordt voor patiënten die al gewend zijn aan morfine. Het is de zorgaanbieder niet gebleken dat te laat zou zijn gestart met dit comfortbeleid, dan wel dat sprake zou zijn van een verwijtbaar tekortschietende zorg in een eerder stadium.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie om de klager niet ontvankelijk te verklaren in de eerste drie klachtonderdelen, omdat hij hier geen belang meer bij heeft nu de zorgaanbieder deze klachtonderdelen al eerder heeft erkend.
Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat van onzorgvuldig handelen geen sprake is geweest, zodat zij de commissie verzoekt dit klachtonderdeel als ongegrond af te wijzen. Dit neemt niet weg dat de zorgaanbieder de gang van zaken heel erg betreurt.
Oordeel commissie
De commissie oordeelt als volgt.
De klacht van de klager bestaat uit vier klachtonderdelen. De zorgaanbieder stelt allereerst dat de klager niet-ontvankelijk in de eerste drie klachtonderdelen dient te worden verklaard, omdat de zorgaanbieder deze drie klachtonderdelen in de interne klachtenprocedure al heeft erkend. De commissie overweegt dat het feit dat de zorgaanbieder de eerste drie klachtonderdelen van de cliënt heeft erkend niet zonder meer betekent dat de cliënt niet ontvankelijk dient te worden verklaard door de commissie, niet in de laatste plaats omdat de commissie in zijn algemeenheid een financiële vordering zou kunnen toewijzen ook ten aanzien van de erkende klachtonderdelen. Hoewel dit laatste in dit geschil niet aan de orde is, is er wel sprake van een zodanige samenhang van alle klachtonderdelen (waaronder ook het klachtonderdeel wat niet erkend wordt) dat een bespreking en waardering van de gehele klacht wenselijk is. De commissie overweegt dan ook dat de cliënt ontvankelijk is in alle vier de klachtonderdelen.
Behandelingsovereenkomst
De overeenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van de zorgovereenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (de zorgplicht uit artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Ten aanzien van de eerste drie klachtonderdelen komt de commissie, gelijk het standpunt van de klager en zorgaanbieder tot een gegrondverklaring. Ten aanzien van deze onderdelen heeft de zorgaanbieder niet gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk handelend en redelijk bekwaam zorgaanbieder. De eerste drie klachtonderdelen zijn gegrond.
Voor wat betreft het vierde klachtonderdeel overweegt de commissie het volgende.
De commissie dient allereerst vast te stellen wat partijen onder comfortabel verstaan. Partijen hebben zich hierover tijdens de zitting uitgelaten.
Volgens de klager was het belangrijk dat de cliënte comfortabel was en nagenoeg niets meekreeg van de ongemakken tijdens de behandeling in haar laatste levensfase en voorts dat zij in deze laatste periode niet zou lijden. Zij was echter nog lange tijd bij bewustzijn en erg onrustig, vooral in de nacht van 10 op 11 februari 2023. De klager en zijn zoon hebben de assistent-arts toen gevraagd in te grijpen, maar dit was op dat moment nog niet nodig volgens de arts-assistent. Pas in de ochtend van 11 februari 2023 is door een andere arts ingegrepen, nadat de klager hier met spoed om had gevraagd. De klager vraagt zich af waarom dit niet eerder heeft gekund.
Volgens de zorgaanbieder betekent comfort dat een beleid wordt gevoerd, zodat de patiënt niet lijdt en de ongemakken zoals kortademigheid niet bewust meemaakt. Hoewel de cliënte wellicht kortademig was en onrustig was leed zij, aldus de zorgaanbieder, niet voordat de neuroloog haar in de ochtend van 11 februari 2023 heeft gezien. Op het moment dat in de ochtend van 11 februari 2023 werd geconstateerd dat de cliënte niet comfortabel was (dat zij bewust leed aan de ongemakken en pijn), is direct gehandeld.
De commissie overweegt dat partijen het over de vraag wat onder een comfortabel beleid moet worden verstaan redelijk eens lijken te zijn. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de zorgaanbieder wist of had moeten weten dat de cliënte al eerder dan zaterdagochtend 11 februari 2023 niet comfortabel was. De klager stelt van wel en dat dit met de arts-assistent ook is besproken, de zorgaanbieder betwist dit.
De neuroloog is op zaterdagochtend 11 februari 2023 gevraagd te komen en heeft toen geconstateerd dat de cliënte niet comfortabel was. Nu de standpunten van partijen op dit onderdeel uit elkaar liggen, heeft de commissie het medisch dossier hierop nader bestudeerd en komt tot de conclusie, dat hieruit blijkt dat niet al eerder dan het handelen van de neuroloog in de ochtend van 11 februari 2023 actie had moeten worden ondernomen. Dit betekent dat de commissie niet kan vaststellen of de cliënte al voor zaterdagochtend 11 februari 2023 niet comfortabel was, althans of de zorgaanbieder eerder had moeten ingrijpen. Op basis van het medisch dossier en het verhandelde ter zitting is er onvoldoende door de klager aangedragen om tot een gegrondverklaring van dit klachtonderdeel te komen. Dit betekent dat het vierde klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de klager ontvankelijk is in zijn klacht, de eerste drie klachtonderdeel van de cliënt gegrond worden verklaard en dat het vierde klachtonderdeel ongegrond is.
Daar de klacht grotendeels gegrond wordt verklaard, dient de zorgaanbieder ingevolge het reglement van de commissie aan de klager het door hem betaalde klachtengeld, een bedrag van € 52,50, te vergoeden.
Tot slot stelt de commissie nog vast dat de zorgaanbieder tijdens de mondelinge behandeling heeft laten weten indien de klager en/of zijn zoon onverhoopt vastlopen in het rouwproces er altijd contact kan worden opgenomen met de zorgaanbieder, meer specifiek een derde.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de cliënt ontvankelijk in zijn klacht;
– verklaart klachtonderdelen 1, 2 en 3 van de cliënt gegrond;
– verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond.
Bovendien dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de cliënt te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw M.J.T. Kleijnen- van ’t Hullenaar, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. de Bruijn, secretaris, op 16 september 2024.