Commissie: Gehandicaptenzorg
Categorie: CommunicatieZorgplicht
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
254743/437097
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Bij de zoon van klaagster is op 29 oktober 2023 een metalen ring operatief uit zijn slokdarm verwijderd.
Klaagster stelt dat haar zoon op 27 oktober 2023 de ring op het OC heeft gevonden en vervolgens daar
heeft ingeslikt en hevig is gaan spugen. Zij houdt hiervoor de aanwezige begeleiding van het OC
aansprakelijk, vanwege het onvoldoende toezicht houden op haar zoon. De zorgaanbieder betreurt het
spuugincident, maar stelt dat niet duidelijk is waar de zoon van klaagster de ring heeft gevonden en
wanneer hij het heeft ingeslikt. Dat kan heel goed elders, buiten het OC, zijn gebeurd. Daarvoor kan de
zorgaanbieder niet aansprakelijk gehouden worden. De commissie oordeelt dat niet vastgesteld kan
worden waar de ring is gevonden en wanneer het door de zoon van klaagster is ingeslikt. Niet gebleken is
dat de zorgaanbieder onvoldoende toezicht op hem heeft gehouden, danwel onzorgvuldig heeft gehandeld.
De klacht is ongegrond.
De uitspraak
In het geschil tussen
[naam klager] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige
zoon [naam], wonende te [woonplaats]
(hierna te noemen: de klaagster)
en
Stichting Pameijer, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Standpunt van klaagster
Het standpunt van klaagster luidt in hoofdzaak als volgt.
De zoon van klaagster, D. (hierna: de zoon van klaagster), gaat sinds 29 november 2018 naar het
Ontwikkel Centrum de Metronoom (hierna: OC), een onderdeel van de zorgaanbieder, voor
multidisciplinaire behandeling. De zoon van klaagster is negen jaar, kampt onder meer met een stoornis in
het autismespectrum, een verstandelijke beperking en meerdere ontwikkelingsproblemen, hetgeen hem in
zijn functioneren belemmert. Zo praat hij niet, communiceert door middel van zijn gedrag, mimiek en geluid.
Daarnaast is de zoon van klaagster bekend met orale behoeftes en heeft hij in de periode van 9 september
tot en met half november 2023 meerdere ernstige epileptische insulten gehad. Het eerste insult hield wel
een uur aan, waarna is besloten dat haar zoon op het OC niet (in geen enkele ruimte) alleen gelaten mocht
worden.
Op 27 oktober 2023 is klaagster gebeld door de begeleiding van het OC, met de mededeling dat haar zoon
overgaf. Klaagster heeft hem direct opgehaald en de Huisartsenpost (hierna: HAP) gebeld toen zij zag dat
haar zoon hevig kwijlde. Klaagster heeft zijn begeleider meermaals gebeld en geappt met de vraag of er
niks geks voorafgaand aan het spugen heeft plaatsgehad. Dit was niet het geval volgens de begeleider.
Na twee dagen, nadat klaagster heeft aangedrongen op röntgenonderzoek in het ziekenhuis, is gebleken
dat de zoon van klaagster een metalen ring had ingeslikt. Door middel van een operatie is deze ring op 29
oktober 2023 uit zijn slokdarm verwijderd.
Een week later ontving klaagster van het OC een verslag naar aanleiding van het verblijf van haar zoon op
27 oktober 2023 waarin stond vermeld dat door de begeleiding die ochtend was gesignaleerd dat hij naar
zijn keel greep, braakneigingen had en vingers in zijn keel stak. Dit heeft de begeleiding bij het ophalen op
27 oktober niet vermeld, maar pas achteraf tijdens een gesprek met de zorgaanbieder op 2 november
2023. Klaagster was geschokt dat over deze verslikkingssignalen niet direct met haar is gecommuniceerd.
Haar zoon heeft drie dagen niet kunnen eten, drinken en zijn epilepsiemedicatie niet in kunnen innemen.
Als de begeleiding meteen vermeld had dat hij verslikkingssignalen liet zien, had de HAP-arts naar
verwachting anders gehandeld. De arts ging er eerst van uit dat sprake was van een keelontsteking,
waarvoor de arts antibiotica voorschreef. Wanneer klaagster in het ziekenhuis niet om nader onderzoek zou
hebben gevraagd, was het leed niet te overzien geweest. Op 29 oktober 2023 is de ring verwijderd en heeft
cliënt vocht toegediend gekregen, aangezien hij inmiddels uitgedroogd was.
Op 30 oktober 2023 heeft klaagster een klacht ingediend bij de zorgaanbieder, waarbij zij de zorgaanbieder
aansprakelijk heeft gesteld voor het incident van 27 oktober 2024. Op 27 november 2023 heeft een
hoorzitting van de klachtencommissie plaatsgevonden en op 8 februari 2024 heeft de zorgaanbieder
namens het bestuur geantwoord op de klacht en de aansprakelijkstelling. Aangezien klaagster zich niet kon
vinden in dit antwoord, heeft zij een klacht over de begeleiding van haar zoon neergelegd bij de
Geschillencommissie.
Kort samengevat behelst haar klacht:
– De aanwezige begeleiding van het OC heeft de zoon van klaagster op 27 oktober 2023 alleen gelaten in
een ruimte in het OC, terwijl zij de plicht had hem niet in een ruimte zonder toezicht te laten verblijven.
– De aanwezige begeleiding heeft op 27 oktober 2023 ten onrechte niet aan klaagster gemeld dat haar
zoon naar zijn keel greep, braakneigingen had en vingers in zijn keel stak, toen zij hem kwam ophalen.
– (De begeleiding van) de zorgaanbieder is onvoldoende betrokken geweest bij haar zoon ná 27 oktober
2023 door niet te vragen naar zijn welzijn en ook door niet actief mee te zoeken naar een alternatieve
dagbesteding.
– De zorgaanbieder heeft ten onrechte zorg gedeclareerd bij het zorgkantoor terwijl de zoon van klaagster
geen zorg meer van de zorgaanbieder ontving en liegt daarover tegen het Zorgkantoor.
Klaagster vordert hiervoor schadevergoeding van € 25.000,-, te betalen door de zorgaanbieder ten
behoeve van de kosten die klaagster heeft moeten maken om haar zoon activiteiten thuis (nieuwe
materialen, waaronder een schommel) te bieden, voor een nieuwe garderobe voor haar zoon en voor de
emotionele schade die zij en haar zoon hebben geleden.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder luidt in hoofdzaak als volgt.
De zorgaanbieder heeft op 27 oktober 2023 voldoende toezicht gehouden op de zoon van klaagster en in
lijn gehandeld met de gemaakte afspraken. Met klaagster is afgesproken dat ‘men in ieder geval op een of
andere manier zicht op hem moet hebben’. De begeleiding mag hem niet in een ruimte laten verblijven
waar de begeleiding geen zicht op hem heeft en om die reden is hij een moment alleen geplaatst op de
gang om te ontspannen. Hij was daar goed te zien door het raam in de deur. Dit wordt ook ondersteund
door het feit dat de begeleiding het zag toen hij braakneigingen kreeg. Even alleen zijn om te ‘ontprikkelen’,
vormde ook onderdeel van zijn dagelijkse begeleiding op het OC.
Klaagster suggereert een verband tussen het alleen laten van haar zoon en het door hem inslikken van het
ringetje. Het is echter niet bekend wanneer het ringetje is ingeslikt. Mogelijk is het ringetje (ruim) voor
aankomst bij het OC opgepakt en ingeslikt. Het betreft een veel voorkomend ringetje, gebruikt in allerlei
alledaagse voorwerpen. Het OC is er juist op ingericht dat er geen losse dingen rondzwerven omdat er
meerdere kinderen komen die wel eens iets in hun mond stoppen. Om die reden worden verblijfruimtes
dagelijks grondig schoongemaakt. De begeleiding heeft direct na het incident van 27 oktober 2023 alle
ruimtes grondig doorzocht op losse materialen, maar heeft niets gevonden. Volgens de zorgaanbieder is
onvoldoende komen vast te staan dat de zoon van klaagster het ringetje op het OC heeft gevonden.
Tijdens de overdracht is zorgvuldig gehandeld door de begeleiding van de zorgaanbieder. Wat op die dag
bij de overdracht precies is gezegd, is niet meer vast te stellen. Uit de schriftelijke rapportages nadien volgt
evenwel dat aan klaagster in ieder geval is medegedeeld dat haar zoon ‘flink’ moest overgeven en dat er
daarbij met name ‘slijm’ uit zijn mond kwam. Er zijn geen objectieve aanwijzingen die de lezing van
klaagster ondersteunen en derhalve niet voor enig onzorgvuldig handelen van (de begeleiding van) de
zorgaanbieder. Daarbij zij nog opgemerkt dat door de begeleidster juist zorgvuldig en adequaat is
gehandeld door toezicht te houden tijdens de ‘alleen-tijd’ en naar aanleiding van de braakneigingen direct
heeft gehandeld door hem te helpen en voorts door klaagster te bellen.
Klaagster wekt ook ten aanzien van dit klachtonderdeel de indruk dat een verband tussen het niet
vermelden van de eerder genoemde gedragingen van de zoon van klaagster en het handelen van de arts
op de SEH. Ook dit verband wordt door de zorgaanbieder bestreden. Het is immers niet bekend welke
informatie klaagster aan de arts heeft doorgegeven. De zorgaanbieder gaat ervanuit dat klaagster de
spoed-arts over de symptomen heeft geïnformeerd, waaronder dus ook het slijm dat ook thuis uit zijn mond
bleef lopen en de schuimophoping die hij niet kreeg weggeslikt. De arts heeft de zoon van klaagster in deze
toestand gezien en is gehouden om op grond van zijn professionele oordeel en eigen verricht onderzoek
diens gezondheidssituatie te beoordelen. Dat de arts in eerste instantie tot een onjuiste diagnose kwam is
niet aan de zorgaanbieder te wijten.
De zorgaanbieder is voldoende betrokken geweest bij klaagster en haar zoon. Uit de overgelegde
correspondentie blijkt hoe aandachtig en zorgvuldig er in de nasleep van de gebeurtenis op en rondom 27
oktober 2023 met klaagster en haar zoon is omgegaan. Het verwijt van klaagster lijkt met name te zien op
het handelen van de begeleiding van het OC. Klaagster verwijt hen dat niet is gevraagd hoe het met haar
zoon ging en of zij iets voor klaagster konden betekenen. De begeleiding was ervan op de hoogte dat
anderen vanuit de zorgaanbieder intensief betrokken waren bij klaagster en haar zoon. Ook verwijt
klaagster de zorgaanbieder dat niet actief is meegezocht naar een alternatieve dagbesteding voor haar
zoon. Door de zorgaanbieder is zeker actief gezocht en er zijn ook alternatieven gevonden, maar klaagster
wenste daar diverse keren van af te zien, hetgeen haar uiteraard vrij staat. Zo zijn voor haar zoon twee
plekken langere tijd gereserveerd gebleven en vrijgehouden. Ook is meegedacht over locaties buiten de
zorgaanbieder.
Dat door de zorgaanbieder met opzet onjuist is gedeclareerd en er onjuiste informatie aan het Zorgkantoor
is verstrekt, is onjuist. Weliswaar erkent de zorgaanbieder dat ten onrechte dagbesteding is gedeclareerd
bij het Zorgkantoor, terwijl dit niet meer aan de zoon van klaagster werd geleverd. Echter na dit te hebben
ontdekt is direct actie ondernomen richting klaagster, het Zorgkantoor alsook intern en is deze (menselijke)
administratieve fout direct zo goed als mogelijk hersteld en zijn er excuses aangeboden aan klaagster.
Klaagster vordert dat de zorgaanbieder wordt veroordeeld tot het betalen van kosten voor te ondernemen
activiteiten met haar zoon en nieuwe materialen voor thuis, kosten voor een nieuwe garderobe en de
emotionele schade. Nu er geen sprake van onzorgvuldig handelen door de zorgaanbieder, is er ook geen
juridische grondslag om kosten te vergoeden.
Mocht de commissie tot een ander oordeel komen dan voert de zorgaanbieder in dit kader aan dat het
vereiste oorzakelijk verband met het vermeende onzorgvuldig handelen ontbreekt. Het is de keuze van
klaagster geweest om haar zoon thuis te houden, ondanks het gegeven dat er op een aantal momenten
diverse geschikte plekken voor hem beschikbaar waren. Wat betreft de aanschaf van de nieuwe kleding is
gelegen in de effecten van de nieuwe epilepsie-medicatie en heeft niets van doen met het incident van 27
oktober 2023. Daarnaast zijn de schadeposten onvoldoende onderbouwd. Klaagster heeft niet aangetoond
dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt, bijvoorbeeld aan de hand van facturen voor de materialen of
activiteiten. Ten aanzien van de emotionele schade geldt opnieuw dat deze geenszins inzichtelijk wordt
gemaakt en ook niet welk bedrag klaagster daar dan aan verbindt.
Beoordeling van de commissie
De commissie heeft het volgende overwogen.
Klaagster en de zorgaanbieder hebben ten behoeve van de zoon van klaagster een zorgovereenkomst in
de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die
overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing –
de bepalingen van dat wetboek.
Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed
hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende
verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel
7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk
bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een zorgovereenkomst wordt in beginsel niet
aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een
bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het
bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden
gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de
inspanning een fout heeft gemaakt.
Voor een gegrondverklaring van de klacht is vereist dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de
uitvoering van de zorgverleningsovereenkomst. Die tekortkoming moet bovendien aan de zorgaanbieder
kunnen worden verweten.
Indien voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder jegens de zoon van klaagster toerekenbaar tekort is
geschoten in de zorgplicht en hij daardoor schade heeft geleden, kan de zorgaanbieder hiervoor
aansprakelijk worden gesteld.
De kern van de klacht betreft het onvoldoende toezicht houden op de zoon van klaagster en de
aanvankelijk onjuiste terugkoppeling aan klaagster door de begeleiding direct na het spuugincident van 27
oktober 2023, met als gevolg dat de HAP-arts niet direct de juiste diagnose heeft kunnen stellen.
Uitgangspunt bij het beantwoorden van de vraag of voldoende toezicht is verleend, is wat partijen
hieromtrent hebben afgesproken.
Klaagster geeft in haar reactie op het verweerschrift van de zorgaanbieder aan dat duidelijke afspraken zijn
gemaakt in september 2023 betreffende het alleen laten van haar zoon, dus vanaf het moment dat bij hem
epilepsie is vastgesteld. De gemaakte afspraak was dat 1 op 1 (indien mogelijk) begeleiding zou worden
geboden en als dat niet mogelijk was de zoon van klaagster thuis zou blijven. Klaagster heeft haar zoon
een aantal keer thuis gehouden op de momenten dat volledig toezicht niet geboden kon worden. Dat haar
zoon af en toe een prikkelvrije ruimte nodig heeft, stond vermeld zijn ‘oude’ behandelplan, maar gold niet
meer vanaf het moment dat hij epilepsie kreeg. Vanaf dat moment mocht hij niet meer alleen gelaten
worden.
De zorgaanbieder heeft een andere lezing over hetgeen is afgesproken tussen partijen. In september 2023
is een protocol opgesteld door de kinderarts van de zorgaanbieder over hoe medewerkers moeten
reageren als de zoon van klaagster een insult krijgt. Met klaagster is afgesproken dat ‘men in ieder geval
op een of andere manier zicht op hem moet hebben’. De begeleiding mag hem niet in een ruimte laten
verblijven waar de begeleiding geen zicht op hem heeft. Aan deze afspraak heeft de begeleiding van het
OC zich altijd gehouden, ook op 27 oktober 2023, anders was ook niet direct gezien dat de zoon van
klaagster hevig overgaf.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, kan de commissie niet tot een andere conclusie
komen dan dat door klaagster niet is aangetoond dat afgesproken is dat de zorg aan haar zoon zou
bestaan uit 1 op 1 toezicht oftewel volledige toezicht. Het dossier geeft geen blijk van deze afspraak over
volledig toezicht nadat epilepsie bij de zoon van klaagster is vastgesteld.
Wel wordt in het dossier verwezen naar een telefoongesprek van 27 oktober 2023 tussen partijen, waarin
door klaagster is gevraagd om constant toezicht, maar blijkens de notitie over dit gesprek zou de
begeleiding hebben gezegd dat dit niet haalbaar is op het OC.
De commissie twijfelt niet aan de oprechtheid van de verklaringen van de cliënt op dit punt, noch aan die
van de zorgaanbieder.
Nu beide partijen een andere lezing van de gemaakte afspraken geven en het dossier de commissie
evenmin aanknopingspunten biedt, kan de commissie niet tot de conclusie komen dat de zorgaanbieder op
dit punt verwijtbaar tekort is geschoten.
De commissie dient vervolgens te beoordelen of de zorgaanbieder zich aan de zorgplicht heeft gehouden,
oftewel of de zorgaanbieder die zorg heeft verleend die een redelijk bekwaam en redelijk handelend
hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Naar het oordeel van de commissie valt achteraf niet meer vast te stellen wanneer en waar de ring door de
zoon van klaagster is gevonden en dat de ring door hem in de ochtend van 27 oktober 2023 op het OC is
ingeslikt. Het zou kunnen dat het allemaal die ochtend op het OC heeft plaatsgevonden, maar dit is voor de
commissie onvoldoende komen vast te staan. Om die reden kan niet worden geoordeeld dat de
zorgaanbieder fout heeft gehandeld door onvoldoende zorg te betrachten voor (schone en) opgeruimde
ruimtes en/of door onvoldoende toezicht te houden op de zoon van klaagster, met als gevolg dat hij het
ringetje in zijn mond heeft kunnen stoppen en door heeft kunnen slikken.
Los van het feit waar het ringetje is gevonden en waar en wanneer het is doorgeslikt, heeft de commissie
de vraag te beantwoorden of de zorgaanbieder jegens de zoon van klaagster onzorgvuldig heeft gehandeld
door onvoldoende toezicht op hem te houden. Vast staat dat in de ochtend van 27 oktober 2023 (rond 9.30
uur) de zoon van klaagster hevig begon te spugen. Aangezien eerder op de ochtend zich geen
bijzonderheden hebben voorgedaan, heeft de begeleiding dit spugen geïnterpreteerd als ziekteverschijnsel
(grieperig) en niet als epileptische aanval (waarvoor een afwijkend protocol geldt) of als
verstikkingsverschijnsel. De begeleiding heeft zich direct over de zoon van klaagster ontfermd en klaagster
gebeld, conform het gangbare beleid op het OC. Desgevraagd heeft de zorgaanbieder ter zitting toegelicht
dat het OC geen medisch kinderdagverblijf is en dat als beleid geldt dat bij ziekteverschijnselen de ouders
worden gebeld en dat die, indien later nodig blijkt, zelf hulpinstanties inschakelen. Dit wordt door klaagster
niet betwist.
Voor de stelling dat door de begeleiding van het OC onzorgvuldig is gehandeld door de aanwezige
symptomen bij de zoon van klaagster niet juist te duiden, acht de commissie eveneens geen
aanknopingspunten aanwezig. De commissie betwijfelt of de begeleiding direct had moeten kunnen zien
dat sprake was van verstikkingsverschijnselen, nu immers de HAP-arts in eerste instantie ook dacht aan
keelontsteking in plaats van verstikking. Met de kennis van nu, onderschrijft de commissie dat achteraf
gezien naar alle waarschijnlijkheid sprake is geweest van verstikkingsverschijnselen bij de zoon van
klaagster en dat het in de rede had gelegen dat 112 was gebeld. Echter, kijkend naar het moment zelf op
27 oktober 2023, kan de commissie niet tot het oordeel komen dat door de zorgaanbieder de zorgplicht
heeft geschonden door de symptomen als ziekteverschijnselen te interpreteren en conform het daarvoor
afgesproken beleid te handelen.
Of achteraf door de begeleiding in de overdracht andere symptomen zijn beschreven, valt niet vast te
stellen, nu beide partijen een andere lezing hebben over de mondelinge overdracht. Maar ook indien
sprake zou zijn van een (deels) afwijkende beschrijving in de schriftelijke rapportage achteraf heeft dat naar
haar oordeel niet bijgedragen aan een verkeerde diagnosestelling door de HAP-arts, nu deze arts zelf
onderzoek verricht op grond van de toestand waarin de patiënt wordt gepresenteerd. Daarop geeft hij zijn
professionele oordeel na het door hemzelf verrichte onderzoek.
Op grond van het voorgaande kan de commissie niet tot het oordeel komen dat door de zorgaanbieder de
zorgplicht is geschonden en oordeelt de klachtonderdelen die de kern vormen voor onderhavig geschil
ongegrond.
Tenslotte resteren nog twee klachten die samengevat betrekking hebben op de bejegening van klaagster
en haar zoon, oftewel de onvoldoende betrokkenheid die door de begeleiding van het OC is getoond na het
incident van 27 oktober 2023 en de onterechte zorgdeclaraties die zijn gedaan bij het zorgkantoor.
Wat betreft de bejegeningsklacht oordeelt de commissie dat deze klacht al in januari 2024 gegrond is
bevonden door de klachtencommissie door te erkennen dat het aan de goede bejegening jegens klaagster
en haar zoon heeft geschort. De commissie onderschrijft dit en heeft hieraan niets toe te voegen.
Wat betreft onterecht gedeclareerde zorgdeclaraties bij het Zorgkantoor, oordeelt de commissie dat niet
gebleken is dat hier sprake is van opzettelijk foutief handelen door de zorgaanbieder. Naar het zich laat
aanzien is hier sprake van een menselijk fout, die zo spoedig mogelijk is hersteld en waarvoor excuses zijn
aangeboden aan klaagster. De commissie ziet dan ook geen aanleiding waarvoor de zorgaanbieder hier
nog enig verwijt is te maken inzake de zorgverlening.
Nu niet is vastgesteld dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de uitvoering van de
zorgverleningsovereenkomst door tekort te schieten in de zorgplicht, komt de commissie niet meer toe aan
de beoordeling van de verlangde schadevergoeding.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie oordeelt de klacht ongegrond en wijst het door klaagster verlangde af.
Het door klaagster verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E
Venekatte, voorzitter, de heer ir. N. Bomer, mevrouw mr. O.A.M. Floris, leden, in aanwezigheid van
mevrouw mr. J.M. Bouter-Bijsterveld, secretaris, op 26 september 2024.