Niet-tijdige overplaatsing deels verwijtbaar

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: -    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 250732/465642

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De klacht van de klaagster richt zich op de zorg rondom haar partner, die van 13 tot 17 juni 2023 bij de zorgaanbieder verbleef en uiteindelijk op 3 juli 2023 overleed. De klaagster stelt dat de zorgaanbieder onzorgvuldig handelde door haar partner niet tijdig over te plaatsen naar een ziekenhuis met de benodigde faciliteiten, wat heeft bijgedragen aan zijn verslechtering en overlijden.

De commissie oordeelde dat de SEH-arts adequaat heeft gehandeld tijdens de beoordeling van de cliënt in de nacht van 16 op 17 juni, en verklaarde dat onderdeel van de klacht ongegrond. Echter, de cardioloog wordt verweten onvoldoende urgentie te hebben getoond bij de tijdige overplaatsing van de cliënt naar het Amphia ziekenhuis, gezien de ernst van zijn medische situatie. Volgens de commissie had de cardioloog direct na de diagnose actie moeten ondernemen.

Hoewel niet zeker is dat de uitkomst anders zou zijn geweest, vindt de commissie dat de cardioloog meer had moeten doen om een eerdere overplaatsing te realiseren. Dit klachtonderdeel is gegrond verklaard. De zorgaanbieder wordt opgedragen het klachtengeld van € 52,50 binnen 14 dagen terug te betalen.

De uitspraak

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2024 te Den Haag. De klaagster was met haar dochter ter zitting aanwezig. Namens de zorgaanbieder zijn [naam] (secretaris Raad van Bestuur), [naam] (SEH-arts) en [naam] (cardioloog) ter zitting verschenen.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Onderwerp van het geschil

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de vraag of de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld in de aanloop naar en besluitvorming ten aanzien van de overplaatsing van de cliënt.
Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De cliënt, partner van de klaagster, verbleef van 13 tot en met 17 juni 2023 bij de zorgaanbieder. Vanwege gebrek aan plaats werd de cliënt niet tijdig overgeplaatst. Hij bleef daardoor op de afdeling neurologie en kreeg daar niet de zorg die nodig was. Hierdoor verslechterde zijn situatie met een spoedplaatsing in het Amphia ziekenhuis tot gevolg. Herstel was echter niet meer mogelijk en de cliënt is op 3 juli 2023 overleden.

De klaagster verwijt de zorgaanbieder verkeerd medisch handelen en onjuiste inschatting van de medische situatie.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De cliënt is op 13 juni 2023 binnengekomen op de spoedeisende hulp te Bergen op Zoom met klachten van verwardheid, braken en hoofdpijn na een val van hoogte op 9 juni 2023. Na het maken van een CT-scan van de hersenen bestond de verdenking van een herseninfarct en verdenking van ontregeling van de ziekte van Parkinson bij een onderliggende infectie hetgeen op dat moment nog niet duidelijk was. Er werd in ieder geval een urineweginfectie vastgesteld. De cliënt is behandeld voor het infarct (bloedverdunners) en de ziekte van Parkinson (extra medicatie). Ook is een antibioticum (cefuroxim) ingezet voor de onderliggende infectie. De cliënt is opgenomen op de bewaakte stroke care unit van de afdeling neurologie.

Op 15 juni 2023 bleek uit afgenomen bloedkweken sprake te zijn van een staphylococcus aureus-bacterie. Uit nadere onderzoeken komt naar voren dat de bacterie niet alleen aanwezig is in het bloed en hersenen van de cliënt, maar ook op zijn hartklep (endocarditis). Vanaf dat moment is gericht ingezet op de behandeling van de endocarditis en is de cliënt ook steeds besproken in het endocarditis team. Tekenen van sepsis zijn nauwlettend in de gaten gehouden. Hiervoor was ook een behandeling ingezet (antibiotica en vocht).

In de nacht van 15 op 16 juni verslechterde de situatie van de cliënt en waren marmeringen zichtbaar op zijn lichaam. De cardioloog concludeerde dat ondanks de marmeringen de bloeddruk, hartslag, temperatuur en gemeten zuurstofsaturatie goed waren. Ook was sprake van een goede urineproductie. Dit alles pleit tegen een septische shock.

Op vrijdag 16 juni 2023 is met de cardioloog uit het Amphia ziekenhuis overlegd over het uitvoeren van een hartklepoperatie. Deze ingreep zou op maandag 19 juni 2023 uitgevoerd worden en de cliënt zou in het weekend van 17-18 juni worden overgeplaatst naar het Amphia ziekenhuis. In de nacht van 16 op 17 juni verslechterde de situatie van de cliënt opnieuw. De SEH-arts constateert motorische onrust, een verminderd bewustzijn en opvallende marmering van benen en buik. Er zijn tekenen van sepsis maar niet van septische shock. Er was dan ook geen reden voor spoedoverplaatsing naar de IC of het Amphia ziekenhuis.

In de ochtend van 17 juni 2023 is de cliënt opgehaald door de ambulance om te worden overgeplaatst. Tijdens het transport is de toestand van de cliënt echter verslechterd. Dit resulteerde in een noodstop op de spoedeisende hulp van het Bravis ziekenhuis te Roosendaal. Op de SEH werd geconcludeerd dat sprake was van diepe sepsis, geen septische shock. In overleg met het Amphia ziekenhuis is besloten om de cliënt
daarom direct over te plaatsen naar het Amphia ziekenhuis. In het Amphia ziekenhuis heeft de cliënt een spoedoperatie ondergaan.

Uiteindelijk is de cliënt op 3 juli overleden. Volgens het Amphia ziekenhuis is de cliënt overleden ten gevolge van S Aureus endocarditis wat is gecompliceerd door multiorgaanfalen en herhaaldelijke bacteriële sepsis.

Om bovenstaande redenen meent de zorgaanbieder dat de verwijten van de klaagster niet terecht zijn. De zorgaanbieder is dan ook van mening dat de klachten dienen te worden afgewezen.

Beoordeling van het geschil

De klacht van de cliënt dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld, richt zich zowel op het handelen van de SEH-arts in de nacht van 16 op 17 juni 2023 als op het handelen van de cardioloog. De commissie bespreekt de klachtonderdelen afzonderlijk.

Toetsingskader
De overeenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van de behandelingsovereenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (het goed hulpverlenerschap uit artikel 7:453 van het BW). Het goed hulpverlenerschap houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Het handelen van de SEH-arts
In de nacht van 16 op 17 juni werd de SEH-arts ingeschakeld vanwege de verslechterde situatie van de cliënt. De SEH-arts heeft de waarden van de cliënt gecontroleerd en geconstateerd dat op dat moment geen reden was tot een spoedoverplaatsing naar het Amphia ziekenhuis.

Een SEH-arts moet worden geacht na kennisneming van het dossier de medische situatie van een cliënt te kunnen beoordelen. De vraag die in casu bij de SEH-arts voorlag was of de medische situatie van de cliënt zodanig was gewijzigd dat acuut ingrijpen noodzakelijk was. Op basis van de door haar uitgevoerde beoordeling heeft de SEH-arts geconcludeerd dat dat niet het geval was. De vitale parameters vertoonden slechts subtiele veranderingen. De commissie volgt dit. Dat de verslechtering van de cliënt van dien aard was dat spoedoverplaatsing per direct noodzakelijk was, is de commissie uit het dossier niet gebleken.

Naar het oordeel van de commissie heeft de SEH-arts – zich baserend op de informatie in het dossier en de bekende diagnose – de beoordeling zelf op juiste wijze en als bekwaam en redelijk handelend hulpverlener uitgevoerd.

Dat de SEH-arts geen telefonisch contact heeft opgenomen met de cardioloog, leidt niet tot een ander oordeel.

De klaagster heeft verder nog gesteld dat tussen het bezoek van de SEH-arts en de overplaatsing naar het Amphia in de ochtend, geen enkele zorgverlener bij de cliënt is geweest. Dit is door de zorgaanbieder niet weersproken en het tegendeel is ook niet uit het dossier gebleken. Naar het oordeel van de commissie is dit gezien de zorgelijke situatie van de cliënt onwenselijk, maar kan dat niet aan de SEH-arts worden toegerekend.

In zoverre is de klacht van de cliënt ongegrond.

Het handelen van de cardioloog
Allereerst merkt de commissie op dat de initiële diagnostiek en behandeling door de cardioloog goed zijn uitgevoerd. Ter discussie staat de vraag of de cardioloog in de besluitvorming ten aanzien van de overplaatsing naar het Amphia ziekenhuis als redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener is opgetreden. Meer specifiek ziet de beoordeling van de commissie op de vraag of de cliënt gezien de ernst van zijn medische situatie niet eerder overgeplaatst had moeten worden naar het Amphia ziekenhuis.

De commissie overweegt als volgt.

Vast staat dat de cliënt op maandag 19 juni 2023 een hartklepoperatie zou ondergaan. Nu bij de zorgaanbieder geen chirurgische mogelijkheden waren, zou de cliënt op enig moment naar het Amphia ziekenhuis vervoerd moeten worden.

Reeds op donderdag 15 juni was sprake van een zeer ernstige gezondheidssituatie bij de cliënt met een slechte prognose. Gezien de diagnose van de cliënt (gecompliceerde infectueuze endocarditis) diende een afwachtend beleid geen doel. De reële kans bestond immers dat de situatie van de cliënt nog verder zou verslechteren. Dit is ook als zodanig aan klaagster meegedeeld.

De Nederlandse leidraad “Addendum Infectieuze Endocarditis” uit 2020 stelt dat patiënten met gecompliceerde endocarditis in een vroeg stadium naar het referentiecentrum moeten worden overgeplaatst. In het onderhavige geschil stond het vervoer van de cliënt gepland in het weekend, twee dan wel drie dagen na het stellen van de diagnose. Dit tijdsbestek valt naar het oordeel van de commissie gezien de ernst van de situatie niet onder het predicaat “vroeg stadium”.

Het had gezien de ernst van de situatie op de weg van de cardioloog gelegen om de cliënt direct na het stellen van de diagnose en het instellen van de behandeling actief aan te bieden voor overplaatsing naar het Amphia ziekenhuis, met als belangrijkste motief dat dergelijke cliënten niet “thuishoren” in een omgeving zonder chirurgische mogelijkheden.

Van een behandelaar mag in een dergelijke situatie worden verwacht dat hij er alles aan doet om de cliënt zo spoedig mogelijk bij het referentiecentrum te krijgen, in dit geval het Amphia ziekenhuis. De commissie benadrukt dat het een behandelaar niet kan worden verweten indien ondanks inspanningen de overplaatsing niet mogelijk is, maar wel indien hij daartoe niet alles in het werk heeft gesteld.

In het onderhavige geschil is niet gebleken dat de cardioloog voldoende heeft gedaan om de cliënt eerder dan in het weekend naar het Amphia ziekenhuis te laten vervoeren. Weliswaar heeft de cardioloog op vrijdag 16 juni 2023 gesproken met de cardioloog in het Amphia ziekenhuis, maar uit de stukken en het besprokene ter zitting is niet gebleken dat de cardioloog de urgentie van de situatie voldoende heeft geduid. De diagnose gecompliceerde endocarditis was al van toepassing. Naar het oordeel van de commissie had de cardioloog hierin proactiever kunnen en moeten optreden.

Wellicht ten overvloede merkt de commissie op dat het geenszins gegarandeerd is dat de uitkomst voor de cliënt anders was geweest indien hij eerder naar het Amphia ziekenhuis vervoerd zou zijn. Dat neemt niet weg dat de cardioloog zich hiervoor meer had kunnen en moeten inzetten.

De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ten aanzien van de SEH-arts ongegrond;
– verklaart de klacht ten aanzien van de cardioloog gegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder het door de cliënt betaalde klachtengeld van € 52,50 dient te vergoeden binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer prof. dr. J.W. Deckers, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 10 oktober 2024.