Niet onzorgvuldig gehandeld door artsen bij zeer zeldzame ziekte van Still en pulmonale hypertensie

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 32175/36560

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënte heeft de ziekte van Still en haar gezondheid verslechterde. Volgens de cliënte is zij door de specialist onvoldoende geïnformeerd over haar ziekte en heeft de arts niet goed gehandeld door haar niet eerder naar de cardioloog te verwijzen. De uiteindelijke diagnose, namelijk pulmonale hypertensie, zou dan eerder zijn vastgesteld. Volgens het ziekenhuis was het stellen van de juiste diagnose en de zoektocht naar een goedwerkende behandeling erg lastig. Hierdoor kan het de artsen niet verweten worden dat er niet eerder aan pulmonale hypertensie is gedacht. Daarnaast heeft de arts niet verwijtbaar gehandeld door de cliënte niet eerder naar de cardioloog te verwijzen. Het is de commissie bekend dat de ziekte van Still een zeer zeldzame ziekte is. Pulmonale hypertensie is hier een zeer zeldzame complicatie van. De artsen hebben zich ingespannen om een juiste diagnose te stellen. De commissie acht het gezien de zeldzaamheid van de ziekte niet verwijtbaar dat de artsen niet gelijk aan pulmonale hypertensie hebben gedacht. Daarnaast oordeelt de commissie dat de gezondheidssituatie van de cliënte in november 2019 niet zodanig levensbedreigend was, dat er een directe doorverwijzing naar de cardioloog nodig was. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil
Cliënte, wonende te [woonplaats]

en

Academisch Ziekenhuis behorende bij de openbare universiteit Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Bij brief van 23 juni 2020 heeft het bureau van de commissie partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De commissie heeft daartoe ook de bevoegdheid conform haar reglement. Hoewel daartoe de mogelijkheid is geboden heeft geen van partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn zij op 21 oktober 2020 geïnformeerd over de datum waarop de commissie zal beslissen over het geschil.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2020.

Onderwerp van het geschil
Cliënte klaagt over het feit dat zij door de behandelend specialist onvoldoende is geïnformeerd over haar ziekte en dat de arts niet adequaat heeft gehandeld door haar niet tijdig te verwijzen naar de cardioloog.

Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Vanaf januari 2016 is cliënte onder behandeling bij het Erasmus MC. Cliënte heeft de ziekte van Still, een zeldzame auto-immuunziekte. Cliënte heeft diverse onderzoeken en operaties ondergaan om andere ziektes zoals lymfeklierkanker uit te sluiten. Ondanks de medicatie is de gezondheidstoestand van cliënte bergafwaarts gegaan. Cliënte heeft in 2019 meermaals haar gezondheidsklachten bij de immunoloog aangekaart. Helaas heeft hij er niet veel meegedaan. Vanuit zijn kant was er op een gegeven moment ook geen communicatie meer, tussentijds werd cliënte wel alleen maar zieker. Op de op 15 november 2019 gemaakte PET-SCAN (total body) waren volgens de immunoloog vergrote klieren te zien, zoals ook zichtbaar op de voorgaande scans.
Op 7 december 2019 werd cliënte met spoed opgenomen met ernstige longklachten in het [naam ander ziekenhuis] te [plaatsnaam]. De bloeduitslagen waren ernstig. De volgende dag werd zij overgeplaatst naar het Erasmus MC en opgenomen op de intensive care met een pulmonale hypertensie. De situatie was zo ernstig, dat haar familie op dat moment werd voorbereid om afscheid van haar te nemen.

Cliënte verwijt de immunoloog dat hij levensbedreigende informatie heeft achtergehouden.
In september 2019 is er twee keer tijdens haar ziekenhuisopname een hartfilmpje gemaakt vanwege een te hoge bloeddruk en benauwdheidklachten. Toen was de uitslag afwijkend. Cliënte heeft toen aan de immunoloog verteld dat zij ernstige vermoeidheidsklachten had en regelmatig flauw viel.
De patholoog heeft de immunoloog het advies gegeven om cliënte na de PET-Scan van 15 november 2019 door te verwijzen naar de cardioloog. Dit is niet gebeurd. De pulmonale hypertensie had dus veel eerder ontdekt kunnen worden als de immunoloog direct had gehandeld.

Cliënte wil erkenning van de gemaakte fouten en misschien wel een schadevergoeding:
– Zij is als proefkonijn behandeld, vanaf begin behandeling in 2016 (sommige operaties/onderzoeken en voorgeschreven medicaties waren onnodig);
– De arts heeft niet alert gereageerd op de verslechtering van de gezondheidstoestand;
– Psychisch/ emotioneel leed zowel van cliënte als van haar inmiddels 9-jarige zoon;
– Vergoeding eigen bijdrage medicijnen.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënte is sinds december 2015 onder behandeling in het ziekenhuis. In de loop van 2019 is meermalen onderzoek verricht naar aanleiding van verergerde klachten van cliënte van de lymfeklieren, dit om een kwaadaardig lymfoom uit te sluiten. Van een maligniteit bleek steeds geen sprake.
Op eigen verzoek heeft cliënte zich voor een second opinion gewend tot het universiteitsziekenhuis in [plaatsnaam]. Ook daar konden de artsen geen alternatieve oorzaak voor de klachten van cliënte vinden.

Op 25 november 2019 heeft de immunoloog met cliënte telefonisch het resultaat van de op 15 november 2019 uitgevoerde PET-scan besproken en aangegeven dat hij cliënte binnen twee weken op de polikliniek wilde zien, omdat hij zich zorgen maakte over de ernst van haar ziekte en de uitgebreide lymfadenopathie. In dit gesprek zou de immunoloog de uitkomsten van de PET-scan en de (toevals-) bevindingen op cardiologisch vlak met cliënte hebben besproken. Echter nog voordat de afspraak op de polikliniek kon plaatsvinden werd cliënte op 7 december 2019 opgenomen. In eerste instantie werd gedacht aan een longembolie. Uit de op 12 december 2019 uitgevoerde hartkatheterisatie bleek dat er sprake was van een pulmonale hypertensie, welk ziektebeeld – na uitsluiten van andere oorzaken- werd gekoppeld aan de ziekte van Still.

Naar de mening van het ziekenhuis heeft de immunoloog niet verwijtbaar gehandeld door cliënte al niet tijdens het telefoongesprek op 25 november 2019 door te verwijzen naar de cardioloog. Overigens zou het gelet op de wachttijden niet waarschijnlijk zijn geweest dat cliënte tussen 25 november 2019 en 7 december 2019 al een afspraak met de cardioloog zou hebben gekregen. Een eerdere verwijzing zou geen verschil hebben gemaakt met het uiteindelijke beloop.
In augustus 2019 is een ECG gemaakt. Het ECG toonde geen aanwijzingen van een pulmonale hypertensie.

De ziekte van Still kent bij cliënte een bijzonder grillig en therapieresistent beloop. Het stellen van de juiste diagnose en de zoektocht naar een goedwerkende behandeling was een moeilijke opgave. De inspanningen van de artsen konden helaas niet voorkomen dat cliënte eind 2019 ernstig ziek moest worden opgenomen op de intensive care.

Gezien de lastige diagnosestelling en de zeldzaamheid van pulmonale hypertensie – helemaal als complicatie van de op zichzelf al zeldzame ziekte van Still – kan de artsen niet worden verweten dat hieraan niet eerder is gedacht.

Het ziekenhuis verzoekt de klachten ongegrond te verklaren en de vordering af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De cliënte en het ziekenhuis hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor het ziekenhuis voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorginstelling moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorginstelling zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt. Zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Cliënte verwijt het ziekenhuis dat zij door de immunoloog onvoldoende is voorgelicht over haar ziekte en dat deze haar naar aanleiding van haar klachten niet eerder naar een cardioloog heeft verwezen. De pulmonale hypertensie zou dan eerder zijn vastgesteld.

De commissie overweegt als volgt.

Het is de commissie ambtshave bekend dat de ziekte van Still, waaraan cliënte lijdt, een zeer zeldzame ziekte is die slechts bij 1 tot 3 personen per miljoen mensen per jaar wordt gediagnosticeerd. Pulmonale hypertensie is een zeer zeldzame complicatie van de ziekte van Still. Gezien de zeldzaamheid van deze ziekte en de zeldzaamheid van deze complicatie, zijn deze voor een arts heel moeilijk vast te stellen.

De commissie overweegt dat de behandelend artsen zich ingespannen hebben om, gezien de gezondheidsklachten van cliënte, een juiste diagnose te stellen en daarbij onderzoeken hebben moeten uitvoeren om andere ziekten uit te sluiten, die achteraf gezien niet alle tot een gewenst resultaat hebben geleid. De commissie begrijpt dat dit voor cliënte heel belastend is geweest en nog steeds is.
De ziekte van Still heeft een grillig verloop. Daarbij komt dat het een progressieve ziekte is die op zichzelf heel moeilijk is te behandelen.

In augustus 2019 is naar aanleiding van klachten een ECG gemaakt. Deze wees op een versnelde hartslag, die zeer goed verklaard kon worden door de (vermoedelijke) keelontsteking en de vaak voorkomende temperatuurverhogingen bij de ziekte van Still. De ECG toonde geen pulmonale hypertensie aan, voor zover beschreven in het medisch dossier.
Cliënte heeft, zo blijkt uit het medisch dossier, in november 2019 voor het eerst aangegeven dat zij onder meer al een jaar last had van flauwvallen. In eerste instantie werden deze klachten door de arts in verband gebracht met de opgezette lymfeklieren en werd een PET-scan gemaakt om een maligniteit uit te sluiten.
De commissie acht het niet verwijtbaar dat de behandelend arts bij deze klachten niet direct aan een pulmonale hypertensie heeft gedacht.

Op de PET-scan werd een intense activiteit stapeling in de rechterventrikel vastgesteld. Voordat een nader pathologisch onderzoek kon plaatsvinden, werd cliënte op 7 december 2019 opgenomen in het ziekenhuis.
Naar het oordeel van de commissie was de gezondheidssituatie van cliënte op 25 november 2019 niet zodanig levensbedreigend, dat een directe doorverwijzing naar de cardioloog nodig was. Het lag in de rede dat de arts eerst in een persoonlijk gesprek op de polikliniek met cliënte de resultaten van de PET-scan en de te ondernemen acties zou bespreken.
Het ziekenhuis heeft daarbij aangegeven dat een eerdere doorverwijzing naar de cardioloog gelet op het tijdsbestek tussen 26 november en 7 december 2019 en gezien de wachttijd voor een afspraak niet tot een ander ziektebeloop van cliënte hebben geleid. De commissie deelt deze zienswijze.

De commissie begrijpt de zeer moeilijke situatie waarin cliënte zich bevindt. Zij kan echter niet tot het oordeel komen dat de behandelend arts niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend arts in dezelfde omstandigheid zou hebben gehandeld. De arts is niet tekortgeschoten in zijn inspanningsverplichting jegens cliënte.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. Nu er geen sprake is van een tekortkoming van de zijde van het ziekenhuis, zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klachten van cliënte ongegrond en wijst haar vordering af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw mr. dr. M.J. van Dam, de heer ir. H.J.A.M. Bodelier, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 5 november 2020.