
Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverkaring
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
267841/518509
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam cliënte], wonende te [woonplaats]
(hierna te noemen: de cliënte)
en
Stichting Mondriaan, gevestigd te Heerlen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de cliënte in haar klacht ontvankelijk is.
De Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) heeft
kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024 te Den Haag.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
Door middel van een vragenformulier heeft de cliënte een geschil aanhangig gemaakt tegen de
zorgaanbieder. Zij beklaagt zich over (de gevolgen van) de behandeling door de zorgaanbieder. In het
verweer heeft de zorgaanbieder zich onder meer op het standpunt gesteld dat de cliënte niet-ontvankelijk is
in haar klacht.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het
standpunt op het volgende neer.
De cliënte is in behandeling geweest bij de zorgaanbieder voor dwangklachten. In 2010 kwam zij erachter
dat haar dwangneurose weg was. Hier is echter blijvende koopdwang voor in de plaats gekomen. Door
haar koopgedrag is de cliënte onder bewind komen te staan. Als de cliënte had geweten dat zij koopdwang zou ontwikkelen, zou zij nooit akkoord zijn gegaan met de behandeling door de zorgaanbieder.
De cliënte verzoekt de commissie haar een schadevergoeding van € 25.000,– toe te kennen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern
komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder is van mening dat de cliënte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht,
omdat zij de interne klachtenprocedure niet heeft doorlopen.
De vordering van de cliënte tot schadevergoeding is bovendien verjaard, zodat de cliënte geen belang
meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar zaak.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De zorgaanbieder beroept zich op niet-ontvankelijkheid. Gelet op dit verweer van de zorgaanbieder dient te
commissie te onderzoeken of de cliënte kan worden ontvangen in haar klacht.
De commissie dient deze vraag te beantwoorden aan de hand van de bepalingen van haar Reglement: de
niet-ontvankelijkheidsgronden staan vermeld in artikel 5 en 6 van het Reglement.
Artikel 6, lid 1, van het Reglement luidt – voor zover van belang – als volgt:
“De commissie verklaart op verzoek van de zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in
zijn klacht niet ontvankelijk:
a. indien hij zijn klacht niet eerst volgens de wet bij de zorgaanbieder heeft ingediend, tenzij van de cliënt in
redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij onder de gegeven omstandigheden zijn klacht eerst bij de
zorgaanbieder indient”.
Op grond van de stukken staat vast dat de cliënte zich driemaal per brief tot de zorgaanbieder heeft
gewend met haar klacht. De eerste twee brieven zijn door de zorgaanbieder ongeopend retour gestuurd
met een sticker waarop was aangekruist: “adressering is niet toereikend om juist te kunnen bezorgen (geen
vermelding van geadresseerde of afdelingen)”. De derde brief van de cliënte, gedateerd 9 mei 2024, is wel
geopend en intern naar de klachtenfunctionaris doorgezet. De klachtenfunctionaris heeft de cliënte bij brief
van 13 juni 2024 verzocht om telefonisch contact op te nemen met zijn collega om de mogelijkheden met
betrekking tot klacht te bespreken. De cliënte heeft echter geen contact meer opgenomen. Zij heeft de
interne klachtenprocedure dus niet (verder) doorlopen. De commissie is niet gebleken van omstandigheden
waardoor dit van de cliënte in redelijkheid niet kon worden verlangd.
De commissie stelt voorts vast dat de cliënte zich beklaagt over het ontstaan van koopdwang ten gevolge
van de behandeling door de zorgaanbieder. In het vragenformulier geeft zij aan dat zij hier vanaf 2010 last
van heeft. Zij wil daarom een schadevergoeding van de zorgaanbieder ontvangen.
Artikel 3 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade
verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde
zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon
bekend is geworden. Deze termijn is ruimschoots verstreken.
De zorgaanbieder doet derhalve terecht een beroep op artikel 5, sub e, van het Reglement dat bepaalt dat
de commissie de cliënt ambtshalve in zijn geschil niet-ontvankelijk verklaart indien hij geen belang heeft bij
een uitspraak van de commissie.
Op grond van het voorgaande is de cliënte niet-ontvankelijk in haar klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de cliënte niet-ontvankelijk in de klacht.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. H.A.
van Gameren, voorzitter, de heer drs. T. Knap en de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van
mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 4 oktober 2024.