Niet-ontvankelijk omdat klacht niet eerst aan zorgaanbieder is voorgelegd.

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 221645/249888

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klager heeft aan de commissie een klacht voorgelegd omtrent de zorgverlening van cliënt door de zorgaanbieder. Omdat hij zijn klacht niet eerst aan de zorgaanbieder heeft voorgelegd voordat hij het geschil bij de commissie aanhangig heeft gemaakt wordt klager door de commissie op grond van artikel 6 lid 1 sub a van het reglement niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Volledige uitspraak

Samenvatting

Klager heeft aan de commissie een klacht voorgelegd omtrent de zorgverlening van cliënt door de zorgaanbieder. Omdat hij zijn klacht niet eerst aan de zorgaanbieder heeft voorgelegd voordat hij het geschil bij de commissie aanhangig heeft gemaakt wordt klager door de commissie op grond van artikel 6 lid 1 sub a van het reglement niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Op 4 april 2024 heeft te Utrecht buiten aanwezigheid van partijen de behandeling plaatsgevonden door de commissie. Partijen zijn niet opgeroepen om ter zitting te verschijnen, omdat eerst moet worden vastgesteld of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

De commissie overweegt het volgende.

De commissie dient eerst te beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klachten, nu de zorgaanbieder in haar verweerschrift van 11 maart 2024, onder verwijzing naar artikel 6, lid 1, aanhef onder a en b van het reglement, uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan op de niet ontvankelijkheid. In dit verband heeft de zorgaanbieder aangegeven dat klager zijn klacht niet eerst heeft voorgelegd aan de zorgaanbieder, dan wel heeft hij de klacht niet binnen 12 maanden, na de datum waarop hij zijn klachten bij de zorgaanbieder heeft ingediend, bij de geschillencommissie aanhangig gemaakt.

Ingevolge artikel 6.1. van het reglement van de commissie, verklaart de commissie op verzoek van de zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk:

  1. indien hij zijn klacht niet eerst – en voor zover van toepassing overeenkomstig de in artikel 1 omschreven voorwaarden – bij de zorgaanbieder heeft ingediend, tenzij van de cliënt in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij onder de gegeven omstandigheden zijn klacht eerst bij de zorgaanbieder indient;
  2. en de cliënt zijn geschil vervolgens niet binnen 12 maanden na de datum waarop de cliënt de klacht bij de zorgaanbieder indiende bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.

Uit de door partijen overgelegde stukken stelt de commissie het volgende vast:

Bij brief van 9 februari 2023 heeft de moeder van klager haar klachten kenbaar gemaakt aan de klachtenfunctionaris en verzocht om toezending van het Prismarapport dat na het overlijden van cliënt is opgesteld. De commissie gaat ervan uit dat de moeder mede namens klager deze brief heeft verstuurd. De klachtenfunctionaris heeft per e-mail d.d. 20 februari 2023, aan mevrouw meegedeeld dat niet aan haar verzoek kon worden voldaan en aangeboden haar klachten, indien zij dit wenste, aan de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder voor te leggen. Mevrouw heeft hierop niet gereageerd. De Raad van Bestuur is niet op de hoogte gesteld van de klachten van mevrouw en er is geen klachtenprocedure in werking gesteld.

Op 18 maart 2023 is door klager via het vragenformulier een klacht, over de zorgverlening aan cliënt, voorgelegd aan de commissie. Klager heeft nadere vragen van de commissie niet beantwoord waarna het secretariaat van de commissie het vragenformulier niet verder in behandeling heeft genomen.

Op 27 juni 2023 heeft klager opnieuw zijn klacht voorgelegd aan de commissie waarna de commissie het dossier heeft heropend.

De zorgaanbieder heeft, zo blijkt uit de correspondentie met de commissie, op 16 januari 2024 voor het eerst de klacht van klager ontvangen, waarna de zorgaanbieder op 12 februari 2024 aan klager een voorstel tot mediation heeft gedaan. Klager is niet op dit aanbod ingegaan.

Op basis van voorgaande data concludeert de commissie dat klager, voordat hij zijn klacht aan de commissie heeft voorgelegd, zijn klacht niet eerst aan de zorgaanbieder heeft voorgelegd en daarmee de zorgaanbieder niet de gelegenheid heeft gegeven om deze klacht te onderzoeken. Derhalve is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub a van het reglement.

De commissie is van oordeel dat klager geen omstandigheden heeft aangevoerd waardoor hem ter zake van de niet naleving van het bepaalde in voormeld artikel redelijkerwijs geen verwijt treft. Daarbij merkt de commissie op dat de moeder van klager op 20 februari 2023 het uitdrukkelijke aanbod heeft gekregen van de klachtenfunctionaris om haar klacht door te geleiden naar de Raad van Bestuur. Daarop heeft zij niet gereageerd. Op grond van het voorgaande zal klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht. Dit betekent dat de commissie niet meer toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil. Derhalve wordt als volgt beslist.

Op grond van het voorgaande is de cliënt niet-ontvankelijk in de klacht.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 4 april 2024.