Niet-ontvankelijk in klacht zorgverlening voorafgaand aan suïcide

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheidniet-    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 253712/412810

De uitspraak:

in het geschil tussen

De heer [naam}, wonende te [plaats] (hierna te noemen: de klaagster)

en

Stichting Mondriaan, gevestigd te Heerlen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de cliënt in zijn klacht ontvankelijk is.

De Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 17 september 2024 te Utrecht.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil

Dit geschil betreft de vraag of de klaagster ontvankelijk is in haar klachten.

Standpunt van de cliënt

De cliënt, dochter van de klaagster is in september 2020 overleden door suïcide. De dagen voor haar overlijden vroeg zij om opname bij de zorgaanbieder, maar daar was geen plek. In het laatste uur van haar leven heeft ze tweemaal tevergeefs het nummer van een hulpverlener gebeld, maar die was niet aan het werk.

Diezelfde hulpverlener is ongevraagd aanwezig geweest op de besloten uitvaart en heeft daar de privacy van de cliënt geschonden door met aanwezigen te spreken over het ziektebeeld van de cliënt.

Standpunt van de zorgaanbieder

De zorgaanbieder is van mening dat de commissie dit geschil niet inhoudelijk kan behandelen. Het klachtonderdeel over de uitvaart is in 2023 namelijk reeds door de commissie behandeld. Het klachtonderdeel over de zorgverlening is nooit eerder bij de zorgaanbieder zelf ingediend en de klaagster heeft ook geen omstandigheden gesteld welke een uitzondering hierop kunnen rechtvaardigen.

Zowel de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg als het reglement van de commissie heeft als uitgangspunt dat een klager zich met een klacht over een zorgaanbieder eerst tot die zorgaanbieder moet wenden, zodat de klacht zoveel mogelijk wordt opgelost op het niveau waar de klacht is ontstaan. De klaagster was op de hoogte van de klachtmogelijkheden, maar zij heeft de kwaliteit van zorg nimmer benoemd in de door haar ingediende klacht in 2022.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De klacht van de klaagster valt in twee onderdelen uiteen. Het eerste klachtonderdeel ziet op de zorgverlening voorafgaand aan de suïcide. Het tweede klachtonderdeel ziet op de aanwezigheid van de behandelaar bij de uitvaart.

Behandelaar aanwezig bij uitvaart
Ten aanzien van de klacht over de aanwezigheid van de behandelaar bij de uitvaart merkt de commissie op dat de commissie hierover (zij het in andere samenstelling) reeds uitspraak heeft gedaan. Deze uitspraak met het kenmerk 198942/208987 is op 12 oktober 2023 aan de partijen verstuurd.

Nu de commissie zich reeds inhoudelijk over dit klachtonderdeel heeft gebogen en door de klaagster geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen, kan de commissie dit klachtonderdeel niet opnieuw beoordelen. Het klachtonderdeel ziet immers nog steeds op de uitvaart, wat volgens de eerdere uitspraak van de commissie niet aan te merken is als gedraging in het kader van de zorgverlening. De klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in deze klacht.

Zorgverlening voorafgaand aan suïcide
Gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 1 onder a van het reglement dient een cliënt in beginsel eerst de interne klachtprocedure bij de zorgaanbieder te doorlopen, alvorens een klacht bij de commissie kan worden ingediend. De zorgaanbieder heeft gesteld dat de klacht over de zorgverlening niet eerder bij de zorgaanbieder zelf is ingediend.

In haar reactie op het verweer van de zorgaanbieder is de cliënt op geen enkele wijze ingegaan op deze stelling van de zorgaanbieder. Verder kan de commissie noch uit de aangeleverde klachtbrief van 12 april 2022 noch uit de uitspraak van de klachtencommissie opmaken dat de klaagster eerder heeft geklaagd over de zorgverlening voorafgaand aan de suïcide. In de interne klachtenprocedure is slechts de klacht over de aanwezigheid van de behandelaar bij de uitvaart behandeld.

Het reglement van de commissie biedt in bijzondere gevallen ruimte om een klacht aan de commissie voor te leggen, zonder dat een klacht eerst aan een zorgaanbieder is voorgelegd, maar van een dergelijke bijzondere situatie is de commissie in onderhavige zaak niet gebleken. De klaagster heeft hiervoor geen omstandigheden naar voren gebracht.

Op basis van voorgaande concludeert de commissie dat de klaagster, voordat zij haar klacht aan de commissie heeft voorgelegd, deze ten onrechte niet eerst aan de zorgaanbieder heeft voorgelegd en daarmee de zorgaanbieder niet de gelegenheid heeft gegeven de klacht te onderzoeken. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub a van het reglement.

Op grond van het voorgaande is de klaagster niet-ontvankelijk in de klacht. De commissie kan het geschil niet inhoudelijk behandelen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De klaagster wordt in de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 17 september 2024.