
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
116461
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Klager], wonende te [plaats], en Streekziekenhuis Koningin Beatrix, gevestigd te Winterswijk,(hierna te noemen: het ziekenhuis), gemachtigde: [naam].
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 27 augustus 2018 te Amsterdam.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Klager werd ter zitting bijgestaan door zijn zus, [naam]. De zorginstelling werd ter zitting vertegenwoordigd door de gemachtigde, [naam bedrijfsjuriste], [naam traumachirurg] en [naam chirurg].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling van de moeder van klager, [naam moeder] (hierna te noemen: moeder).
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De moeder van klager, 84 jaar oud, had bij haar huisarts en de thuiszorg de wens uitgesproken om geen behandelingen op gezondheidsgebied meer te ondergaan. Ze was erg afhankelijk van de huishoudelijk hulp en verpleging.
Haar gezondheid was vooral slechter geworden na (o.a. borstkanker en longontsteking) een hersenbloeding in 2011. Op 2 augustus 2017 is moeder ten val gekomen in haar woning.
Op de eerste hulp van het ziekenhuis blijkt dat moeder een breuk heeft in het dijbeen. Moeder geeft aan dat zij geen verdere behandeling wenst. Ook heeft ze een niet-reanimerenverklaring en een ‘wilsverklaring’. Moeder wordt opgenomen en zij, haar zoon en dochter geven in de dagen daarna steeds weer aan dat zij geen verdere behandeling of operatie wil. Moeder wil het liefst dood, zoals zij zelf zegt. Er volgen meerdere gesprekken met [naam psysician assistant], [naam traumachirurg],
[naam chirurg] en [naam geriater]. In de wens van het ziekenhuis – een operatie – worden de kinderen en de geconsulteerde arts van Stichting Zorggroep Apeldoorn e.o. buitenspel gezet doordat de hoofdbehandelaar zich beroept op de arts-patiënt relatie en de wilsbekwaamheid van moeder.
Klager en zijn zus hebben de hoofdbehandelaar nooit face to face gesproken in het bijzijn van moeder. Moeder gaf uiteindelijk onder druk en onder invloed van morfine toch toestemming voor een operatie. Moeder is op 5 augustus 2017 geopereerd. Er is een pen geplaatst. Op 10 augustus 2017 ging moeder met ontslag naar haar eigen woning, nu zij ook had aangegeven niet naar een verpleeghuis te willen. Thuis lag moeder in bed en kreeg meerdere keren per dagdeel huishoudelijke hulp, verzorging en verpleging. Haar gezondheid ging zienderogen achteruit. Moeder kwam nooit meer echt het bed uit. Dit was ook zo voorspeld door klager en zijn zus en in de gesprekken is dit ook aan de orde geweest, maar genegeerd. Klager vindt de situatie waarin zijn moeder belandde schrijnend. Het doet hem en zijn zus veel verdriet en pijn om hun moeder zo te zien lijden. Een ander scenario was mogelijk. Moeder heeft haar onveranderde wens om spoedig pijnloos te mogen overlijden, nu in de vorm van euthanasie, uitgesproken. Moeder is middels euthanasie op 8 november 2017 overleden.
Puntsgewijs luidt de klacht als volgt:
1) De wens van de moeder is genegeerd.
2) Over de behandelopties of scenario’s kregen de moeder en directe familie geen of onjuiste informatie.
3) Het gekozen scenario, de ‘eis’ van de hoofdbehandelaar, een operatie:
– is onder druk tot stand gekomen;
– de prognose van dit scenario is onjuist beoordeeld en derhalve is er een onjuist te verwachten beeld voorgeschoteld aan de moeder;
– het te verwachten beeld en vervolgbeleid na de operatie is door de hoofdbehandelaar met het gezinssysteem niet besproken.
4) In de bejegening is de moeder onder druk gezet, het gezinssysteem en geconsulteerde Specialist Ouderengeneeskundige verbonden aan Stichting Zorggroep Apeldoorn e.o. ‘buitenspel’ gezet.
De nadere uitwerking van deze klachten staat vermeld in de aan de commissie overgelegde stukken. Ter zitting hebben klager en zijn zus de klacht nader toegelicht.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Het ziekenhuis betreurt het dat klager en zijn familie de bejegening in het ziekenhuis als onjuist hebben ervaren en de indruk hebben gekregen dat de wens van moeder zou zijn genegeerd. Het ziekenhuis en de betrokken behandelaren stellen evenwel dat aan moeder adequate zorg is geleverd, dat zij adequaat is geïnformeerd en dat zij wilsbekwaam heeft ingestemd met operatie.
Moeder werd op 2 augustus 2017 door de dienstdoend traumachirurg, tevens hoofdbehandelaar, opgenomen. Hij adviseerde operatieve behandeling gezien de levensverwachting en conditie van moeder.
De dochter van moeder was op de eerste hulp aanwezig en gaf te kennen dat moeder weinig behandeling meer wenste en dat er een wilsbeschikking en NTBR-verklaring was. Deze zijn aangeleverd en in het dossier opgenomen. Op de dag van opname hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen moeder, de verpleging en de familie.
Op 3 augustus 2017 vonden gesprekken plaats met moeder, klager en zijn zus, de geriater, de physician assistant en de verpleging. In die gesprekken bleek dat moeder haar wens was om pijnvrij te sterven. In deze gesprekken zijn de verschillende mogelijke opties besproken. Uitgelegd is dat er geen indicatie was voor palliatieve sedatie. Daarmee resteerden feitelijk slechts twee opties, te weten wel opereren of niet opereren. Beide opties zijn als mogelijkheid besproken, waarbij ook de voor- en tegenargumenten zijn benoemd. Toegelicht is dat bij een heupfractuur een operatie de meest aangewezen manier is om tot adequate pijnstilling en verzorgbaarheid/verpleegbaarheid te komen.
Bij niet opereren is de pijn juist moeilijk behandelbaar en is de patiënt in de thuissituatie niet goed verpleegbaar. Om die reden is een operatie geadviseerd. Klager en zijn zus waren huiverig en zagen een operatie niet zitten. Afgesproken werd dat zij dit met de huisarts zouden bespreken. De familie was teleurgesteld toen bleek dat de huisarts dezelfde adviezen gaf en ook geen indicatie zag voor palliatieve sedatie. De huisarts is die avond bij moeder in het ziekenhuis langsgegaan om met haar te spreken. In aansluiting daarop heeft moeder tegen de verpleging gezegd dat zij wel een operatie wilde.
De volgende dag, 4 augustus 2017, leek het de verpleegkundige van de dagdienst, dat moeder vooral bang was voor verwijten van haar kinderen als zij zou worden geopereerd en het zou daarna niet goed gaan. Zij zelf wilde vooral geen lijdensweg en pijnvrij overlijden. De dienstdoend chirurg kreeg als overdracht van de tot dan toe dienstdoend chirurg dat de huisarts moeder alleen thuis wilde begeleiden indien zij geopereerd zou worden. Vervolgens is zij met moeder gaan praten. Moeder gaf toen duidelijk en wilsbekwaam aan dat zij geopereerd wilde worden, ook al vond zij het lastig om te beslissen. De chirurg achtte moeder volledig wilsbekwaam en vond haar beslissing ook begrijpelijk. De chirurg heeft aangegeven dat moeder qua mobiliteit niet meer de oude zou worden. Ze heeft moeder zelf met deze informatie laten bellen naar haar familie. Vervolgens heeft de chirurg de zus van klager aan de lijn gekregen. Uit dit gesprek bleek dat zij grote problemen had met operatie en het er niet mee eens was. Dit was voor de chirurg aanleiding om opnieuw met de huisarts te overleggen. Deze herhaalde dat een operatie de beste optie was en dat moeder niet terminaal was. Zij achtte geen indicatie aanwezig voor euthanasie en/of palliatieve pijnstilling. Zij vertelde de chirurg dat moeder zich recent nog door de dermatoloog had laten behandelen in verband met huidkanker omdat haar levensverwachting langer dan zes maanden werd geschat. Op verzoek van de familie heeft de chirurg vervolgens nog gebeld met een specialist ouderengeneeskundige, een bekende van de familie/klager. Na uitleg van de chirurg bleek dat deze arts de casus niet kende, maar alleen een algemeen antwoord had gegeven aan klager op een algemene vraag. Toen hij de casus had gehoord, stelde hij dat ook hij dacht dat er geen indicatie was voor palliatieve sedatie en dat hij hierover met klager contact op zou nemen. Omdat hij moeder niet kende kon hij verder geen uitspraak doen. Omstreeks 12.15 uur heeft de familie gebeld dat ze akkoord ging met de operatie.
Het ziekenhuis stelt zich op het standpunt dat zij niet tegen de wil van moeder heeft gehandeld. Cognitief waren er geen beletselen om moeder deze beslissing zelf te laten nemen. Zij was wilsbekwaam. Haar wens is niet genegeerd en zij is evenmin onder druk gezet. Ze heeft na adequate informatie en bedenktijd, een weloverwogen beslissing genomen. Zowel moeder als de familie zijn uitvoerig geïnformeerd.
Gezien het gebrek aan vertrouwen bij de familie in het ziekenhuis en eerdere ervaringen met de behandeling van hun vader is verder aangeboden om overplaatsing naar een ander ziekenhuis te realiseren. Hiervan is echter geen gebruik gemaakt.
Het was moeilijk om tot een evenwichtige besluitvorming te komen aangezien moeder heen en weer geslingerd werd tussen adviezen van de behandelaren en de mening van haar kinderen. Zij vond het moeilijk om een beslissing te nemen tegen de wil van haar kinderen in en heeft dat ook met haar behandelaren besproken. Moeder is niet onder druk gezet door medewerkers van het ziekenhuis of wie dan ook. Er was een zekere mate van tijdsdruk in die zin dat een dergelijke operatie niet dagenlang kan worden uitgesteld omdat er anders complicaties zoals doorliggen gaan optreden. Geen van de betrokken zorgverleners heeft enig belang bij het verrichten van de operatie anders dan het belang van moeder. Ook het ziekenhuis zelf heeft geen financieel belang bij opereren gezien de afspraken die er liggen met de zorgverzekeraar. Bij ontslag uit het ziekenhuis ging het naar omstandigheden goed met moeder, zij kon met thuiszorg naar huis worden ontslagen. Er deden zich bij en na de operatie geen complicaties voor.
De door klager verlangde schadevergoeding dient afgewezen te worden. Het ziekenhuis is niet toerekenbaar tekort geschoten en heeft evenmin onrechtmatig gehandeld jegens moeder en haar familie. Daarnaast betwist het ziekenhuis het causaal verband tussen een mogelijk tekortschieten of onrechtmatig handelen en de gestelde schade. Tenslotte is de hoogte van het gevorderde schadebedrag niet c.q. onvoldoende onderbouwd.
Ter zitting heeft het ziekenhuis haar standpunt nader toegelicht.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het
volgende.
De vraag die de commissie dient te beantwoorden is of het ziekenhuis tekort is geschoten in de behandeling van moeder. De commissie stelt daarbij voorop dat voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten en moeder moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
De commissie dient thans de vraag te beantwoorden of het ziekenhuis tekort is geschoten in de behandeling van moeder.
Partijen nemen ieder een ander standpunt in waar het gaat om de vraag of moeder toestemming heeft verleend om haar te opereren. Een ingreep die volgens klager en zijn zus hun moeder niet om heeft gevraagd gelet op de wilsverklaring van moeder. Het ziekenhuis daarentegen stelt zich op het standpunt dat met moeder de operatie is besproken en dat moeder bij de chirurg heeft aangegeven geopereerd wilde worden.
Voor elke medische handeling is in beginsel toestemming van de patiënt vereist (artikel 7:450 BW). Deze toestemming is een voorwaarde om een medische ingreep te mogen verrichten en levert een rechtvaardigingsgrond op voor een handelen dat zonder die toestemming onrechtmatig zou zijn,
aangezien een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de patiënt gemaakt wordt. Als de informatie over de ingreep niet toereikend of onjuist is, is er geen toestemming en dus geen rechtvaardiging voor de gepleegde ingreep. Dit toestemmingsvereiste hangt nauw samen met de inlichtingenplicht van de hulpverlener (artikel 7:448 lid 1 BW).
Beide artikelen strekken ertoe de patiënt in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen of hij al dan niet toestemming voor een behandeling zal geven (het zogenaamde “informed consent”) en vinden hun grondslag in de door artikel 10 van de Grondwet gewaarborgde eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de door artikel 11 van de Grondwet gewaarborgde onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Schending van de inlichtingenplicht roept het risico in het leven dat de patiënt niet op een voor hem te wensen wijze gebruik kan maken van zijn zelfbeschikkingsrecht waardoor hij een voor hem onjuiste keuze maakt.
De commissie overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt naar het oordeel van de commissie dat het ziekenhuis heeft gehandeld volgens de professionele standaard en met informed consent van moeder.
Moeder is op 2 augustus 2017 thuis ter val gekomen en nadat zij op de eerste hulp van het ziekenhuis is onderzocht is een heupfractuur geconstateerd. De traumachirurg van dienst heeft een operatie geadviseerd. Toegelicht is dat bij een heupfractuur een operatie de meest aangewezen manier is om tot adequate pijnstilling en verzorgbaarheid/verpleegbaarheid te komen. Bij niet opereren is de pijn juist moeilijk behandelbaar en is moeder in de thuissituatie niet goed verpleegbaar. Die avond en de dagen daarna hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met moeder, klager, zijn zus, de huisarts en verpleeghuisarts en is uitleg gegeven over de diverse mogelijkheden. Ook is aangegeven dat palliatieve sedatie gelet op de gezondheidstoestand van moeder niet aan de orde was.
De chirurg heeft op 4 augustus 2017 geoordeeld dat moeder wilsbekwaam was en zij heeft tegenover deze chirurg aangegeven dat zij geopereerd wilde worden. Uiteindelijk heeft de zus van klager die dag namens de familie ook met de operatie ingestemd.
Hoewel van enige tijdsdruk sprake is – gelet op de aard van het letsel en de operatie – en achteraf kan worden geconcludeerd dat het beter zou zijn geweest als de operatie over het weekend zou zijn getild, is naar het oordeel van de commissie niet komen vast te staan dat moeder en haar familie onder druk zijn gezet. Naar het oordeel van de commissie heeft het ziekenhuis in deze situatie uiterst zorgvuldig gehandeld door niet zonder meer over te gaan tot opereren. Zo heeft de chirurg contact gehad met de huisarts van moeder en de ouderen-geneeskundige. Het ziekenhuis heeft dat juist gedaan nu er geen evenwichtige besluitvorming was tussen moeder en haar kinderen. Daar komt nog bij dat het ziekenhuis onweersproken heeft gesteld aangeboden te hebben om over te gaan tot overplaatsing van moeder naar een ander ziekenhuis, waarvan kennelijk geen gebruik is gemaakt.
Van het verstrekken van onjuiste informatie is evenmin gebleken. Vooraf is aangegeven dat niet de verwachting was dat moeder volledig zou herstellen. Van het buitenspel zetten van de familie en verpleeghuisarts is tenslotte ook niet gebleken. Zo heeft de chirurg de zus van klager aan de telefoon gehad.
Niet kan worden geconcludeerd dat door de operatie niet aan de wens van moeder tegemoet is gekomen. Moeder heeft immers aangegeven dat zij pijnloos wilde sterven. De operatie heeft de pijn als gevolg van de heupfractuur weggenomen. Moeder is daardoor in de gelegenheid geweest zonder pijn na te denken over wat zij wilde.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt naar het oordeel van de commissie dat het ziekenhuis heeft gehandeld met informed consent van moeder. Uit de stellingen van klager en de door hem overgelegde stukken alsmede hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, kan naar het oordeel van de commissie niet worden geconcludeerd dat moeder geen instemming heeft verleend over te gaan tot de medische ingreep. De wilsbeschikking van moeder en de NTBR-verklaring kunnen door de hierboven geschetste omstandigheden in deze specifieke situatie niet tot een ander oordeel leiden.
Van een tekortkoming in de nakoming dan wel uitvoering van de behandelingsovereenkomst of de aanwezigheid van een fout of nalaten is naar het oordeel van de commissie geen sprake. De klachten zijn ongegrond. Het door klager verlangde wordt daarom afgewezen.
Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen nadere bespreking nu dat niet tot een ander oordeel zal leiden.
Derhalve dient als volgt te worden beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten ongegrond.
Het door klager verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist op 27 augustus 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.