
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: -
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
387036/560682
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een cliënte diende meerdere klachten in tegen een ziekenhuis over de begeleiding tijdens haar tweelingbevalling. Ze stelde dat ze onvoldoende was geïnformeerd over risico’s, pijnbestrijding en ingrepen en dat te laat was ingegrepen bij de tweede geboorte. Ook ontving ze het gecorrigeerde geboorteverslag niet. De cliënte vroeg een schadevergoeding van € 2.500 aan immateriële schade en € 7.695 aan advocaatkosten. De commissie oordeelde dat de cliënte ontvankelijk was in haar claim, maar achtte alle klachtonderdelen ongegrond. De commissie concludeerde dat de zorgaanbieder conform medische standaarden heeft gehandeld en adequaat heeft gereageerd op complicaties. De claim dat zij niet voldoende was geïnformeerd werd verworpen, evenals de klacht over het verloop van de bevalling. Omdat de zorgaanbieder geen verwijt treft, wees de commissie de schadevergoeding af.
De uitspraak
Samenvatting
De cliënte heeft meerdere klachten ingediend tegen de zorgaanbieder in verband met de bevalling van een tweeling in het ziekenhuis van de zorgaanbieder waarbij de zorgaanbieder in het bijzonder wordt verweten dat de cliënte niet adequaat is geïnformeerd voorafgaand aan en tijdens de bevalling. De cliënte is ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding. De commissie verklaart de klachtonderdelen evenwel ongegrond en wijst de vordering tot schadevergoeding af.
Beoordeling
De cliënte heeft een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder waarbij zij klaagt dat zij op meerdere momenten niet adequaat is geïnformeerd over de bevalling. Daarnaast klaagt zij over het feit dat niet is ingegrepen toen de geboorte van de tweede baby erg lang op zich liet wachten; meer dan een uur na de geboorte van de eerste baby. Tot slot klaagt zij over het niet ontvangen van het gecorrigeerde geboorteverslag ondanks herhaalde verzoeken daartoe. De cliënte vordert vergoeding van € 2.500,– aan immateriële schade en € 7.695,– voor gemaakte kosten voor de advocaat.
De zorgaanbieder heeft ten eerste aangevoerd dat de cliënte niet kan worden ontvangen in de vordering tot schadevergoeding nu die claim niet eerst bij de interne klachtenprocedure aan de orde is geweest. De cliënte heeft op dat moment de zorgaanbieder niet aansprakelijk gesteld.
De commissie zal de cliënte niet, zoals door de aanbieder verzocht, niet-ontvankelijk verklaren wat betreft de vordering tot schadevergoeding. Dat zou een te formalistische benadering zijn en een ongewenste uitkomst opleveren. De procedure zou aanzienlijke vertraging oplopen terwijl daar geen redelijk doel mee is gediend. De klachtenonderzoekscommissie van de zorgaanbieder heeft op een klein onderdeel na de klachtonderdelen ongegrond verklaard. Onder die omstandigheden kan van de cliënte in redelijkheid niet verwacht worden dat zij – alvorens een klacht in te dienen bij de Geschillencommissie – de zorgaanbieder aansprakelijk stelt. De cliënte is ontvankelijk wat betreft de vordering tot schadevergoeding.
De zorgaanbieder verwijst naar de uitspraak van de Klachtenonderzoekscommissie (hierna: KOC) voor het inhoudelijke verweer.
De commissie stelt het volgende voorop.
De overeenkomst die de cliënte met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van de zorgovereenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (de zorgplicht uit artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie overweegt per klachtonderdeel als volgt.
1. onzorgvuldig handelen van het neurologenteam vanwege het niet adequaat informeren over de complicaties van een lumbaalpunctie en vervolgens het te laat diagnosticeren en behandelen van een opgetreden complicatie (liquor lekkage).
Uit de stukken blijkt dat de risico’s van een lumbaalpunctie met de cliënte zijn besproken en dat zij toestemming voor de ingreep heeft gegeven. Van enige tekortkoming van de zijde van de hulpverleners van de zorgaanbieder is de commissie in zoverre niet gebleken. De commissie stelt verder vast dat nadat de cliënte melding had gemaakt van hoofdpijn, de artsen van de zorgaanbieder adequaat hebben gehandeld gelet op hetgeen daarover is genoteerd door de hulpverleners van de zorgaanbieder. De gevolgde stappen – na de melding van de cliënte – zijn logisch en verdedigbaar. Dat de zorgaanbieder te laat heeft gediagnosticeerd en behandeld is naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk gemaakt.
2. het niet adequaat informeren over de gevolgen van de behandeling van deze complicatie (plaatsing van een bloodpatch) voor de bevalling;
3. het niet adequaat informeren over de (on)mogelijkheden van pijnbestrijding tijdens de bevalling.
De commissie stelt vast dat zowel de anesthesioloog als de gynaecoloog hebben genoteerd dat de mogelijkheden qua pijnbestrijding met de cliënte zijn besproken voorafgaand aan het plaatsen van de bloodpatch. De cliënte heeft met die plaatsing ingestemd. Naar het oordeel van de commissie staat daarmee voldoende vast dat zij is geïnformeerd over de gevolgen die het plaatsen van de bloodpatch had voor de bevalling en ook specifiek welke (on)mogelijkheden er waren op het gebied van pijnbestrijding. Daaraan doet niet af dat – als gevolg van de spoedsituatie – een spinaal niet meer tot de mogelijkheden behoorde ten tijde van de bevalling. De situatie was toen immers veranderd. Van enige tekortkoming van de zijde van de hulpverleners van de zorgaanbieder is de commissie niet gebleken. Deze klachtenonderdelen acht de commissie ongegrond.
4. het niet adequaat informeren over de mogelijke scenario’s tijdens de bevalling, waaronder de mogelijkheid om te kiezen voor een sectio
De commissie stelt vast dat op 2 maart 2021 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen een gynaecoloog van de zorgaanbieder en de cliënte. Hoewel uit de aantekeningen van deze gynaecoloog in het medisch dossier niet duidelijk volgt wat precies is besproken, acht de commissie aannemelijk dat de mogelijke scenario’s met haar zijn besproken tijdens dat gesprek van 2 maart en een gesprek op 12 april 2021. Dit klachtonderdeel acht de commissie ongegrond.
5. onzorgvuldig handelen in verband met het feit dat tijdens de bevalling meer dan een uur verschil zat tussen de eerste en tweede baby alvorens werd ingegrepen terwijl de tweede baby die in stuitligging lag een steeds tragere hartslag kreeg
6. onzorgvuldig handelen in verband met het feit dat tijdens de bevalling een extractie werd uitgevoerd zonder pijnbestrijding – dit was niet mogelijk vanwege de bloodpatch – zonder vooraf de optie te geven om direct een sectio uit te voeren
De commissie stelt vast dat de hulpverleners van de zorgaanbieder hebben gehandeld conform het door zorgaanbieder vastgestelde protocol voor tweelingzwangerschappen. Tot 41 minuten na de geboorte van de eerste baby was er geen sprake van een verslechtering van de conditie van de tweede baby. Toen er wel verslechtering optrad is direct gekozen om naar de OK te gaan en is – in overleg met en na instemming van de cliënte – gekozen voor een extractie zonder pijnstilling. Hoewel het niet gangbaar is dat een extractie zonder pijnstilling wordt uitgevoerd acht de commissie – in de gegeven omstandigheden waaronder de foetale nood die was ontstaan – de handelwijze van de hulpverleners van de zorgaanbieder verdedigbaar. De commissie acht deze klachtonderdelen ongegrond.
7. het niet verstrekken van het gecorrigeerde geboorteverslag van haar dochter ondanks herhaalde verzoeken daartoe
De commissie kan niet vaststellen dat herhaaldelijk is verzocht om het aangepaste geboorteverslag. De zorgaanbieder heeft de advocaat van de cliënte erop gewezen dat een aparte procedure bestaat voor het opvragen van het medisch dossier. De zorgaanbieder heeft verder gesteld dat niet is gebleken dat die procedure is ingezet door of namens de cliënte. De commissie is daarom van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Nu de commissie alle klachtonderdelen ongegrond acht komt zij aan beoordeling van de vordering tot schadevergoeding niet toe. Enige grond voor toewijzing ontbreekt immers; de zorgaanbieder kan geen verwijt worden gemaakt. De commissie heeft nog acht geslagen op het klachtonderdeel dat bij de KOC aan de orde is gekomen en door de KOC gegrond is verklaard – kort gezegd de gebrekkige verslaglegging met betrekking tot het gesprek van 2 maart 2021 – en is van oordeel dat deze bij de KOC gegrond verklaarde klacht niet tot een ander oordeel leidt. De vordering tot schadevergoeding wordt dus afgewezen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten ongegrond en wijst de vordering tot schadevergoeding af.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Deze behandelingskosten worden geheel betaald.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer dr. A.B. Hooker , de heer mr. P.O.H. Gevaerts , leden, in aanwezigheid van de heer mr. N. van Gelder, secretaris, op 2 december 2024.