Klacht over zorgverlening en aansprakelijkheid bij overlijden van cliënte

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 246230/610781

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klaagster stelt de zorgaanbieder aansprakelijk voor het voortijdig overlijden van haar moeder door slechte zorgverlening. Ze verwijt de zorgaanbieder fouten bij het zwachtelen, het niet opvolgen van houdingsadviezen, een vertraagde verwijzing naar het ziekenhuis en gebrekkige wondzorg. De zorgaanbieder stelt dat alle zorg conform richtlijnen en protocollen is verleend door bekwame zorgverleners. Volgens de zorgaanbieder was het overlijden te wijten aan de algehele achteruitgang van de gezondheid van de cliënte, niet aan tekortschietende zorg. De commissie oordeelt dat niet is aangetoond dat de zorgverlener tekort is geschoten in de zorgverlening. Hoewel bepaalde zaken beter hadden gekund, was de verleende zorg binnen de normen van goed hulpverlenerschap. De commissie erkent dat klaagster een zeer betrokken dochter was en dat de familie zorgen had over de kwaliteit van de zorg. Er is echter geen juridisch toerekenbare tekortkoming vastgesteld. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De klacht wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak

In het geschil tussen

[naam], wonende te [plaats] (hierna te noemen: klaagster),
dochter, mentor en nabestaande van [naam] (hierna te noemen: de cliënte)

en

Stichting Attent Zorg en Behandeling, gevestigd te Dieren
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
Klaagster stelt de zorgaanbieder aansprakelijk voor het vroegtijdig overlijden van de cliënte, haar moeder, vanwege zeer slechte zorgverlening. Door onoplettendheid en het niet opvolgen van protocollen is haar overlijden bespoedigd. Volgens de zorgverlener is de cliënte telkens adequaat behandeld, door bevoegde en bekwame zorgverleners, die altijd gewerkt hebben conform de protocollen en richtlijnen. Wanneer zij anders zou zijn behandeld, was haar overlijden niet te voorkomen geweest, nu de oorzaak van overlijden is gelegen in de algehele achteruitgang van de gezondheid van de cliënte. De commissie is van oordeel dat uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken op geen van de klachtonderdelen is komen vast te staan dat de zorgaanbieder tekortgeschoten is in de zorgverlening aan de cliënte. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

Klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Klaagster heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt de zitting digitaal bij te wonen. Klaagster was vergezeld van haar echtgenoot en dochter. Namens de zorgaanbieder zijn fysiek verschenen [naam], Directeur Zorg, [naam], Specialist Ouderengeneeskunde en [naam], Advocaat. Digitaal zijn namens de zorgaanbieder verschenen [naam], Bestuurssecretaris en [naam], Manager Kwaliteit.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025 te Utrecht.

Standpunt van klaagster

Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klaagster is niet tevreden over de zorgverlening aan de cliënte. Haar klacht bestaat uit een groot aantal onderdelen, dat betrekking heeft op de periode vóór de stervensfase van de cliënte, in het bijzonder de periode vanaf het moment dat klaagster mentor van de cliënte is geworden. De klacht is in de kern te herleiden tot:

1. De zorgaanbieder heeft onoplettend gehandeld met betrekking tot het correct aanbrengen van strakke zwachtels. Dit is aanleiding geweest voor het ontstaan van de wond aan de voet van de cliënte. Omdat de juiste zwachtels niet op voorraad waren is door de zorgverlener besloten om te strakke zwachtels aan te trekken. Deze zwachtels deden cliënte pijn en veroorzaakten uitslag.
2. Er is sprake van onzorgvuldige zorgverlening door de zorgaanbieder en gebrek aan aandacht voor de juiste positionering en drukverdeling in de rolstoel van de cliënte, die bijgedragen heeft aan het ontstaan en verslechtering van de wond. De ergotherapeut heeft de zorgverlening er meermaals op gewezen dat alertheid op de zithouding van de cliënte in haar rolstoel noodzakelijk was en duidelijk zichtbare aanwijzingen gegeven, welke echter niet zijn opgevolgd door het zorgpersoneel van de zorgaanbieder. Klaagster heeft dit aandachtspunt heel vaak bij de zorgaanbieder benoemd.
3. De verwijzing van de cliënte naar het ziekenhuis heeft eerst niet, later alsnog maar met zodanige vertraging plaatsgevonden dat de cliënte niet meer in aanmerking is gekomen voor een operatie. Klaagster heeft meermaals gevraagd om interventie door een arts voor de problematiek van de voet van de cliënte. De cliënte wenste ingestuurd te worden naar het ziekenhuis, zolang dit tot verbetering van haar gezondheid zou kunnen leiden. Door het veel later insturen moest er per direct een poliklinische behandeling worden uitgevoerd om te voorkomen de cliënte binnen 24 uur zou komen te overlijden. Door haar zeer broze gezondheid mede veroorzaakt door alle antibiotica en pijn kon de cliënte niet meer worden geopereerd; de anesthesist gaf hiervoor geen toestemming.
4. De cliënte is uiteindelijk overleden ten gevolge van de ernstige wond aan haar voet welke van buitenaf is ontstaan en aanzienlijk verslechterd is door onjuiste zorgverlening door de zorgaanbieder. De chirurg heeft bevestigd dat deze wondontwikkeling vermeden had kunnen worden.

Klaagster stelt de zorgaanbieder aansprakelijk voor het vroegtijdig overlijden van de cliënte vanwege zeer slechte zorgverlening. Door onoplettendheid en het niet opvolgen van protocollen van artsen en de fysiotherapeut is haar overlijden bespoedigd. Klaagster betreurt dat de zorgaanbieder zich op het standpunt stelt dat goede zorg zou zijn geleverd.

Klaagster wil verder opmerken dat de cliënte op het moment van het ontstaan van de hiervoor genoemde voetwond, zij herstellende was van een vergelijkbare situatie met haar andere voet. Haar vaatstelsel en voetzorg waren in goede staat, haar vaten waren namelijk recent nog onderzocht in het ziekenhuis. Als er goed was opgelet en niet nalatig was gehandeld, was onnodige lijden en uiteindelijk haar overlijden voorkomen. De cliënte kreeg een behandeladvies mee vanuit het ziekenhuis ten aanzien van haar wond. Verzorgenden, die hier niet gerechtigd toe waren én zelf aangaven hier ook geen verstand van te hebben, trachtten de wond te verzorgen. De wondconsulente was op vakantie en de waarneming was niet geregeld. Ook de materialen die nodig waren voor de voorgeschreven behandeling van de wond waren regelmatig niet voorhanden.

Naast het feit dat de cliënte onnodig heeft geleden en ten gevolge hiervan is overleden, is de schade die klaagster en haar familie heeft geleden, zowel materieel als immaterieel aanzienlijk. De emotionele impact op klaagster en haar familie is onmeetbaar. Om hier recht aan te doen, verlangt klaagster een financiële vergoeding van € 18.782,42, bestaande uit een immateriële schadevergoeding van € 15.250,00 en een materiële schadevergoeding van € 3.532,42. Klaagster hoopt op een rechtvaardige uitkomst zodat rouwverwerking kan plaatsvinden.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het verweer op de klachtpunten van klaagster op het volgende neer.
1. Onoplettendheid met betrekking tot het correct aanbrengen van strakke zwachtels.

Klaagster meent dat een drukwond op de rechtervoet van de cliënte zou zijn ontstaan door
onoplettendheid bij het correct aanbrengen van strakke zwachtels. Hierdoor zou sprake zijn geweest van overmatige druk op de voet en daarmee zou een drukwond zich hebben ontwikkeld. Voorafgaand aan de ontdekking van de bloedblaar (en wond) is steeds door de verzorgenden en de verpleegkundigen gekeken of de zwachtel niet te strak zat. Ook werd de zwachtel regelmatig verwijderd om te beoordelen of dit druk verlagend werkte. In het dossier wordt verder meermaals opgemerkt dat de voet niet (te) strak werd gezwachteld, omdat de cliënte het gevoel had dat de zwachtels wat te strak konden zitten. Hier werd veel aandacht aan besteed. Toen op 17 mei 2023 de bloedblaar werd opgemerkt, werd er op 18 mei 2023 voor gekozen geen zwachtels meer te gebruiken. De cliënte is steeds behandeld conform de richtlijnen en protocollen, met als basis de Richtlijnen van V&VN en Vilans. Uit het medisch dossier is gebleken dat niet alle materialen altijd direct op voorraad waren. Er waren echter wel altijd direct adequate alternatieven voorhanden, waardoor de goede zorg voor de cliënte hierdoor nooit in het gedrang is gekomen. De zwachtels zijn niet de oorzaak geweest van het ontstaan van de wond. Naar alle waarschijnlijkheid is sprake geweest van diabetische polyneuropathie. Omdat te allen tijde zorgvuldig is gehandeld met betrekking tot het aanbrengen van de zwachtels en de zwachtels niet tot (het ontstaan van) de drukwond kunnen hebben geleid, dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.

2. Onzorgvuldigheid met betrekking tot de juiste positionering en drukverdeling in de rolstoel.
Klaagster is van mening dat in strijd met het advies van de ergotherapeut is gehandeld, doordat de betrokken zorgverleners cliënte niet in de juiste zithouding hebben gezet in de rolstoel. De zorgaanbieder is het hiermee niet eens, omdat de rolstoel steeds zo stond ingesteld dat de cliënte hierin juist gepositioneerd zat. De cliënte wilde echter vaak zelf niet de voetsteunen omhoog hebben, of de familie haalde deze naar beneden zonder de zorg hierover in kennis te stellen. Dat kan de zorgaanbieder niet worden verweten. Bovendien merkt de zorgaanbieder op dat het omhoog houden van de voetsteun er niet altijd toe leidde dat de cliënte helemaal geen pijn (meer) had. Het is dus niet zo dat hierdoor zonder meer schade is ontstaan. Gelet hierop dient ook dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.

3. Vertraagde dan wel (ten onrechte) geen verwijzing naar het ziekenhuis.

Klaagster meent dat er sprake is geweest van geen of een te late doorverwijzing naar het
ziekenhuis, waardoor de cliënte niet meer in aanmerking kwam voor een operatie. Dat is geenszins het geval. De zorgaanbieder herkent zich ook niet in enig onzorgvuldig handelen op dit punt, aangezien door de zorgverleners juist veel aandacht is besteed aan de wondverzorging en er ook steeds overleg gepleegd is met de vaatchirurg waar nodig. De zorgaanbieder benadrukt dat de zorgverleners veel waarde hebben gehecht aan de wensen van de cliënte zelf. Het was haar wens om niet (meer) naar het ziekenhuis te worden verwezen bij ernstig somatische problemen, waarbij zij het risico zou kunnen lopen daarmee beide benen kwijt te raken. Zij wenste enkel binnen de muren van de zorglocatie behandeld te worden. Vanzelfsprekend hebben de zorgverleners, als dat medisch noodzakelijk was, de cliënte juist (met spoed) doorverwezen. De zorgverleners hebben hierover ook regelmatig met klaagster gesproken. De zorgverleners hebben op medisch vakgebied alles gedaan wat binnen de mogelijkheden lag om de wond te genezen, met inachtneming van en respect voor de wensen van de cliënte en waar mogelijk óók haar familie. De protocollen en adviezen zijn altijd gevolgd. Gelet hierop kan de conclusie dan ook niet anders zijn dan dat ook dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard.

4. Onzorgvuldigheid met betrekking tot de wondverzorging waardoor cliënte uiteindelijk is komen te overlijden.

De voetwond van de cliënte is te allen tijde adequaat behandeld, door bevoegde en bekwame zorgverleners, die altijd gewerkt hebben conform de protocollen en richtlijnen. Wanneer de wond anders zou zijn behandeld, was het overlijden van de cliënte niet voorkomen, nu de oorzaak van overlijden is gelegen in de algehele achteruitgang van de gezondheid van de cliënte, niet door een tekort in de zorg of het tekortschieten door de zorgverleners van de zorgaanbieder. De infectie aan de wond zorgde inderdaad voor een achteruitgang van de gezondheid van de cliënte, maar haar algehele gezondheid ging achteruit, ook door haar diabetes en andere medische problematiek. Deze combinatie van factoren heeft een ongunstige invloed gehad op het moeizame herstel van de wonden. Nu deze wonden in de week voor haar overlijden geen infectieverschijnselen meer vertoonden, is er geen reden om aan te nemen dat het overlijden is veroorzaakt door de wonden op de rechtervoet. De cliënte is overleden als gevolg van dehydratie, hartfalen, flegmone voet, slikproblemen, diabetes en elektrolytstoornissen waarbij een delier is ontstaan.

De wondzorg is steeds adequaat uitgevoerd door verpleegkundigen, artsen en een externe wondverpleegkundige, conform het wondplan, ook tijdens de afwezigheid van de wondverpleegkundige. Ook in het kader van medicatietoediening is volgens het zorgplan gehandeld. Op geen enkel moment is sprake geweest van medisch onzorgvuldig handelen, zodat ook het laatste klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard.

Beoordeling door de commissie

De commissie heeft het volgende overwogen.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Deze zorgplicht betreft een inspanningsverplichting voor de zorgaanbieder, geen resultaatsverplichting.

De zorgaanbieder is in deze zaak betrokken, omdat zij een zorgovereenkomst had met de cliënte, de moeder van klaagster. De cliënte is overleden, maar op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) kunnen ook nabestaanden een klacht indienen. Het beoordelingskader van de commissie beperkt zich tot individuele gevallen en klachten. Het bindend advies van de commissie kan om die reden geen weerslag hebben op de groep bewoners van de zorglocatie van de zorgaanbieder.

De commissie heeft kennis genomen van de door klaagster ingediende klachten en het door de zorgaanbieder daarop gevoerde verweer, aangevuld met hetgeen partijen over en weer ter zitting naar voren hebben gebracht. Dit is samengevat onder de standpunten van partijen.

De commissie is van oordeel dat uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken op geen van de klachtonderdelen vast is komen te staan dat de zorgaanbieder tekortgeschoten is in de verlening van zorg aan de cliënte. Niet kan worden gesteld dat de betrokken zorgverleners niet hebben gehandeld zoals van redelijk bekwame en redelijk handelende hulpverleners in dezelfde omstandigheden verwacht had mogen worden. Uit het aan de commissie overgelegde dossier en hetgeen ter zitting door de zorgaanbieder naar voren is gebracht, blijkt dat gehandeld is overeenkomstig de door de zorgaanbieder gehanteerde richtlijnen en protocollen.

Dat wil niet zeggen dat, achteraf gezien het op bepaalde onderwerpen beter zou zijn geweest anders te handelen, omdat wel degelijk zaken op onderdelen niet goed zijn gegaan, of beter hadden gekund, maar dit is naar het oordeel van de commissie niet van zodanige aard dat geen sprake zou zijn van goed hulpverlenerschap. Dat laat onverlet dat bij de zorgverlener de personeelsbezetting niet altijd optimaal was, de materiaalvoorraad niet altijd volledig was en de communicatie verbeterpunten behoefde. Wel is voor de commissie genoegzaam komen vast te staan dat regelmatig afstemming heeft plaatsgevonden met de familie en de familie ruimschoots betrokken is geweest bij de behandelingen van de cliënte. Nu cliënte wilsbekwaam was, heeft dat als consequentie dat de grondslag van de zorgbeslissingen mede door cliënte werd bepaald en dat deze niet altijd in lijn hebben gelegen met de wensen van klaagster. De commissie begrijpt goed dat in die gevallen het moeilijk voor klaagster was om zich neer te leggen bij die beslissingen.

Op grond van de inhoud van het dossier in samenhang met het verhandelde tijdens de hoorzitting komt de commissie tot het oordeel dat de klacht van klaagster op alle onderdelen ongegrond is. Niet is gebleken dat de zorgverlener niet heeft gehandeld wat verwacht mag worden van een toen redelijk handelend en redelijk bekwaam zorgverlener. Dat op gezette tijden de zorg beter had gekund maakt al het vorengaande niet anders.

De commissie heeft de behoefte om nog het volgende op te merken. De commissie ziet in klaagster een zeer betrokken dochter die alles in het werk wil stellen voor een optimale gezondheidssituatie en welbevinden van de cliënte, haar moeder. Dat is ook heel begrijpelijk. De cliënte heeft gedurende twintig jaar op de zorglocatie van de zorgaanbieder verbleven en heeft ook te kennen gegeven op deze zorglocatie behandeld te willen worden. Er zijn incidenten geweest waarbij de familieleden van de cliënte zich zorgen maakten over de kwaliteit van de zorgverlening. De commissie begrijpt goed dat een optelsom van deze momenten door de familie is ervaren als een kwalitatief gebrekkige zorg voor hun dierbare. Het is aan de andere kant niet zo dat de zorgaanbieder in het geheel niet naar klaagster heeft geluisterd, nu ter zitting de commissie heeft kunnen vaststellen dat de zorgaanbieder binnen de mogelijkheden die zij heeft zo goed mogelijke zorg aan de cliënte heeft geleverd, waarbij in ogenschouw moet worden genomen dat de gezondheidssituatie van de cliënte verslechterde en haar zorgvraag toenam terwijl zijzelf wensen had hoe de laatste levensfase er voor haar uit zou zien.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst en dat er een causaal verband is tussen deze tekortkoming en de schade die door de cliënte is geleden. Hiervan is naar het oordeel van de commissie geen sprake. Om die reden komt de commissie niet toe aan de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding en wijst zij dit verzoek af.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
De commissie beslist op grond van het voorgaande als volgt.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst de vordering af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O Mooy, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.M. Bouter-Bijsterveld, secretaris, op 10 januari 2025