Klacht over preventief gezondheidsonderzoek bij minderjarige

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Publieke Gezondheid    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 515505/645427

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Een ouder diende een klacht in tegen de GGD omdat zijn zoon op school een preventief gezondheidsonderzoek had ondergaan zonder dat hij daar expliciet toestemming voor had gegeven. Dit onderzoek bestond uit het meten van lengte en gewicht en het testen van gehoor en zicht. De ouder vond dat hij vooraf beter geïnformeerd had moeten worden en dat het onderzoek alleen met zijn toestemming uitgevoerd had mogen worden. Hij beriep zich daarbij op privacyregels en het Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat medische handelingen bij kinderen onder de 12 jaar alleen met toestemming van de ouders mogen worden uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet ingrijpend is.

De GGD stelde dat ouders van tevoren via verschillende kanalen, zoals post, e-mail en de schoolnieuwsbrief, op de hoogte waren gebracht. Ook was vermeld dat zij bezwaar konden maken. Volgens de GGD was geen expliciete toestemming nodig omdat het onderzoek technisch eenvoudig en niet ingrijpend was. Bovendien stelde de organisatie dat zij wettelijk verplicht is om de gegevens in een dossier vast te leggen.

De Geschillencommissie oordeelde dat de GGD voldeed aan de informatieplicht. Dat de e-mails van de GGD in de spam terecht waren gekomen, was de verantwoordelijkheid van de ouder. Daarnaast vond de commissie dat het gezondheidsonderzoek niet ingrijpend was, omdat er geen medische diagnose werd gesteld en ouders alleen op de hoogte werden gebracht als er afwijkingen werden gevonden. Daarom mocht de GGD uitgaan van veronderstelde toestemming en was expliciete toestemming van de ouder niet vereist. Ook het vastleggen van de gegevens in het Kind-dossier was volgens de wet toegestaan. De klacht werd ongegrond verklaard.

De uitspraak

in het geschil tussen

[naam], wonende te [plaats] (hierna te noemen: cliënt)

en

GGD Gelderland Zuid, gevestigd te Nijmegen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting

De klacht van cliënt is gericht tegen het handelen van de zorgaanbieder, waarbij het in hoofdzaak gaat over het zonder expliciete toestemming uitvoeren van preventief gezondheidsonderzoek bij de zoon van cliënt en de informatieverstrekking daaromtrent aan cliënt. De zorgaanbieder stelt dat de in het kader van dit onderzoek verrichte handelingen, handelingen zijn die niet van ingrijpende aard zijn, zoals het meten van lengte en gewicht en het testen van visus en gehoor. Daarom mag de toestemming van de ouders voor dit onderzoek worden verondersteld. De commissie komt tot het oordeel dat niet gesteld kan worden dat de zorgaanbieder niet voldaan heeft aan zijn informatieplicht. De zorgaanbieder mocht voorts uitgaan van veronderstelde toestemming van cliënt bij het uitvoeren van het onderzoek, nu het onderzoek bestaat uit technisch eenvoudige handelingen, er geen sprake is van ingrijpend onderzoek en de gevolgen evenmin ingrijpend kunnen worden genoemd. Expliciete toestemming van cliënt is hier dan ook niet vereist. De klacht wordt door de commissie ongegrond verklaard.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Publieke Gezondheid (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Cliënt heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt zijn standpunt ter zitting nader toe te lichten. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [naam], teammanager JGZ, [naam], manager JGZ [naam], jurist.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025 te Utrecht.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft het preventieve gezondheidsonderzoek uitgevoerd door de GGD dat in januari 2024 heeft plaatsgevonden bij de zoon van cliënt en waarvoor cliënt geen expliciete toestemming heeft gegeven. Cliënt verlangt van de commissie dat de zorgaanbieder in de toekomst dient te stoppen met deze vorm van handelen.

Standpunt van cliënt

Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

Op 30 januari 2024 is cliënt totaal onverwachts door een doktersassistente gebeld over de uitkomst van een door de zorgaanbieder op school uitgevoerd preventief gezondheidsonderzoek, waaraan zijn zoon zonder dat cliënt daarvoor toestemming heeft gegeven, heeft deelgenomen. De klacht van cliënt richt zich in hoofdlijn tegen het handelen van de zorgaanbieder in het kader van het preventie gezondheidsonderzoek waarbij zijn zoon van toen 7 jaar betrokken is geweest. Hij had als ouder weet van dat onderzoek moeten hebben. Bovendien had cliënt om toestemming moeten worden gevraagd om het onderzoek uit te mogen voeren.

Cliënt heeft zijn klacht eerst op 20 februari 2024 aan de zorgaanbieder kenbaar gemaakt. Op 17 juni 2024 heeft de klachtencommissie van de zorgaanbieder uitspraak op de klacht gedaan, de klacht afgewezen en geoordeeld dat de zorgaanbieder heeft voldaan aan ‘informed consent’. De uitspraak van de klachtencommissie is volgens cliënt in strijd met de privacyregels en het Burgerlijk wetboek (BW), waarin staat dat bij medisch handelen toestemming vereist is, in dit geval van de ouders nu het kind jonger dan 12 jaar oud is. Dit toestemmingsvereiste geldt, tenzij sprake is van niet-ingrijpend onderzoek en een niet-ingrijpend resultaat, want dan mag toestemming van de ouders worden verondersteld. Het onderzoek dat de zorgaanbieder uitvoert betreft een onderzoek naar de ogen, oren en gewicht en een algemeen gesprek met het kind. De consequenties kunnen zijn dat het kind wellicht ernstige oor-, oog- en/of gewichtsproblematiek heeft of dat er wellicht sprake is van ’thuis-problematiek’. Dit kan wel degelijk ingrijpende gevolgen hebben. De impact van afwijkende resultaten dient niet te worden onderschat. De zorgaanbieder had dan ook de toestemming van beide ouders van het kind moeten vragen. Dat leidt alleen uitzondering bij zeer acute gevallen en bij geringe handelingen als pleisters plakken. De door de zorgaanbieder bij verweer aangehaalde jurisprudentie heeft geen enkele relevantie voor onderhavige kwestie.

Het onderzoek heeft plaatsgevonden bij kinderen op een Christelijke basisschool, waarvan een deel van de ouders voorstander is van minimaal medisch ingrijpen vanuit een religieus oogpunt. In een dergelijke situatie acht cliënt het in het kader van het preventief onderzoek door de zorgaanbieder gevoerde beleid zeker in strijd met de privacyregels en het BW. Een (symbolische) schadevergoeding is hier op zijn plaats, nu het zonder toestemming uitgevoerde onderzoek geen vergissing betreft, maar algemeen beleid waaraan vele kinderen zijn onderworpen. Dit betekent dat de kinderen ten onrechte en in strijd met de wet zijn onderzocht.
De door de zorgaanbieder tijdens het preventief onderzoek gegenereerde gegevens, worden vervolgens verwerkt in het digitale kind dossier. Deze gegevens zijn het resultaat van verricht onderzoek waarvoor geen toestemming is gegeven en het genereren daarvan is in strijd met de privacywetgeving.

Ter zitting heeft cliënt te kennen gegeven dat hij omtrent de aankondiging van het onderzoek kennelijk een brief aan huis heeft ontvangen. Het verzoek van de zorgaanbieder tot invullen van enige vragenlijsten blijkt in de spammail van cliënt terecht te zijn gekomen. Mogelijk is op school iets over het preventief gezondheidsonderzoek gezegd, maar daar heeft cliënt geen weet van. Het is aan de zorgaanbieder om de ouders correct te informeren. Feit is dat de zorgaanbieder op geen enkel wijze contact met cliënt heeft ondernomen om toestemming voor het preventief onderzoek te vragen. Hier is sprake van inbreuk in de persoonlijke levenssfeer van het kind, maar ook binnen het gezin. Ouders die niet zijn geïnformeerd over het aanstaande onderzoek, kunnen hun kinderen hieromtrent geen enkele context bieden.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De zorgaanbieder is onder meer belast met het uitvoeren van de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Doel van de JGZ is het bevorderen, beschermen en beveiligen van de gezondheid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van jeugdigen van 0 tot 18 jaar.
Het onderzoek wordt volgens vaste professionele standaarden uitgevoerd door doktersassistenten en bestaat uit meten, wegen en controle van het gehoor en de visus. Ouders worden op diverse manieren geïnformeerd over het gezondheidsonderzoek, zoals:
• Via de folder Jeugdgezondheidszorg 4-12 op het moment dat hun kind overstapt van de
0-4 zorg op het consultatiebureau naar de 4-12 zorg op de basisschool.
• Via de website van de zorgaanbieder.
• Via de nieuwsbrief van school op het moment dat het gezondheidsonderzoek op een betreffende school gepland wordt – met de planningsbevestiging wordt informatie meegestuurd en een verzoek om dit in een actuele schoolnieuwsbrief te plaatsen.
• Via een brief in de periode voordat hun kind aan de beurt is voor het gezondheidsonderzoek.
• Via een bericht (via de mail) vanuit Mijn Kind-dossier dat er een gezondheidsonderzoek gepland is. In de communicatie wordt aangegeven dat ouders bezwaar kunnen maken.

Omstreeks 28 november 2023 is cliënt per brief geïnformeerd over het preventieve gezondheidsonderzoek van zijn zoon. De brief is per post verstuurd. In de brief staat ook de mogelijkheid van bezwaar genoemd. Op 28 november 2023 is ook een e-mail gestuurd naar het mailadres van cliënt. In de e-mail staat dat zijn zoon wordt opgeroepen voor het gezondheidsonderzoek. Naar aanleiding van de correspondentie heeft de zorgaanbieder geen bezwaar van klager (of de andere gezaghebbende ouder) ontvangen. Het preventieve gezondheidsonderzoek heeft daarom op 30 januari 2024 plaatsgevonden.

De verrichtingen tijdens het preventieve onderzoek zijn handelingen die niet van ingrijpende aard zijn, zoals het meten van lengte en gewicht en het testen van visus en gehoor. Het gaat om laagdrempelig onderzoek waarbij geen diagnoses worden gesteld. Daarom is toestemming voor het preventieve gezondheidsonderzoek verondersteld. Naar het oordeel van de zorgaanbieder is deze werkwijze in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Uit de wet volgt dat de ‘vereiste toestemming mag worden verondersteld te zijn gegeven, als een verrichting niet van ingrijpende aard is’.

Naar het oordeel van de zorgaanbieder is geen sprake van schending van de AVG. Toestemming is slechts één van de gronden op basis waarvan op grond van de AVG persoonsgegevens verwerkt mogen worden. Andere grondslagen zijn bijvoorbeeld het voldoen aan een wettelijke verplichting of het uitvoeren van een overeenkomst of taak van algemeen belang. De AVG moet daarom in samenhang met sectorspecifieke wet- en regelgeving gelezen worden.

Hulpverleners zijn wettelijk verplicht om gezondheidsgegevens van hun patiënten vast te leggen in een dossier. Dat is nodig voor een goede behandeling of verzorging. Deze dossierplicht volgt uit artikel 7:454 lid 1 BW. Omdat het wettelijk verplicht is om gezondheidsgegevens op te nemen in een dossier, hoeft de patiënt of cliënt hiervoor geen expliciete toestemming te geven. In verband met het preventieve gezondheidsonderzoek zijn enkele gegevens van klagers zoon vastgelegd in het zogenaamde Kind-dossier, een elektronisch cliëntensysteem. De verwerking van gegevens is hier gebeurd omdat de jeugdgezondheidszorg een wettelijke taak uitvoert, wordt uitgegaan van veronderstelde toestemming en hebben hulpverleners de wettelijke plicht om gegevens van hun patiënten vast te leggen. Gelet op het voorgaande concludeert de zorgaanbieder dat zorgvuldig en in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving is gehandeld.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder benadrukt dat in tegenstelling tot wat cliënt stelt, wel degelijk binnen de organisatie van de zorgaanbieder oog is voor de vele levensbeschouwelijke opvattingen binnen het verzorgingsgebied. Verder benadrukt de zorgaanbieder dat dit preventief onderzoek al jaren op 240 tot 250 scholen wordt uitgevoerd, ook op scholen waar een groot deel van de kinderen niet is gevaccineerd. Overal is de zorgaanbieder meer dan welkom. Tenslotte geeft de zorgaanbieder te kennen dat naar aanleiding van deze klacht, de communicatie richting scholen verder is uitgebreid en de bezwaarmogelijkheid in (nog) meer informatiekanalen is opgenomen.

Beoordeling van het geschil

De klacht van cliënt is gericht tegen het handelen van de zorgaanbieder, waarbij het in hoofdzaak gaat over het gebrek in de informatievoorziening en het zonder expliciete toestemming uitvoeren van preventief gezondheidsonderzoek bij de zoon van cliënt. De commissie heeft het volgende overwogen.

1. Klacht ten aanzien van de informatieverstrekking
De vraag die hier beantwoording behoeft, is de vraag of cliënt al dan niet voldoende op de hoogte is gebracht van het preventief onderzoek. Cliënt heeft gesteld dat zijn zoon in het kader van dit gezondheidsonderzoek uit de klas is gehaald, zonder dat hij daarover is geïnformeerd en zonder dat hij kennis heeft kunnen nemen wat het onderzoek precies behelst. De zorgaanbieder licht desgevraagd toe welke informatie een ouder in zijn algemeenheid ontvangt over een preventief onderzoek.

Ouders ontvangen, ruim voordat de zorgaanbieder op school langskomt, een brief per post met daarin aangekondigd het onderzoek. In deze standaardbrief is tevens de mogelijkheid opgenomen bezwaar te maken tegen dit onderzoek. Verder geeft de zorgaanbieder een Jeugdfolder uit, levert ruim voordat het onderzoek plaatsvindt een artikel aan bij school met informatie over het preventief onderzoek, bestemd voor plaatsing in de Nieuwsbrief aan de ouders. Daarnaast plaatst de zorgaanbieder alle berichten rond het onderzoek in Mijn kind dossier, een persoonlijke berichtenbox van de overheid, waarvan bij plaatsing van een nieuw bericht, de betreffende ouder(s) daarvan een emailbericht ontvang(t)(en).

Aanvankelijk heeft cliënt de ontvangst van berichtgeving van de zorgaanbieder ontkend, tijdens de hoorzitting is het de commissie duidelijk geworden dat deze berichten in de spam box van cliënt terecht zijn gekomen, ook de door de ouder(s) voorafgaand aan het onderzoek in te vullen vragenlijsten.
Of informatie over het onderzoek in de Nieuwsbrief en de overige door de zorgaanbieder beschikbaar gestelde informatie rond het onderzoek door cliënt is gezien, wordt de commissie niet duidelijk, maar wordt door cliënt ook niet met zoveel woorden weersproken.

Op grond van hetgeen partijen ter zitting op dit punt naar voren hebben gebracht, komt de commissie tot de conclusie dat niet kan worden geoordeeld dat de zorgaanbieder niet voldaan heeft aan zijn informatieplicht.
Dat, achteraf bezien, specifieke berichten van de zorgaanbieder aan cliënt in de spam van cliënt terecht zijn gekomen en daarmee aan zijn aandacht zijn ontsnapt, kan de zorgaanbieder niet worden verweten. Het is aan cliënt, zoals het voor een ieder geldt, om regelmatig en adequaat de mailbox te checken om te zien of er geen belangrijke berichten in de spam terecht zijn gekomen. In dat geval zou berichtgeving van de zorgaanbieder zijn opgemerkt, ook de mailberichten die attenderen op een nieuw geplaatst bericht in het Kind-dossier, alsmede de informatie over de bezwaarmogelijkheden ten aanzien van het onderzoek. De commissie verklaart dit klachtonderdeel op grond van het voorgaande dan ook ongegrond.

2. Medisch onderzoek?
De tweede vraag waarvoor de commissie zich gesteld ziet, is de vraag of preventief gezondheidsonderzoek valt onder ‘medisch onderzoek’ waarop de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing is. De WGBO is van toepassing op medisch handelen op het gebied van de geneeskunst, waaronder zowel diagnostiek, behandeling, voorlichting en raadgeving als keuring door een hulpverlener in de zin van de WGBO valt.

Het preventief gezondheidsonderzoek zoals dit door de zorgaanbieder in het geval van de zoon van cliënt is uitgevoerd, betreft een onderzoek van enkele minuten, waarbij een doktersassistente uit het JGZ-team van de zorgaanbieder de lengte en het gewicht van het kind meet en de visus en het gehoor van het kind test. Verder wordt het kind gevraagd hoe het gaat. Kortom er wordt gekeken of het goed gaat met de groei en de ontwikkeling van het kind.

De commissie oordeelt op grond hiervan dat hier sprake is van een medisch onderzoek. Het handelen bestaat hoofdzakelijk uit technisch medisch individueel onderzoek, wat onder de noemer van medisch onderzoek valt en daarmee binnen de reikwijdte van de WGBO valt.

3. Toestemming vereist?
Nu sprake is van medisch onderzoek, dient de vraag of hiervoor aan cliënt toestemming had moeten worden gevraagd, beantwoord te worden aan de hand van de bepalingen uit de WGBO. Inzake het toestemmingsvereiste gelden, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen:

Artikel 7: 465 BW
1. De verplichtingen die voor de hulpverlener jegens de patiënt voortvloeien worden, indien de patiënt de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, door de hulpverlener nagekomen jegens de ouders die het gezag over de patiënt uitoefenen dan wel jegens zijn voogd.

Artikel 7:466 BW
1. Op grond van artikel 465 voor het uitvoeren van een verrichting uitsluitend de toestemming van een daar bedoelde persoon in plaats van die van de patiënt vereist, dan kan tot de verrichting zonder die toestemming worden overgegaan indien de tijd voor het vragen van die toestemming ontbreekt aangezien onverwijlde uitvoering van de verrichting kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen.
2. Een volgens de artikelen 450 en 465 vereiste toestemming mag worden verondersteld te zijn gegeven, indien de desbetreffende verrichting niet van ingrijpende aard is.

De commissie oordeelt dat op grond van de WGBO bij medisch onderzoek met betrekking tot een kind jonger dan 12 jaar toestemming van de ouder(s) vereist is. Dit uitgangspunt kent twee excepties: Lid 1: De noodsituatie, waarbij niet kan worden gewacht op toestemming en lid 2. Wanneer de handeling niet van ingrijpende aard is teneinde ervoor te zorgen dat eenvoudige medische handelingen vlot kunnen worden uitgevoerd en niet onnodig worden uitgesteld/vertraagd. Of de in lid 2 bedoelde verrichting ingrijpend van aard is, hangt vooral van de omstandigheden af. Bij de afweging zal niet alleen moeten worden gekeken naar de verrichting in de zin van een technische handeling, maar ook naar datgene met de verrichting wordt beoogd of wat het gevolg daarvan kan zijn. De ratio van het hier besproken lid is te voorkomen dat de praktijk, zonder redelijk belang, onnodig wordt belast. Dat is het geval wanneer de geestelijke of lichamelijke integriteit van de patiënt niet of nauwelijks in het geding is (MvA, Kamerstukken II 1990/91, 21561,6, p. 71).

Tijdens de hoorzitting is door de zorgaanbieder toegelicht hoe het gezondheidsonderzoek door de doktersassistente wordt uitgevoerd. Zo mag het te onderzoeken kind bij het weegmoment de kleding aanhouden, enkel de schoenen moeten tijdens het wegen even uit. Draagt een kind al een bril dan wordt de visus niet bepaald, omdat het dragen van een bril impliceert dat regelmatig oogcontrole plaatsvindt. Verder wordt het kind door de doktersassistente gevraagd hoe het met hem of haar gaat. Dit dient vooral een algemeen doel, het welbevinden van het kind polsen. Een kind wordt niet gedwongen mee te werken met het onderzoek als het kind dat niet wil. Evenmin is een kind verplicht iets te vertellen.

Naar het oordeel van de commissie gaat het hier om technisch eenvoudige handelingen en is hier geen sprake van ingrijpend onderzoek. Wel dient de commissie te bepalen of er omstandigheden aanwezig kunnen zijn, die ervoor zorgen dat het onderzoek wél als ingrijpend moet worden gezien, bijvoorbeeld vanwege de ingrijpende gevolgen. In een dergelijk geval is voorafgaand toestemming van de ouders vereist. Om op dit punt duidelijkheid te verkrijgen, zijn tijdens de hoorzitting nadere vragen gesteld. Op grond van hiervan is het voor de commissie genoegzaam komen vast te staan dat, bij het constateren van bijzonderheden/afwijkingen in de onderzoeksresultaten, dit de ouders enkel wordt medegedeeld. Indien gewenst kan een afspraak met de jeugdverpleegkundige of jeugdarts worden ingepland en kan daarna, indien nodig, verwijzing plaatsvinden. De enkele mededeling door de zorgaanbieder aan de ouders dat bij het preventief onderzoek mogelijk een afwijking is gevonden, acht de commissie onvoldoende om het onderzoek zelf als met ‘ingrijpend gevolg’ aan te merken. Dit geldt des te meer omdat er geen diagnoses worden gesteld.

Op grond van het voorgaande oordeelt de commissie dat het uitgevoerde gezondheidsonderzoek bestaat uit eenvoudige handelingen waarbij de zorgaanbieder onder de geschetste informatievoorziening, uit mag gaan van veronderstelde toestemming van de ouders en geen expliciete toestemming van cliënt is vereist.

4. Dossierplicht
Ten aanzien van dossiervoering is het de commissie gebleken dat de resultaten van de metingen worden toegevoegd aan het digitale Kind-dossier, oftewel het digitaal dossier JGZ van het kind. Dat dit in strijd is met de privacywetgeving is naar het oordeel van de commissie niet het geval. Vastgesteld is dat het preventief gezondheidsonderzoek valt onder medisch onderzoek, waarvoor de regels van de WGBO gelden. Dat betekent dat er een wettelijke dossierplicht geldt voor de medisch onderlegde/behandelaar die het onderzoek uitvoert. De medische handelingen, onderzoeksresultaten, oftewel de gezondheidsgegevens dienen op grond van de WGBO zorgvuldig te worden bijgehouden in een cliëntdossier, zodat, in het belang van de kwaliteit en continuïteit van de zorg, duidelijk is welke medische (be)handelingen er hebben plaatsgevonden en wat de gezondheidstoestand van de betrokkene, in dit geval het kind, is. De zorgaanbieder is aan deze wettelijk plicht gehouden en schendt daarbij niet de regels van privacy.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist op 10 januari 2025 door de Geschillencommissie Publieke Gezondheid, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. Th.N.J. van Rijmenam en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.M. Bouter-Bijsterveld.