
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: -
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
321569/560451
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De cliënt beklaagde zich over de zorgvuldigheid van de operatie waarbij zijn moeder overleed en twijfelde of dit door een complicatie of calamiteit kwam. De zorgaanbieder stelde dat de operatie medisch verantwoord was en dat de risico’s vooraf waren besproken. De commissie oordeelde dat de operatie zorgvuldig was voorbereid en dat er geen aanwijzingen waren voor een calamiteit. Wel werd vastgesteld dat de arts na de operatie tegenstrijdige uitspraken deed, wat de twijfel bij de cliënt vergrootte. Dit klachtonderdeel werd gegrond verklaard, maar de schadevergoeding van € 25.000 werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De commissie bepaalde dat de zorgaanbieder € 52,50 klachtengeld aan de cliënt moest vergoeden.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de zorgvuldigheid van de procedure die uiteindelijk heeft geleid tot de beslissing de moeder van de cliënt te opereren en het overlijden van de moeder van de cliënt gedurende die operatie.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht. In de kern komt dit op het volgende neer.
De arts van de zorgaanbieder heeft de moeder van de cliënt op 25 april 2023 geopereerd. Tijdens die operatie is de moeder van de cliënt overleden. Na de operatie is er een gesprek geweest met de arts, een verpleegkundig specialist, de vrouw van de cliënt en de zoon van cliënt. De arts gaf uitleg over het overlijden en tijdens die uitleg zijn uitspraken door hem gedaan waardoor bij de cliënt twijfel is ontstaan of de moeder van de cliënt is gestorven door een complicatie tijdens de operatie. In een later gesprek op 19 september 2023 heeft de arts deze twijfel niet kunnen wegnemen. De arts heeft de volgende opmerkingen gemaakt:- “De TAVI is te hoog geplaatst, het blijft vakwerk”;- “Er zat waarschijnlijk toch te weinig kalk zodat de TAVI geen grip had”;- “Zonder operatie had uw moeder waarschijnlijk nog twee, drie goede jaren gehad”De volgende opmerkingen heeft dr [naam] gedaan op 19 september 2023:- “Er is 3 x gesproken tijdens de poli afspraken over een risico van overlijden tijdens of na de operatie”;- “Uw moeder is gereanimeerd, ik was erbij”.Deze opmerkingen geven de cliënt het gevoel dat zijn moeder is gestorven aan een complicatie die het gevolg is van een calamiteit.
De cliënt zet daarnaast vraagtekens bij de zorgvuldigheid van de procedure die uiteindelijk geleid heeft tot de beslissing om de moeder van de cliënt te opereren nu de gezondheid van de moeder van de cliënt (nagenoeg) niet is verslechterd sinds 2022 terwijl er toen geen indicatie was voor een operatie.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de klachtenonderzoekscommissie (hierna: KOC) die de klachten van de cliënt ongegrond heeft verklaard. De cliënt wil de beoordeling van die commissie toetsen op juistheid.
De cliënt vordert een schadevergoeding van € 25.000,– voor emotionele schade. Door de uitspraken van de arts komt de cliënt niet aan rouwverwerking toe en heeft de cliënt moeite om het dagelijkse leven weer op te pakken.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op zitting naar voren is gebracht. In de kern komt dat op het volgende neer.
De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat de klachten van de cliënt uitvoerig aan de orde zijn gekomen bij de KOC. Het oordeel van de KOC is goed gemotiveerd en dat oordeel dient als verweer van de zorgaanbieder voor deze procedure. Er is droevig genoeg sprake geweest van een complicatie tijdens de operatie. In de communicatie zijn de medewerkers van de zorgaanbieder open en transparant geweest. Van enige tekortkoming van de zijde van de zorgaanbieder is niet gebleken.
De zorgaanbieder verzoekt de klachten van de cliënt ongegrond te verklaren en de vordering tot schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De overeenkomst die de moeder van de cliënt met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van de zorgovereenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (de zorgplicht uit artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Vast staat dat partijen de ernst van de klachten van de moeder van de cliënt verschillend beoordelen.
De commissie is van oordeel dat de beslissing om de ingreep uit te voeren verdedigbaar is, gelet op de inhoud van het medisch dossier. Immers: de klachten van de moeder van de cliënt zijn in de loop van de jaren 2018 – 2022 weliswaar toegenomen maar niet in die mate dat medisch ingrijpen strikt noodzakelijk was. Anderzijds vormde de medische situatie van de cliënt niet een contra indicatie voor medisch ingrijpen. Onder die omstandigheden kan de voorgestelde en uitgevoerde operatie verantwoord worden geacht. Ook blijkt uit het medische dossier dat de risico’s van de operatie, waaronder het risico op overlijden, met de moeder van de cliënt en de cliënt is besproken. De commissie zal daar dan ook vanuit gaan. De klachten zijn in zoverre ongegrond.
De commissie stelt verder vast dat de cliënt de arts van de zorgaanbieder een aantal verwijten maakt in die zin dat hij uitspraken heeft gedaan die ertoe hebben geleid dat bij de cliënt twijfels zijn ontstaan of de operatie wel goed is verlopen. De zorgaanbieder heeft niet weersproken dat de arts de door de cliënt genoemde uitspraken vlak na de operatie heeft gedaan. De commissie gaat er dan ook vanuit dat een en ander door de arts is gezegd. Door in een volgend gesprek met de familie op die uitspraken terug te komen is de arts in zijn mededelingen over de procedure/operatie niet consistent geweest. De klacht is in zoverre gegrond.
Dat bij de operatie sprake is geweest van een calamiteit in plaats van een complicatie is niet komen vast te staan. De uitspraken van de arts nopen in ieder geval niet tot die conclusie. Er is na het overlijden van de moeder van de cliënt een procedure doorlopen waarbij de vraag aan de orde is gekomen of sprake was van een complicatie of een calamiteit. Meerdere hulpverleners van de zorgaanbieder waren bij deze procedure betrokken. Dat de zorgaanbieder enig verwijt kan worden gemaakt is niet gebleken. De klacht is in zoverre ongegrond.
Derhalve is de deelklacht ten aanzien van de zorgvuldigheid van de uitspraken van de arts van de zorgaanbieder na de operatie gegrond en zijn de overige deelklachten ongegrond.
De commissie is van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd. Niet is onderbouwd dat specifiek de uitspraken van de arts van de zorgaanbieder hebben geleid tot het vooralsnog niet kunnen rouwen. Hoewel de commissie begrijpt dat deze uitspraken tot emoties hebben geleid kan de commissie het causale verband niet vaststellen. De commissie wijst de vordering tot schadevergoeding dan ook af.
Daar de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, dient de zorgaanbieder ingevolge het reglement van de commissie aan de klager het door hem betaalde klachtengeld, een bedrag van € 52,50, te vergoeden.
Beslissing
De commissie:- verklaart het klachtonderdeel aangaande de communicatie van de arts van de zorgaanbieder na het overlijden van de moeder van de cliënt gegrond;- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;- wijst de vordering tot schadevergoeding af;- bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 dient te vergoeden aan de cliënt ter zake van het klachtengeld;
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer prof. dr. J.W. Deckers, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van de heer mr. N. van Gelder, secretaris, op 2 december 2024.