Klacht over onvoldoende medische zorg niet onderbouwd; klacht ongegrond verklaard

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: bejegening/ zorgverlening    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 171664/187782

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënte was vanwege een wondinfectie aan haar voet opgenomen door de zorgaanbieder. Zij had ook hartklachten waarvoor zij is gedotterd. Op 18 maart 2021 om 05.30 uur kreeg cliënte pijn op haar linkerborst en zou dit hebben gemeld aan de dienstdoende zorgmedewerker. Klager verwijt de zorgaanbieder dat deze niet direct heeft gereageerd op de pijnklachten van cliënte. Pas om 07.00 uur werd zij onderzocht en werd vastgesteld dat de kransslagader weer was verstopt. Het heeft tot 09.40 uur geduurd voordat zij naar het [naam] ziekenhuis is gebracht voor een dotterbehandeling. Door dit tijdsverloop is haar hart onomkeerbaar beschadigd geraakt.
De commissie is van oordeel dat de klacht ongegrond is. Uit het medisch dossier blijkt dat cliënte voor het eerst om 7.00 uur in de ochtend geklaagd heeft over pijn op haar borst. Cliënte is vrijwel direct medisch onderzocht, zij heeft medicatie toegediend gekregen en zij is binnen 45 minuten naar een ander ziekenhuis voor een dotterbehandeling overgebracht, welke behandeling die ochtend rond 8.15 uur is aangevangen. De klacht dat de medische zorg in het ziekenhuis onvoldoende is geweest is door klager niet onderbouwd.

De uitspraak

In het geschil tussen

De heer [naam], (hierna te noemen: klager), nabestaande van mevrouw [naam], laatst wonende te [plaatsnaam], (hierna te noemen: cliënte)

en

Stichting Protestants Christelijk Ziekenhuis Ikazia, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2023 te Den Haag.

Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

Beoordeling van het geschil
Klager heeft zowel een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder als tegen het [naam ziekenhuis] en het [naam ziekenhuis]. De commissie kan uitsluitend de klachten behandelen die gericht zijn tegen de zorgaanbieder. De zorgaanbieder kan immers niet aansprakelijk gehouden worden voor de medische behandeling die cliënte in de andere ziekenhuizen heeft ondergaan.

Klager verwijt de zorgaanbieder dat de zorgaanbieder op 18 maart 2021 niet adequaat heeft gehandeld door het te laat onderkennen van de door cliënte aangegeven pijnklachten. Doordat haar niet de juiste zorg is gegeven, heeft zij onherstelbare schade opgelopen aan haar hart. Cliënte houdt de zorgaanbieder hiervoor aansprakelijk. Daarnaast stelt klager dat de zorgaanbieder haar wonden niet goed heeft behandeld.

De zorgaanbieder heeft gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de zorg aan cliënte onzorgvuldig c.q. voor cliënte schadelijk is geweest.
Op de door cliënte aangegeven pijnklachten, op 18 maart 2021, is adequaat en tijdig gereageerd door de hulpverleners. In het medisch dossier staat genoteerd dat cliënte rond 7.00 uur pijnklachten aangaf op de borst, waarop de verpleegkundige direct actie heeft ondernomen (meten van vitale functies, meermaals toedienen van hartmedicatie en overleg met de arts). Rond 7:45 uur is cliënte per ambulance naar het [naam] Ziekenhuis overgebracht voor een (derde) spoed dotterprocedure. Deze dotterprocedure is rond 08:13 uur aldaar aangevangen, hetgeen blijkt uit het medisch dossier en het verslag van de doorgelopen proceduretijd in het [naam] Ziekenhuis. Het echocardiografisch onderzoek van de hartfunctie op 03 maart 2021 toonde aan dat de hartfunctie erg matig was. Uit het echocardiogram op 4 april 2022 blijkt dat de hartfunctie van cliënte na de dotterbehandelingen en na behandeling met medicatie was verbeterd tot een redelijke functie. Een eventueel causaal verband tussen de beweerdelijke slechte zorg door de zorgaanbieder en blijvende schade aan het hart van cliënte, is door klager niet aannemelijk gemaakt.

De commissie overweegt als volgt.

Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Klager heeft gesteld dat cliënte op 18 maart 2021 om 05:30 uur melding heeft gemaakt aan de zorgaanbieder van pijnklachten op haar borst. Deze melding is niet terug te vinden in het medisch dossier. Nu klager op geen enkele wijze aannemelijk heeft kunnen maken dat cliënte op dat tijdstip haar eerste melding heeft gedaan en de zorgaanbieder dit heeft betwist, zal de commissie het medisch dossier als leidend beschouwen.

De commissie is van oordeel dat geen sprake is geweest van een onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder. Aan cliënte is direct de noodzakelijke medische zorg verleend en zij is binnen 45 minuten na de eerste melding om 07:00 uur met spoed overgebracht naar een ander ziekenhuis voor een dotterbehandeling, die aldaar rond 08:15 uur is aangevangen.
Dat cliënte vanwege het tijdverloop tussen de eerste melding en de start van de dotterbehandeling extra hartschade heeft opgelopen, acht de commissie, gezien de zeer korte tijd tussen de melding om 07:00 uur en het tijdstip van aanvang van de dotterbehandeling én de verbetering van de hartfunctie, zoals blijkt uit uitslag van het echocardiografisch onderzoek van 4 april 2022, niet aannemelijk.

Klager heeft daarnaast gesteld dat de zorgaanbieder de wonden die cliënte aan haar voet had niet goed heeft behandeld, maar heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Deze klacht zal wegens gebrek aan onderbouwing niet gegrond worden verklaard.

De commissie komt tot het oordeel dat de zorgaanbieder heeft gehandeld zoals een redelijk bekwame en redelijk handelende hulpverlener in dezelfde situatie zou hebben gehandeld en zal om die reden de klachten ongegrond verklaren.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klachten ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer prof. dr. J.W. Deckers, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 5 oktober 2023.