
Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: bejegeningOnjuiste diagnose
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
341958/453466
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Deze uitspraak betreft een cliënt die al zo’n tien jaar in behandeling was bij de zorgaanbieder en klaagt over onjuiste diagnoses, kwetsende uitspraken en gebrek aan passende zorg. De commissie stelt vast dat de zorgaanbieder over een lange periode diverse vormen van behandeling heeft aangeboden, maar dat geen voldoende resultaat is behaald, mede vanwege beperkte medewerking van de cliënt. De commissie concludeert dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de zorgplicht en verklaart de klacht ongegrond.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam] wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
GGZ Drenthe, gevestigd te Assen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Ontvankelijkheid
De commissie heeft in haar tussenadvies van 15 augustus 2024 verklaard dat de
cliënt ontvankelijk is in zijn klacht voor zover deze ziet op de klachten van maart, augustus en december 2022. De commissie heeft verder verklaard dat de cliënt niet-ontvankelijk is in zijn klacht voor zover deze ziet op zijn brief van 13 december 2023.
De zorgaanbieder heeft na dit tussenadvies opnieuw naar voren gebracht dat de cliënt niet ontvankelijk is. De eerste klacht van de cliënt is van 24 maart 2022. Volgens het procesreglement van de commissie moet de cliënt zijn geschil aan de commissie voorleggen binnen twaalf maanden na deze datum, de datum waarop hij zijn klacht bij de zorgaanbieder had ingediend. Bovendien heeft de zorgaanbieder gewezen op een foute datum in de tussenbeslissing.
Ter zitting heeft de commissie al te kennen gegeven dat een nieuw niet-ontvankelijkheidsverweer niet mogelijk is. Het procesreglement verlangt van de zorgaanbieder dat zij dit verweer ‘bij de eerste gelegenheid’ voert (artikel zes, lid 1, aanhef en onder b). Dat beroep had de zorgaanbieder dus naar voren moeten brengen in het verweerschrift van 26 juni 2024.
Het klopt dat de commissie een verkeerde datum heeft gebruikt in het tussenadvies. Er bestaat geen brief van 13 december 2023. Uit de tekst van het tussenadvies wordt het naar het oordeel van de commissie wel duidelijk dat bedoeld is de brief van 18 december 2023, die de cliënt naar de Regionale Klachtencommissie heeft gestuurd. De commissie heeft dan ook bedoeld de cliënt niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht, voor zover deze ziet op zijn brief van 18 december 2023. De zorgaanbieder heeft van deze verschrijving geen nadeel ondervonden, nu zij in haar verweerschrift ook op de inhoud van het geschil is ingegaan.
Wat aan het geschil vooraf is gegaan
In het verweerschrift heeft de zorgaanbieder de behandelgeschiedenis van de cliënt opgenomen. De cliënt heeft niet naar voren gebracht dat dit overzicht niet klopt. De commissie gaat daar dus vanuit. Uit de behandelgeschiedenis is het volgende van belang.
In 2017 is de cliënt na een eerdere periode opnieuw naar de zorgaanbieder verwezen, omdat de huisarts zich zorgen maakte over de suïcidaliteit. Aanvankelijk ontving de cliënt Intensieve Behandeling Thuis, van februari 2018 tot eind 2021 was dit ‘planbare specialistische ggz’. Gedurende deze behandeling is een psychologisch onderzoek afgenomen. Het was voor de zorgaanbieder maar de vraag of de diagnose die daaruit naar voren kwam betrouwbaar was, aangezien de cliënt later heeft verklaard dat hij de vragen uit het onderzoek niet waarheidsgetrouw heeft beantwoord.
In 2020 heeft de zorgaanbieder de cliënt willen laten behandelen door het FACT-team. Dat was geen succes. Mogelijk dat sprake was van een mismatch met de behandelaar, maar de uitkomst was dat de cliënt stopte met de FACT-behandeling.
Daarna is besloten dat de cliënt voor een second opinion zou worden onderzocht door een klinisch psycholoog. De cliënt is begonnen aan psychotherapie, maar uit de evaluatie van 2021 blijkt dat de opbrengst van deze therapie maar minimaal was.
De zorgaanbieder en de cliënt stonden daarna voor de vraag: hoe nu verder? Volgens de zorgaanbieder stond de cliënt open voor het voortzetten van ondersteunende gesprekken binnen de basis-ggz, poliklinisch dus. Het is daarna niet gelukt om deze behandeling in gang te zetten.
Tussentijds heeft de zorgaanbieder bemoeizorg ingezet (FACT2), maar het team heeft afgezien van het aangaan van een specifieke behandeling.
Waarover gaat de klacht?
De cliënt heeft op 24 maart 2022 een klacht ingediend bij de zorgaanbieder. De cliënt beschrijft dat hij tien jaar geleden is begonnen bij de zorgaanbieder, omdat hij moeite had met het hanteren van zijn rouwproces. Tijdens de behandeling zijn door de behandelaren uitspraken gedaan, die de cliënt niet als ondersteunend heeft ervaren, maar eerder als kwetsend. Ook is de cliënt het niet eens met de diagnose van narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar het heeft twee jaar geduurd voordat een toezegging over het aanpassen van deze diagnose werd nagekomen. Daarnaast heeft de zorgaanbieder niet zorggedragen voor nakoming van de toegezegde verwijzingen naar het slaapcentrum wegens insomnia en naar de neuroloog wegens evenwichtsproblemen.
De cliënt heeft op 19 april 2024 het geschil voorgelegd aan de commissie. In de toelichting op het geschil heeft de cliënt naar voren gebracht dat de zorgaanbieder en de cliënt met elkaar hebben gesproken over de klachten van 24 maart 2022. Er zijn excuses gemaakt en er is een plan van aanpak en behandeling beloofd. Toch is het weer mis gegaan bij een eerste gesprek met een behandelaar.
De behandeling heeft toen een jaar stilgelegen, waarop de cliënt ineens twee brieven van de zorgaanbieder ontving. De cliënt heeft gevraagd om duidelijkheid, maar de zorgaanbieder reageert niet op zijn e-mailberichten.
Het verweer daartegen
De zorgaanbieder heeft erkend dat het niet is gelukt om een vruchtbare behandelrelatie op te zetten de laatste tijd, maar wijst erop dat het opbouwen van een behandelrelatie van twee kanten moet komen. De cliënt werkte niet bepaald mee. Wat niet helpt is de uitgesproken voorkeur van de cliënt om uitsluitend geholpen te worden door een mannelijke medewerker. Ook is de cliënt meerdere keren niet komen opdagen voor een afspraak en reageerde hij niet op telefoontjes of brieven. Tot slot heeft de zorgaanbieder gewezen op het saboteren van het psychologisch onderzoek, door vragen bewust onjuist te beantwoorden.
Het toetsingskader dat de commissie hanteert
De commissie beoordeelt de klacht op basis van de regel dat een zorgaanbieder de zorg van een goed hulpverlener in moet acht nemen. Hij moet daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
In de procedure bij de commissie werkt het zo dat de klager zijn klacht duidelijk naar voren moet brengen, en waar dat kan met stukken onderbouwt. Het is niet zo dat de commissie meer waarde hecht aan de verklaringen van de zorgaanbieder dan aan die van de cliënt, maar omdat de cliënt een klacht indient moet hij zijn klacht aannemelijk maken. Het aannemelijk maken gaat verder dan vertellen hoe het in de beleving van de cliënt is gegaan.
De beoordeling door de commissie
Wat volgens de commissie uit de voorgeschiedenis naar voren komt, is een zorgaanbieder die begaan is met het lot van de cliënt en een cliënt die zich totaal onbegrepen voelt door de zorgaanbieder. Dat beeld zag de commissie ook bevestigd tijdens de mondelinge behandeling.
De zorgaanbieder heeft wel van alles geprobeerd, maar stuitte op onvoldoende medewerking door de cliënt. Een voorbeeld is het bewust onjuist beantwoorden van vragen tijdens een psychologisch onderzoek, dat notabene was aangevraagd in verband met een second opinion. De commissie begrijpt goed dat zoiets ondermijnend werkt in een patiënt-behandelaarrelatie. Van de andere kant is het opvallend dat de zorgaanbieder blijkbaar niet reageert op een e-mailbericht van de cliënt en verschillende terugbelafspraken niet nakomt.
De vraag die de commissie moet beantwoorden is of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in haar verplichtingen als goed hulpverlener. Vastgesteld moet worden dat de zorgaanbieder over een lange reeks van jaren betrokken is bij de cliënt en verschillende behandelingen heeft geprobeerd, maar dat geen voldoende en blijvend effect is bereikt. Dat acht de commissie niet verwijtbaar aan de zorgaanbieder. Uit de behandelgeschiedenis blijkt volgens de commissie dat de zorgaanbieder zich voldoende heeft ingespannen. De commissie kan dus geen verzuim van de zorgaanbieder vaststellen, op basis waarvan de klacht gegrond zou kunnen worden verklaard.
Over wat is gezegd of is voorgevallen tijdens de behandelingen kan de commissie geen uitspraak doen, omdat niet objectief kan worden vastgesteld wat door partijen over en weer gezegd is en met welke bedoeling en in welke context.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mr.
M.M. Verhoeven, voorzitter, drs. T. Knap, mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 12 december 2024.