Klacht over medisch handelen en communicatie ongegrond verklaard

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: -    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 468712/561639

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De klaagster diende een klacht in tegen de zorgaanbieder over het medisch handelen bij de behandeling van haar overleden echtgenoot en de communicatie rondom zijn overlijden. Ze stelde dat de zorgaanbieder onvoldoende kennis had van het medisch dossier en ten onrechte geen tocilizumab heeft toegediend, wat mogelijk een gunstig effect had kunnen hebben. De zorgaanbieder verweerde zich door te stellen dat de behandeling conform de professionele standaard en protocollen is uitgevoerd en dat tocilizumab een contra-indicatie had kunnen zijn. De commissie oordeelde dat de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld en de juiste protocollen heeft gevolgd. De klacht over communicatie werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze al eerder door de klachtencommissie van de zorgaanbieder gegrond was verklaard. De klacht over het medisch handelen werd ongegrond verklaard en de vordering tot schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak

in het geschil tussen

mevrouw [naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de klaagster)

en

Stichting Rijnstate, gevestigd te Arnhem (hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De klaagster was ter zitting aanwezig met mevrouw mr. [naam] (juridisch adviseur). Namens de zorgaanbieder waren mevrouw [naam] (teammanager intensive care), de [naam] (anesthesistintensivist en medisch manager) en mevrouw [naam] (jurist) ter zitting aanwezig.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de vraag of de zorgaanbieder volgens de professionele standaard heeft gehandeld door geen tocilizumab toe te dienen en een daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding (onder anderen uitvaartkosten).

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt (echtgenoot van de klaagster) is overleden, mede aan een sepsis en een besmetting met het coronavirus. Volgens de klaagster had de zorgaanbieder onvoldoende kennis van het medisch dossier van haar echtgenoot en zijn daardoor verkeerde keuzes gemaakt. Ook is de hoofdbehandelaar van de cliënt in het [ziekenhuis] niet geraadpleegd, omdat de zorgaanbieder naar eigen zeggen zelf wel een corona infectie kon behandelen.
De klaagster heeft het dossier van haar echtgenoot voorgelegd aan een professor, die heeft geconcludeerd dat de cliënt slechts een gebruikelijke coronabehandeling heeft ontvangen bij de zorgaanbieder. Volgens de klaagster is daarbij te weinig rekening gehouden met de onderliggende ziektes van de cliënt. Indien de cliënt extra medicatie (tocilizumab) zou hebben gehad, had de sepsis wellicht geen kans gehad. In het [ziekenhuis] was het wel gebruikelijk de ontstekingsremmer tocilizumab te geven in een dergelijk geval, maar in het ziekenhuis van de zorgaanbieder stond dit niet in het protocol.
Daarnaast is de klaagster door de zorgaanbieder onvoldoende voorbereid op het plotselinge overlijden van haar echtgenoot en heeft zij hierdoor geen afscheid kunnen nemen.
De klaagster vordert een schadevergoeding, waaronder € 6.600,– voor de uitvaart. Ook vordert de klaagster affectieschade.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Allereerst is de zorgaanbieder van mening dat de klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klachtonderdelen dat de klaagster door de betrokken hulpverleners niet is voorbereid op het snelle aankomende overlijden en geen echt afscheid heeft kunnen nemen van haar man. De
klachtenonderzoekscommissie heeft dit klachtonderdeel reeds gegrond verklaard en de klaagster heeft dan ook geen redelijk belang meer bij een uitspraak van de commissie hierover.
De cliënt is op 11 oktober 2022 in verband met Covid-19 op de spoedeisende hulp van de zorgaanbieder opgenomen en op 12 oktober 2022 uit het ziekenhuis ontslagen. Op 23 oktober 2022 is de cliënt opnieuw opgenomen bij de zorgaanbieder. Op 26 oktober 2022 is de cliënt naar de intensive care overgeplaatst, waar hij op 30 oktober 2022 is overleden.

Inhoudelijk verweer
De zorgaanbieder is van mening dat zij aan de cliënt de zorg heeft verleend die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gegeven. Medisch gezien bestond geen noodzaak om met de hoofdbehandelaar van de cliënt in het [ziekenhuis] contact op te nemen.
De zorgaanbieder weerspreekt dat de cliënt zorgverlening is onthouden. Nu de cliënt geen
zuurstoftoediening meer nodig bleek te hebben in het kader van de coronavirusinfectie, was thuismonitoring door middel van het programma Covid at Home niet meer nodig. Ook bestond geen medische reden om de cliënt nog langer in het ziekenhuis te houden. De zorgaanbieder heeft hierin het protocol “Thuismonitoring voor patiënten met Covid-19” gevolgd.
Ten aanzien van de toediening van tocilizumab voert de zorgaanbieder aan dat bij de tweede opname van de cliënt een verdenking was van een bacteriële infectie of schimmelinfectie. Een behandeling met tocilizumab kan schadelijk zijn als op dat moment sprake is van een andere actieve infectie, omdat tocilizumab het immuunsysteem onderdrukt. Alle symptomen van de cliënt gedurende de opname wezen op een bacteriële superinfectie. Toediening van tocilizumab had in deze situatie geen gunstig effect gehad en wordt zelfs in de richtlijn als contra-indicatie genoemd.
De zorgaanbieder is van mening dat zij aan de cliënt de zorg heeft verleend die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gegeven. Een grond voor de toekenning van schadevergoeding ontbreekt.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Heeft de klaagster een redelijk belang bij een uitspraak van de commissie?
Allereerst dient de commissie zich uit te spreken over het beroep op niet-ontvankelijkheid van de klaagster, nu een deel van haar klachten reeds door de klachtencommissie van de zorgaanbieder gegrond is verklaard.
Op grond van artikel 5 lid 1 sub f van het Reglement Geschillencommissie Ziekenhuizen kan de commissie een cliënt of klager in de klacht niet-ontvankelijk verklaren, indien geen sprake is van een redelijk belang bij een uitspraak van de commissie. Uit vaste jurisprudentie van de commissie (bijvoorbeeld de uitspraak met referentienummer 225170/248421) blijkt dat klachtonderdelen die reeds gegrond zijn verklaard in de interne klachtenprocedure, in beginsel niet opnieuw door de commissie behandeld kunnen worden.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de klachten ten aanzien van de communicatie jegens klaagster voorafgaand aan het overlijden van haar echtgenoot, reeds door de klachtencommissie van de zorgaanbieder gegrond zijn verklaard. De zorgaanbieder heeft praktisch gevolg gegeven aan de uitspraak van de klachtencommissie door een verbeterplan op te stellen.
De commissie verklaart de klaagster dan ook niet-ontvankelijk in haar klachten over de communicatie en bejegening voorafgaand aan het overlijden van haar echtgenoot.
Op grond van artikel 21 lid 1 sub b van de Wkkgz kan de commissie een klacht wel behandelen, indien het oordeel van de zorgaanbieder op een klacht, de klacht naar het oordeel van een klager in onvoldoende mate wegneemt. Nu dit ten aanzien van de klachten aangaande het medisch handelen het geval is, gaat de commissie over tot inhoudelijke beoordeling van deze klachten.

Medisch handelen
Bij de cliënt was sprake van een ernstige auto-immuunziekte (GPA) met doorgroei naar de hersenen, een coronainfectie en een bacteriële infectie. Het overlijden van de cliënt is uiteindelijk het directe gevolg geweest van een hartstilstand.
Volgens de klaagster heeft de zorgaanbieder onvoldoende rekening gehouden met de onderliggende aandoening van de cliënt en te veel aan symptoombestrijding gedaan. Hierdoor heeft de cliënt slechts een coronabehandeling ontvangen zonder enige aanvullende medicatie zoals tocilizumab. Indien wel tocilizumab zou zijn toegediend, had dit wellicht een positief effect gehad.

Toetsingskader
De overeenkomst die cliënt met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW). Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in
overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Hieronder valt het volgen van de geldende protocollen en richtlijnen.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Heeft de zorgaanbieder gehandeld volgens de professionele standaard?
Op basis van de door partijen overgelegde stukken concludeert de commissie dat de zorgaanbieder volgens de toen geldende protocollen en richtlijnen heeft gehandeld. De commissie verwijst naar de richtlijnen van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB), meer specifiek naar de toen geldende behandelrichtlijn COVID-19.
Het medicijn tocilizumab was tijdens de behandeling van de cliënt in meerdere geneesmiddelenstudies onderzocht voor de behandeling van het door COVID-19 veroorzaakte hyperinflammatiebeeld van de longen. Die studies waren echter nog niet uitgevoerd in de categorie patiënten met een gecompromitteerde immuun status, zoals bij de cliënt door het gebruik van rituximab het geval was. Daarnaast was er tijdens de tweede opname sprake van een verdenking op een bacteriële infectie of schimmelinfectie in de longen. Een behandeling met tocilizumab kan in dergelijke gevallen juist een negatief effect hebben. De commissie volgt de professionele afweging die de behandelaars hebben gemaakt om op basis van de behandelrichtlijn COVID-19 geen tocilizumab toe te dienen.
Dat op basis van het dossier (post-mortem) door een professor uit het [ziekenhuis] is gesteld dat de cliënt wellicht baat had gehad bij tocilizumab, maakt dit niet anders, temeer niet omdat gesteld noch gebleken is dat de betrokken hoogleraar de behandelaars in de gelegenheid heeft gesteld om hun beleid toe te lichten.
Naar het oordeel van de commissie is gezien de multiproblematiek bij de cliënt niet vast te stellen dat de hartstilstand waaraan de cliënt is overleden, het directe gevolg is van het handelen van de zorgaanbieder. Ter zitting heeft de juridisch adviseur van de klaagster dit ook erkend.
Nu is vastgesteld dat de zorgaanbieder heeft gehandeld volgens de professionele standaard en het overlijden van de cliënt niet direct te herleiden is op het handelen van de zorgaanbieder, dient de vordering van de klaagster te worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:
– verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in haar klachten over de communicatie;
– verklaart de klacht ten aanzien van het medisch handelen ongegrond;
– wijst het gevorderde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. L. Verheij, voorzitter, mevrouw mr. dr. M.J. van Dam, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 19 december 2024.