
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: -
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
386541/483959
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een vrouw diende een klacht in tegen het ziekenhuis, omdat haar moeder na een gewijzigd medicatieadvies een hersenbloeding kreeg en overleed. De moeder, die leed aan nierkanker, werd door een arts geadviseerd tijdelijk te stoppen met haar bloeddrukmedicatie. Enkele dagen later werd haar geadviseerd de medicatie deels te hervatten, maar op 2 maart 2024 kreeg zij een hersenbloeding en overleed enkele dagen later. De klager stelde dat het stopzetten van de medicatie de bloeding veroorzaakte, maar de commissie oordeelde dat de bloeding waarschijnlijk werd veroorzaakt door een hersenmetastase en niet door het medicatieadvies. De klacht werd daarom ongegrond verklaard. Wel werd erkend dat de communicatie van het ziekenhuis te wensen overliet, met onduidelijkheden over de medicatie-instructies en de planning van een CT-scan. De zorgaanbieder werd verplicht het klachtengeld van €127,50 aan de klager te vergoeden.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: klaagster)en
Stichting Radboud universitair medisch centrum, gevestigd te Nijmegen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2024 te Den Haag. Partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunt nader toegelicht. Klaagster werd daarbij vergezeld door haar zus, [naam]. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], [naam], oncoloog, bijgestaan door [naam].
Onderwerp van het geschil
Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat aan haar moeder een onjuist medicatie-advies is gegeven ten gevolge waarvan de moeder een hersenbloeding heeft gekregen waaraan zij enkele dagen later is overleden.
Standpunt van klaagster
De moeder van klaagster had nierkanker met uitzaaiingen. Haar vaste behandelaar, oncoloog R. die van baan zou wisselen, had de moeder voorgesteld een prednisonkuur te beginnen vanwege aanhoudende maagklachten. Omdat hiermee de immunotherapie van de moeder tijdelijk moest worden stopgezet, wilde de moeder hier even over nadenken. De opvolgend behandelaar van de moeder zou oncoloog M. worden. Op 28 februari 2024 had de moeder een afspraak bij assistent arts H. In dat consult heeft de moeder te kennen gegeven dat zij het voorstel van oncoloog R. wilde volgen en verzocht zij om het voorschrijven van de prednisonkuur. Klaagster was bij dit consult aanwezig. Tot verbazing van klaagster en haar moeder werd de prednisonkuur geweigerd. Vanwege een verhoogde calciumwaarde die nierschade kon veroorzaken gaf arts H. de moeder te kennen dat zij onmiddellijk diende te stoppen met al haar bloeddrukmedicatie. Een extra bloedonderzoek gaf echter aan dat alles binnen de waarden en marges viel. De moeder was bekend met een hoge bloeddruk; haar bloeddruk bedroeg op het moment van het advies om de medicatie te stoppen 169/79. Arts H. liet voorts weten dat zij vermoedde dat de moeder uitzaaiingen had in haar botten of dat sprake was van hernieuwde activiteit van de kanker. Drie weken eerder was er juist het goede nieuws geweest dat twee tumoren geslonken waren. Binnen enkele dagen zou dan ook een nieuwe CT-scan worden gepland. De moeder ontving echter een brief waarin een CT-scan op 19 maart 2024 werd aangekondigd. Voor de moeder was dit een stressvol bericht.
Na recente positieve berichten moest zij drie weken wachten na een uitgesproken vermoeden van uitzaaiingen. De moeder heeft dan ook contact opgenomen met arts H. die haar op 1 maart 2024 vertelde dat ze toch weer mocht beginnen met het bloeddrukmedicijn Losartan omdat de creatine-waarde was verbeterd, maar niet met de hydrochloorthiazide. Klaagster begrijpt niet hoe, twee dagen na het dringende advies van arts H. om te stoppen met alle bloeddrukmedicatie, de moeder opeens toch weer met de Losartan moest starten. Op 1 maart 2024 heeft de moeder dat medicijn weer genomen maar op 2 maart 2024 heeft zij een hersenbloeding gekregen. Voordat de ambulance kwam is de bloeddruk van de moeder gemeten die 194/99 was, veel te hoog.
De moeder is vanwege de kortere reistijd overgebracht naar het Slingelandziekenhuis in Doetinchem. Na een scan werd daar verteld dat de bloeding waarschijnlijk een gesprongen bloedvat in de uitzaaiing betrof. Omdat de linker hersenhelft vol zat met bloed was de uitzaaiing niet te zien. De moeder is op 7 maart 2024 in het Slingelandziekenhuis overleden. Klaagster begrijpt niet hoe arts H. de bloeddrukmedicatie abrupt heeft kunnen stoppen en vervolgens zo met de dosering heeft kunnen spelen.
Van woensdag 28 februari 2024 tot zaterdag 2 maart 2024 heeft de moeder 3 dosis hydrochloortiazide gemist en 2 doses Losartan. Iedere arts die klaagster heeft gesproken zegt dat bloeddrukmedicatie nooit abrupt gestopt mag worden, zeker niet bij een bloeddruk van 160/79 in rust. Klaagster heeft erg veel moeite met de houding en wijze van communiceren van de arts van de zorgaanbieder. Zo heeft zij op 4 maart 2024 als “addendum” bij 28 februari 2024 in het dossier van de moeder genoteerd dat zij verteld had dat zij op die dag vergeten was haar medicatie in te nemen. Dit is pertinent onwaar en de moeder heeft dat ook niet gezegd; klaagster was bij het gesprek op 28 februari 2024 aanwezig. Voorts klopt het niet dat versneld een CT-scan was aangevraagd. Ook heeft de moeder de opvolgend behandelaar oncoloog M. niet gezien hoewel er op 28 februari 2024 slecht nieuws met haar werd gedeeld. Klaagster vraagt een onafhankelijk onderzoek naar de handelwijze van de zorgaanbieder en een erkenning van haar klacht. Klaagster en haar familieleden krijgen hun geliefde moeder en oma er niet meer terug, maar zij hopen dat volgende patiënten dit intense verdriet bespaard zal blijven.
Standpunt van de zorgaanbieder
De moeder was vanwege nierkanker patiënt bij oncoloog R. Vanwege onverklaarbare maagklachten die mogelijk een bijwerking waren van de immunotherapie werd door oncoloog R. de mogelijkheid met de moeder besproken op proef met prednison te starten. Omdat arts assistent H. gespecialiseerd is in bijwerkingen van immunotherapie werd een consult bij haar gepland op 28 februari 2024. Vanwege het vertrek van oncoloog R. werd de behandeling van de moeder overgenomen door oncoloog M. In het bloed van de moeder werd op 28 februari 2024 een stijging van het calcium gezien. Een verhoogd calcium kan maagklachten veroorzaken. Om die reden werd geen prednisonkuur gestart. Omdat bij de groei van nierkanker regelmatig hoge waarden van calcium in het bloed te vinden zijn, heeft arts H. overlegd met oncoloog M. Zij deelde de zorgen van arts H. en besloten werd om op zeer korte termijn een CT-scan aan te vragen. Omdat een hoog calciumgehalte in combinatie met bloeddrukmedicatie en de contractvloeistof die bij een CT-scan wordt gebruikt, slecht is voor de nieren werd de moeder geadviseerd de bloeddruk medicatie te stoppen. Uit het bloedonderzoek bleek vervolgens dat de calciumwaarde hoog maar normaal was en werd besloten de CT-scan niet binnen enkele dagen maar binnen een week te verrichten waarmee de bloeddrukmedicatie weer deels kon worden gestart.
De zorgaanbieder betreurt het zeer dat de moeder vervolgens op 2 maart 2024 een hersenbloeding heeft gekregen waarna zij op 7 maart 2024 is overleden. Van het Slingelandziekenhuis heeft de zorgaanbieder een brief ontvangen waarin is opgenomen dat de hersenbloeding naar alle waarschijnlijkheid is ontstaan vanuit een uitzaaiing van de nierkanker in de hersenen. Hoewel de zorgaanbieder patiënten en hun naasten zo goed mogelijk tracht te begeleiden en te informeren over het verloop van de ziekte, wordt zij soms verrast door onverwachte ontwikkelingen van de kanker. Dit is in het geval van de moeder ook gebeurd.
De zorgaanbieder betreurt het dat de familieleden hebben aangegeven liever niet met de zorgaanbieder in gesprek te gaan. De zorgaanbieder had de familieleden graag meer uitleg willen geven over de gezondheidssituatie van de moeder.
Beoordeling van het geschil
In de kern samengevat is de klacht van klaagster: De zorgaanbieder had op 28 februari 2024 aan de moeder niet het advies mogen geven haar bloeddrukmedicatie te stoppen. Als gevolg hiervan heeft de moeder op 2 maart 2024 een ernstige hersenbloeding gekregen waaraan zij is overleden.
De commissie heeft het volgende overwogen.
De moeder leed aan nierkanker en was patiënt in het ziekenhuis van de zorgaanbieder. Van nierkanker is bekend dat uitzaaiingen zeer goed doorbloed zijn (en daarmee snel tot een bloeding kunnen leiden) en dat die uitzaaiingen met regelmaat in de hersenen voorkomen. De nierfunctie (het afnemend calciumgehalte) gaf op 28 februari 2024 aanleiding de bloeddrukmedicatie in ieder geval tijdelijk te stoppen. Het gedurende enkele dagen niet slikken van bloeddrukverlagende medicatie kan niet een grote bloeding zoals die bij de moeder is opgetreden, tot gevolg hebben. Voorts is van belang dat bij een bloeding die wordt veroorzaakt door hoge bloeddruk een ander patroon wordt gezien dan bij de moeder het geval was. De commissie onderschrijft dan ook de conclusie van het Slingeland ziekenhuis in de brief van 16 april 2024 aan de huisarts van de moeder waarin is opgenomen dat waarschijnlijk een bloeding is opgetreden in een hersenmetastase.
De commissie heeft niet vast kunnen stellen dat de ernstige hersenbloeding die bij de moeder op
2 maart 2024 is opgetreden en die tot haar overlijden heeft geleid, is toe te schrijven aan enig verwijtbaar of onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder. De commissie verklaart de klacht van klaagster dan ook ongegrond.
Ten overvloede merkt de commissie op dat de zorgaanbieder is tekort geschoten in de communicatie met de moeder en klaagster.
Op 22 februari 2024 heeft de moeder haar oncoloog R. voor het laatst gezien voordat de zorg zou worden overgedragen aan oncoloog M. Op 28 februari 2024 had de moeder een consult bij arts H. Voor de moeder en klaagster was het echter onvoldoende duidelijk dat arts H. gespecialiseerd is in de bijwerkingen van immunotherapie en dat het consult daarop gericht was. De moeder en klaagster waren in de veronderstelling dat een start met de prednisonkuur tegen de maagklachten van de moeder zou worden besproken.
Voorts zijn er onduidelijkheden over de datum waarop en waarvoor een CT-scan is aangevraagd. Hierin zijn de verklaringen van de zorgaanbieder tegenstrijdig. Op 28 februari 2024 werd aan de moeder te kennen gegeven dat binnen enkele dagen een CT scan zou worden gemaakt om de aanwezigheid van mogelijke uitzaaiingen of een activering van de nierkanker te onderzoeken. Uit een overgelegde email blijkt dat arts H. pas op 1 maart 2024 een CT scan heeft aangevraagd voor woensdag 6 maart 2024, derhalve een week na het consult. De moeder ontving thuis echter per brief een oproep voor een CT-scan op 19 maart 2024, drie weken na het consult van 28 februari 2024.
Ook de reden van het stoppen met de bloeddrukmedicatie heeft arts H. onvoldoende duidelijk kunnen maken en is moeilijk in overeenstemming te brengen met haar advies twee dagen later (1 maart 2024) de medicatie toch weer deels te starten hoewel de CT-scan met de contrastvloeistof (die in combinatie met bloeddrukmedicatie nierschade kan veroorzaken) nog moest worden gemaakt.
Het ‘addendum’ van 4 maart 2024 in het dossier van de moeder dat zij op 28 februari 2024 gezegd had dat zij op die dag vergeten was haar medicatie in te nemen – hetgeen klaagster die bij dat consult aanwezig was ten stelligste ontkent – maakt de zaak niet helderder. Voorts lijkt het of er gespeculeerd wordt over het aantal gemiste bloeddrukmedicatie doseringen.
De commissie had graag gezien dat arts H. ter zitting was verschenen zodat vragen van de nabestaanden hadden kunnen worden beantwoord. De vertegenwoordigers van de zorgaanbieder hebben daartegen aangevoerd dat de commissie slechts een maximum van drie vertegenwoordigers ter zitting toelaat. De commissie begrijpt echter niet waarom de zorgaanbieder heeft gekozen voor drie vertegenwoordigers die de moeder, anders dan arts H., niet als patiënt hebben gezien.
Zoals hiervoor is toegelicht is de klacht van klaagster ongegrond. Gelet op hetgeen de commissie heeft opgemerkt ten aanzien van de communicatie van de zorgaanbieder jegens klaagster en haar moeder zal de commissie op grond van artikel 21 lid 2 van het reglement wel bepalen dat het klachtengeld door de zorgaanbieder aan klaagster dient te worden vergoed. De commissie is immers van oordeel dat het geschil op goede gronden aan haar is voorgelegd.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van klaagster ongegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig artikel 21 lid 2 van het reglement van de commissie een bedrag van € 127,50 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
– wijst het meer of anders verzochte af.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Deze behandelingskosten worden geheel betaald.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mevrouw dr. M.C. Visser MBA en de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 22 november 2024.