
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: -
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
301302/536493
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Een patiënt klaagde over de medische zorg die hij ontving bij het ziekenhuis, waar een herseninfarct aanvankelijk niet werd vastgesteld. Later werd in een Belgisch ziekenhuis alsnog een CVA gediagnosticeerd. De patiënt eiste een schadevergoeding van € 25.000 wegens nalatig handelen van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder betwistte de klacht en voerde aan dat de klacht te laat was ingediend. De Geschillencommissie stelde vast dat de patiënt zijn klacht niet binnen de voorgeschreven termijn van 12 maanden had ingediend. Omdat er geen geldige reden was voor deze termijnoverschrijding, werd de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of klager in zijn klacht ontvankelijk is.
De Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2024 te Den Haag.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
Klager heeft zich in het ziekenhuis van de zorgaanbieder gemeld vanwege klachten die wezen op een herseninfarct. Klager verwijt de zorgaanbieder dat die klachten onvoldoende zijn onderzocht en dat hij ten onrechte uit het ziekenhuis is ontslagen. In een ander ziekenhuis werd een dag later een CVA vastgesteld. Klager verwijt de zorgaanbieder zeer nalatig handelen ten gevolge waarvan klager ernstige gezondheidsschade heeft geleden.
Standpunt van klager
Van 19 november 2019 tot 21 november 2019 is klager opgenomen geweest op de afdeling neurologie van het ziekenhuis van de zorgaanbieder vanwege plotse spraakstoornissen, hoofdpijn en traagheid. Tot verbazing van klager werd na diverse onderzoeken een herseninfarct uitgesloten en werd klager ontslagen uit het ziekenhuis. Ondanks uitdrukkelijk verzoek van klager werd geen MRI gemaakt.
Klager heeft zich vervolgens op 21 november 2019 voor een second opinion gewend tot de afdeling neurologie van een ziekenhuis in Genk (België). Uit de onderzoeken die daar zijn uitgevoerd, is gebleken dat bij klager sprake was van een ischemisch CVA.
Door de onjuiste diagnose en het daardoor uitblijven van een adequate behandeling heeft klager schade geleden. Die schade heeft klager permanent beperkt in zijn functioneren. Klager houdt de zorgaanbieder verantwoordelijk voor de schade die hij heeft geleden en nog lijdt. Aanvankelijk heeft klager een vergoeding van € 300.000, — van de zorgaanbieder gevorderd. In het kader van deze procedure heeft klager de vergoeding gematigd tot een bedrag van € 25.000, –.
Standpunt van de zorgaanbieder
Klager is op 19 november 2019 op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) van het ziekenhuis van de zorgaanbieder gezien door de dienstdoende assistent neurologie. Omdat de herkomst van de klachten van klager onduidelijk was, is klager ter observatie opgenomen op de afdeling neurologie. Diverse onderzoeken zijn uitgevoerd, maar een oorzaak van de spraakklachten van klager, die zich wisselend presenteerden, kon niet worden vastgesteld. Klager is op 21 november 2019 ontslagen en afgesproken werd dat binnen een week een MRI-onderzoek zou worden uitgevoerd.
Later is de zorgaanbieder gebleken dat klager een CVA heeft doorgemaakt met een cardiologische oorzaak.
Klager verwijt de zorgaanbieder dat een diagnose is gemist. Klager heeft zijn klacht middels een advocaat voorgelegd aan de zorgaanbieder. Op 16 mei 2022 heeft de zorgaanbieder het standpunt ingenomen dat geen sprake was van medisch onzorgvuldig handelen en dat de aansprakelijkheid daarom werd afgewezen.
Daarna heeft de zorgaanbieder niet meer van klager of zijn advocaat gehoord.
Op 25 maart 2024 heeft klager zijn klacht gemeld bij de commissie.
De zorgaanbieder is van mening dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij de klacht niet binnen 12 maanden na afhandeling van de klacht door de zorgaanbieder bij de Geschillencommissie aanhangig heeft gemaakt.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
Klager is niet tevreden over de wijze waarop hij door de zorgaanbieder is behandeld en heeft daarover een klacht ingediend. De zorgaanbieder heeft in het klachtentraject op 16 mei 2022 de aansprakelijkheid afgewezen.
Het reglement schrijft voor dat de commissie een cliënt op verzoek van de zorgaanbieder in zijn klacht niet ontvankelijk dient te verklaren indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden, na afhandeling van de klacht door het ziekenhuis, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt (zie artikel 6 lid 1 sub c. van het reglement). Indien de termijnoverschrijding niet aan de cliënt verweten kan worden kan de commissie besluiten de klacht toch in behandeling te nemen (zie artikel 6 lid 2 van het reglement).
Die verontschuldigende omstandigheid doet zich hier niet voor. Klager heeft gesteld dat hij niet in staat is geweest om eerder te reageren omdat dat veel stress bij hem opriep. In de klachtenprocedure werd klager bijgestaan door een advocaat die hij ook in de onderhavige procedure had kunnen consulteren.
De commissie is dan ook van oordeel dat klager zijn klacht voor 16 mei 2023 aan de commissie had moeten voorleggen. Klager heeft zijn klacht echter pas op 25 maart 2024 bij de commissie aanhangig gemaakt. Voor die ruime termijnoverschrijding heeft de commissie geen rechtvaardiging gevonden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mevrouw dr. M.C. Visser MBA en de heer J. Zomerplaag , leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 22 november 2024.