Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
23976/27838
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klaagster klaagt over haar volledige arbeidsongeschiktheid door de knieprothese van de zorgaanbieder. De klaagster is door de zorgaanbieder aan haar linkerbeen geopereerd. Na enige tijd is gebleken dat er een stolsel in het hoofdbloedvat van het linkerbeen van de klaagster is ontstaan. De klaagster is tot op heden nog steeds verlamd. De zorgaanbieder geeft aan dat tijdens de operatie niet duidelijk is geworden dat het stolsel in het bloedvat is ontstaan, daarom heeft hij dit ook niet in het operatieverslag vermeld. De zorgaanbieder wijst elke aansprakelijkheid af. De commissie geeft aan dat de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld en niet is tekortgeschoten in de behandelovereenkomst. Ondanks dat na de operatie niet is gecontroleerd op bloedstolsels, heeft de afdeling recovery adequaat gehandeld. Ook was er geen sprake van een acuut bedreigd been. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats]
en
Máxima Medisch Centrum, gevestigd te Veldhoven
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 februari 2021 te Eindhoven.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Ter zitting zijn klaagster, vergezeld door haar zoon, [naam], en de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam] (jurist Raad van Bestuur) en [naam], secretaris Raad van Bestuur (RvB), verschenen.
Onderwerp van het geschil
Klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De klachtenadviescommissie heeft de RvB geadviseerd de klacht, met uitzondering van één klachtonderdeel (de vaatschade is ontstaan door de operatieve ingreep) ongegrond te verklaren. De RvB heeft bij brief van 24 december 2019 het advies van de klachtenadviescommissie overgenomen.
Het geschil betreft de hoge kosten en de derving van loon door volledige arbeidsongeschiktheid als gevolg van blijvende invaliditeit door het aanbrengen van een volledige knieprothese door de zorgaanbieder in het linkerbeen.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 8 januari 2018 is klaagster in de ochtend in het ziekenhuis van de zorgaanbieder in Eindhoven geopereerd door [naam vaatchirurg]. De operatie is gestart om 8:40 uur. Tijdens de operatie is in het linkerbeen van klaagster een volledige knieprothese aangebracht. Op de uitslaapkamer heeft een verpleegster opgemerkt (11:07 uur) dat het linker onderbeen van klaagster koud was en begon te verkleuren. Uit onderzoek is gebleken dat een stolsel in het hoofdbloedvat naar het onderbeen de oorzaak was van het koude en verkleurde linker onderbeen. Klaagster is op dezelfde dag overgebracht naar het ziekenhuis van de zorgaanbieder in Veldhoven, alwaar zij ’s avonds een bypassoperatie in haar linkerbeen heeft ondergaan (start operatie 19:24 uur). [Vaatchirurg] heeft in een gesprek de dag na de operatie medegedeeld dat het stolsel tijdens de knieoperatie moet zijn ontstaan door het inbrengen van een spuit in de knie of door een botsplinter die bij het afzagen van de knie in het bloedvat is terechtgekomen. [Vaatchirurg] heeft het ontstaan van het stolsel in het bloedvat tijdens de operatie niet opgemerkt.
Na de bypassoperatie is het linker onderbeen en de linkervoet echter, ook na maandenlange revalidatie, verlamd gebleven, zodat klaagster blijvend gebruik moet maken van een rolstoel en allerlei andere hulpmiddelen zoals een scootmobiel en een speciale fiets. Ook kan klaagster nog slechts in een aangepaste auto rijden. Klaagster kan de betaalde arbeid die zij voor de operatie heeft verricht niet meer uitvoeren, waardoor zij inkomsten derft.
Volgens klaagster heeft [vaatchirurg] klaagster kort na de operatie gerustgesteld door te stellen dat het ziekenhuis voor deze situaties (en de vele daaruit voortvloeiende kosten) is verzekerd. Echter na bestudering van het dossier door de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster, [naam rechtsbijstandsverzekeraar], kwam [rechtsbijstandsverzekeraar] tot de conclusie dat er geen sprake is van nalatigheid. Volgens klaagster is [rechtsbijstandsverzekeraar] onder andere tot dit oordeel gekomen, omdat in het operatieverslag en het verslag van het verblijf op de recovery niet is vermeld dat de vaatafsluiting een van buiten komende oorzaak heeft.
Klaagster heeft ter zitting aangevoerd dat [vaatchirurg] heeft verklaard dat de afsluiting van het bloedvat is ontstaan door een oorzaak van buitenaf, dus niet vanuit het lichaam van klaagster. Klaagster heeft verklaard niet te begrijpen waarom dit niet in het operatieverslag is gemeld. Volgens klaagster zou de zorgaanbieder aansprakelijk kunnen worden gesteld als dit wel was vermeld.
Volgens klaagster was er voor de operatie van haar knie geen sprake van vaatproblematiek, waarvoor zij bijvoorbeeld bloedverdunners moest gebruiken.
In de klachtenprocedure bij de zorgaanbieder is het klachtonderdeel, inhoudende dat de blijvende parese aan het onderbeen het gevolg is van handelen tijdens de knieoperatie gegrond verklaard. De klachtencommissie heeft het ontstaan van het stolsel aangemerkt als een (zeldzame) complicatie, die mogelijk is ontstaan door handelen van de zorgaanbieder, maar heeft benadrukt dat dit niet betekent dat er onzorgvuldig of verwijtbaar is gehandeld door de zorgaanbieder.
Klaagster heeft schadevergoeding gevorderd van € 25.000,–. De schadevergoeding bestaat uit € 14.000,– aan gederfde inkomsten en € 7.800,– voor een aangepaste fiets, auto en voor een scootmobiel. Daarnaast heeft klaagster onder andere nog vergoeding van reiskosten gevorderd.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Volgens [vaatchirurg] is de parese van het linker onderbeen waarschijnlijk ontstaan door een doorbloedingsstoornis van het onderbeen, welke zeer waarschijnlijk is ontstaan tijdens het plaatsen van de knieprothese. Patiënt loopt het grootste risico op bloedvatschade in de knieholte tijdens het zagen van het tibiaplateau (deel van het scheenbeen dat deel uitmaakt van de knie), het boren van pennetjes om de zaagmal te fixeren en het plaatsen van een hohmann (bothevel) achter het tibiaplateau. De kans op bloedvatschade als gevolg van lokale injectie in het bloedvat is volgens [vaatchirurg] minder waarschijnlijk maar niet onmogelijk.
[Vaatchirurg] informeert een patiënt, die een knieprothese-operatie zal ondergaan standaard over de (zeldzame) complicatie zenuw- en bloedvatletsel, hoewel die complicatie minder dan in 1 % van de gevallen voorkomt. Het ontstaan van het stolsel in het bloedvat is tijdens de operatie niet duidelijk geworden en is daarom niet vermeld in het operatieverslag. Het operatieverslag was reeds verstuurd op het moment dat bekend werd dat er een bloedvat was afgesloten door een stolsel. In het verslag van het verblijf op de recovery is vermeld dat het bloedvat is afgesloten.Uit aanvullend onderzoek door de behandelend neuroloog en revalidatiearts blijkt dat er sprake is van partiële uitval van de zenuwen ter hoogte van de knie. Mogelijk speelde rek of druk op de zenuwen tijdens de ingreep (naast het vaatstelsel) hierin een rol.
Volgens de zorgaanbieder heeft de vaatchirurg geconstateerd dat er sprake was van een partiële afsluiting van de ader, die wel moest worden verholpen door een bypassoperatie, maar die niet acuut was.
Volgens de zorgaanbieder is er geen sprake van onzorgvuldig of verwijtbaar handelen, zodat er geen aansprakelijkheid is ontstaan. De zorgaanbieder is niet tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen klaagster en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige
behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met klaagster.
De commissie concludeert dat de klacht van klaagster als volgt kan worden samengevat. Doordat in het operatieverslag niet is vermeld dat er een stolsel in een bloedvat in het linker onderbeen is ontstaan en dat hiervan ook in het verslag van het verblijf op de recovery geen melding is gemaakt, kan er geen nalatigheid en daardoor geen aansprakelijkheid van de zorgaanbieder worden vastgesteld. Het gevolg hiervan is vervolgens dat er geen schadevergoeding kan worden toegekend.
Hoewel klaagster niet heeft aangevoerd dat er een fout is gemaakt tijdens de knieoperatie en de verdere behandeling door de zorgaanbieder, heeft de commissie het medisch handelen op grond van de stukken en de verklaringen ter zitting wel beoordeeld.
De commissie heeft vastgesteld dat de knieprothese-operatie lege artis is verricht. Er is niet gebleken dat aan het einde van de knieoperatie de perifere vascularisatie onder de knie is gecontroleerd, maar dit heeft geen consequenties gehad, omdat de afdeling recovery adequaat heeft gehandeld. De vaatchirurg op de locatie Veldhoven heeft geconstateerd dat er geen sprake was van een acuut bedreigd been, hetgeen onder andere tot de conclusie leidt dat de vaatoperatie tijdig heeft plaatsgevonden (indien er sprake was van een acuut bedreigd been, had er maximaal 12 uur tussen de afsluiting van de knieslagader en de vaatoperatie mogen bestaan). De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder in ieder geval tot aan de vaatoperatie zorgvuldig heeft gehandeld en dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de behandelovereenkomst.
De commissie heeft ook wat betreft de vaatoperatie vastgesteld dat deze lege artis is uitgevoerd, maar hierbij maakt de commissie de aantekening dat niet is genoteerd of er voor en tijdens de operatie is gecontroleerd op een compartimentssyndroom. De commissie concludeert dat erop 14 januari 2018 door de vaatchirurg wordt gedacht aan het compartimentssyndroom, maar dat de diagnose niet is gesteld. In de tussenliggende dagen worden in er in de verslaglegging geen woorden aan gewijd. De commissie overweegt dat het niet doen van nader onderzoek in de periode tussen 8 en 14 januari 2018 om het compartimentssyndroom aan te tonen dan wel uit te sluiten als een omissie kan worden aangemerkt, maar wijst erop dat de diagnose op 14 januari 2018 uiteindelijk niet is gesteld en dat de zenuwschade ook kan zijn opgetreden tijdens de knieoperatie of de periode van vaatafsluiting. De commissie is van oordeel dat een causaal verband tussen het niet eerder overwegen van de aanwezigheid van een compartimentssyndroom en de ontstane zenuwschade niet aannemelijk is geworden. Dat wil zeggen dat de commissie van oordeel is dat de zorgaanbieder ook vanaf de vaatoperatie en de dagen en verdere periode erna, zorgvuldig heeft gehandeld en niet is tekortgeschoten in de behandelovereenkomst.
Ten aanzien van het klachtonderdeel dat in het operatieverslag en in het verslag van het verblijf op de afdeling recovery geen melding is gemaakt van het stolsel merkt de commissie op dat [vaatchirurg] dit in het operatieverslag niet kon vermelden, omdat het stolsel eerst op de afdeling recovery is opgemerkt. In het verslag van het verblijf op de afdeling recovery is vermeld dat er sprake is van ‘afsluiting a. popilitea vermoedelijk ten gevolge van dissectie’, hetgeen betekent dat er sprake is van een arteriële afsluiting van het onderbeen. De commissie concludeert dat de afsluiting door het stolsel in het verslag van het verblijf op de recovery wel is vermeld. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
De commissie overweegt op grond van vorenstaande dat het uitgangspunt van klaagster dat er, omdat er volgens haar in het operatieverslag en het verslag van het verblijf op de recovery geen melding van een stolsel is gemaakt, geen nalatigheid kan worden aangetoond, onjuist is. De eventuele nalatigheid kan ook op grond van andere (delen van) verslaglegging en de verklaringen van partijen worden vastgesteld. De commissie heeft deze beoordeling ook uitgevoerd en is tot de conclusie gekomen dat de zorgaanbieder gedurende de gehele medische behandeling van klaagster zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen sprake is van tekortschieten in de behandelovereenkomst, hoezeer klaagster ook ernstig is getroffen door de haar overkomen complicatie.
De commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Vordering tot schadevergoeding
Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – de zorgaanbieder – in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Nu de commissie geen tekortkomingen in de nakoming van de behandelovereenkomst heeft vastgesteld, kan er niet van tekortschieten dat heeft geleid tot schade worden gesproken. De vordering tot vergoeding van schade zal dan ook worden afgewezen
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst de vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, dr. R.C. Zwart, mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koppelman, secretaris, op 26 februari 2021.