
Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: bejegening
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
GGZ
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De cliënt heeft samen met haar ex-partner partnerrelatietherapie gehad bij de zorgaanbieder. Zij vindt dat de therapeuten haar ongelijk hebben behandeld en onjuist hebben bejegend. Ook is de therapeut onjuist en onvoorzichtig omgegaan met de kwetsbaarheden en heftige problematiek van de cliënt en haar ex-partner. De cliënt wil een schadevergoeding van de zorgaanbieder. De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [plaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Lentis, gevestigd te Zuidlaren
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2024 te Zwolle.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Een overweging vooraf.
De cliënt en haar ex-partner hebben in de periode van juni 2022 tot en met juni 2023 partnerrelatietherapie gehad van de zorgaanbieder. [naam] was de therapeut bij de eerste sessie, maar al vrij snel kwam een dynamiek tot stand waarin het moeilijk was om op dezelfde wijze verder te gaan. [naam] heeft daarop voorgesteld om [naam] te vragen aan te sluiten als therapeut. In dat voorstel kon iedereen zich vinden.
De cliënt richt haar klacht nu volledig op [naam]. Het is echter de zorgaanbieder die in een geschillenprocedure verantwoording aflegt.
De cliënt heeft in verband met de partnerrelatietherapie op 8 november 2023 een klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder, die in vier onderdelen uiteenvalt.
1. Ongelijke behandeling en onjuiste bejegening door een van de therapeuten;
2. Onduidelijkheid over de werkwijze en de gebruikte methodiek;
3. Onjuist en onvoorzichtig omgaan met de kwetsbaarheden van de cliënt en de heftige problematiek die beide partners inbrachten;
4. De cliënt stond niet als patiënt ingeschreven en kon daardoor haar dossier niet opvragen.
Klachtonderdeel 4 is niet-ontvankelijk.
De klachtenadviescommissie van de zorgaanbieder heeft op 22 maart 2024 geadviseerd klachtonderdeel 4 gegrond te verklaren. Dat advies heeft de zorgaanbieder overgenomen. In een brief van 3 april 2024 heeft de directeur Zorg en Bedrijfsvoering a.i. aan de cliënt het volgende laten weten:
Ik ben het eens met de opvatting van de klachtencommissie, dat bij partnerrelatietherapie de beide partners recht hebben op inzage en afschrift van de verslaglegging van de gezamenlijke gesprekken. De toestemming van de andere partner is daar niet voor nodig. Ik verklaar deze klacht dan ook gegrond.
De aanbeveling van de klachtencommissie zal ik opvolgen. In de komende maanden wordt het beleid ten aanzien van dossiervoering bij relatietherapie opnieuw beoordeeld en op schrift gesteld. Daarbij zal er aandacht zijn voor de rechten die beide partners hebben ten aanzien van het dossier. Alle medewerkers die te maken kunnen krijgen met deze vorm van therapie zullen worden geïnformeerd over het nieuwe beleid.
Omdat het klachtonderdeel gegrond is verklaard, bestaat er geen geschil meer over dit onderwerp. De cliënt kan daarover niet opnieuw bij de commissie klagen. Zij heeft immers geen ‘redelijk belang’ meer bij een uitspraak van de commissie (zie artikel 5, aanhef en onder e, van het procesreglement).
In zoverre is de klacht niet-ontvankelijk.
De overige klachtonderdelen
De cliënt heeft dezelfde klachtonderdelen opnieuw voorgelegd aan de commissie. Daarover oordeelt de commissie als volgt.
Ad 1. Ongelijke behandeling en onjuiste bejegening door de therapeut.
De cliënt heeft naar voren gebracht dat zij de therapeut partijdig vond overkomen en dat hij onvoldoende luisterde naar haar signalen. De therapeut heeft vragen van de cliënt over de tussen hen ontstane dynamiek niet beantwoord. Daardoor heeft de cliënt niet de ruimte ervaren om te mogen begrijpen wat er gebeurde in interactie met de therapeut en heeft zij de therapie moeten stoppen.
De commissie is het met de klachtencommissie op dit punt eens. Iedere stelling van de zorgaanbieder wordt door de cliënt betwist en omgekeerd is de zorgaanbieder – zo is ook ter zitting gebleken – het op veel punten wat de weergave van de feiten betreft niet eens met de cliënt. De cliënt stelt bijvoorbeeld dat sprake was van bekvechten en stemverheffing, maar de therapeuten hebben dit weersproken.
Een therapiesetting maakt het vrijwel onmogelijk om op een objectieve manier feiten te verzamelen waarop de commissie zich kan baseren. Het is niet zo dat de commissie meer waarde hecht aan de verklaringen van de zorgaanbieder dan aan die van de cliënt, maar omdat de cliënt een klacht indient moet zij haar klacht aannemelijk maken. Het aannemelijk maken gaat verder dan vertellen hoe het in de beleving van de cliënt is gegaan.
Ook de commissie kan dus niet vaststellen dat de therapeut zich schuldig zou hebben gemaakt aan ongelijke behandeling of onjuiste bejegening.
Ad 2. Onduidelijkheid over de werkwijze en de gebruikte methodiek.
De cliënt heeft aangevoerd dat de werkwijze of gebruikte methodiek niet duidelijk waren. Zelfs na herhaaldelijk vragen kreeg zij hierin onvoldoende inzicht. De gebruikte werkwijze was niet oplossingsgericht, positief of respectvol, aldus de cliënt. Dat was volgens haar wel nodig om uit ‘het negatieve’ te komen.
Volgens de zorgaanbieder is de werkwijze en methodiek van meervoudige partijdigheid wel degelijk uitgelegd, maar leidde dit tot strijd met de cliënt omdat zij van mening was dat de agressie van haar ex-partner veroordeeld moest worden. De zorgaanbieder heeft enkele suggesties van de cliënt overgenomen, door bijvoorbeeld woorden te vermijden die te beladen zijn. Maar suggesties die indruisen tegen de gehanteerde methodiek kon de zorgaanbieder niet overnemen.
De commissie maakt uit de reactie van de zorgaanbieder op dat de gebruikte methodiek is besproken en zelfs op onderdelen is aangepast op suggestie van de cliënt. Het gaat in systeemtherapie-relatietherapie mede om het onderzoeken van het (mogelijke) eigen aandeel in het conflict tussen de partners. Het kan daarbij voorkomen dat partners tegenover elkaar komen te staan, maar dat kan helpend zijn in het doorbreken van patronen. De cliënt kan dat best hebben ervaren als ‘het negatieve’ waar ze juist uit wilde komen, maar de commissie kan uit de toelichting van de zorgaanbieder niet opmaken dat onduidelijkheid over de werkwijze en methodiek bestond.
Ad 3. Onjuist en onvoorzichtig omgaan met de kwetsbaarheden van de cliënt en de heftige problematiek die beide partners inbrachten.
Mede aan de hand van een aangifte tegen de ex-partner heeft de cliënt aan de commissie willen laten zien dat sprake was van fysiek geweld en agressie door haar ex-partner. Daarnaast heeft zij aangifte gedaan van verkrachting door haar ex-partner. De cliënt stelt dat de zorgaanbieder onvoorzichtig is omgegaan met deze heftige problematiek en dat er niets werd ondernomen om het geweld te stoppen.
Ter zitting heeft de cliënt toegelicht dat ze het moeilijk vond om het fysieke geweld bespreekbaar te maken. Enerzijds had dat met haar zelf te maken, anderzijds doordat de therapeuten haar geen ruimte boden. De zorgaanbieder heeft daarentegen naar voren gebracht dat ze het thema agressie wel degelijk aan de orde heeft gesteld. In dat kader heeft de cliënt toegelicht dat sprake was van schelden en spugen door haar ex-partner. Daarmee is nog geen grens voor relatietherapie overschreden. Als zij hadden geweten dat sprake was van fysiek geweld, dan hadden zij de therapie niet voortgezet.
De commissie kan niet vaststellen of de zorgaanbieder over dit onderwerp voldoende heeft doorgevraagd. Het staat wel vast dat de zorgaanbieder het onderwerp agressie op de agenda heeft gezet. Onweersproken door de cliënt is evenwel dat zij de onderwerpen waarover zij – na de therapie – aangifte tegen haar ex-partner heeft gedaan, niet tijdens de therapie aan de orde heeft gesteld. Het is de vraag of de cliënt vanuit innerlijke drijfveren niets heeft gezegd, of dat ze – ondanks de agendering van het onderwerp – geen ruimte voelde om een en ander bespreekbaar te maken. De commissie kan die vraag niet beantwoorden.
De conclusie.
De klacht is niet-ontvankelijk wat betreft klachtonderdeel 4. Voor de rest is de klacht ongegrond, omdat de stellingen en ervaringen van de cliënt lijnrecht tegenover die van de zorgaanbieder staan en de commissie geen objectieve bron heeft waaruit geput kan worden. Dat betekent voor de goede orde niet dat aan de verklaringen van de cliënt wordt getwijfeld. Maar omdat zij een klacht voorlegt, wordt van de cliënt verwacht dat zij de feiten en omstandigheden aannemelijk maakt die leiden tot de conclusie dat de klacht gegrond is. De cliënt is daarin niet geslaagd.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– Verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in de klacht dat zij niet als patiënt stond ingeschreven en daardoor haar dossier niet kon opvragen.
– Verklaart de klacht, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Deze behandelingskosten worden geheel betaald.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer drs. D.C. Bouman, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van de heer mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 16 oktober 2024.