
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
115669
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Stichting Ziekenhuis Amstelland, gevestigd te Amstelveen,(hierna te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 27 augustus 2018 te Amsterdam.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Cliënt werd bijgestaan door zijn partner, [naam partner]. De zorginstelling werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam secretaris], secretaris van de Raad van Bestuur.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling in het ziekenhuis na een scooterongeval.
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Op 5 juni 2011 is cliënt na een scooterongeval opgenomen in het ziekenhuis waar cliënt is behandeld voor zijn verwoningen. Cliënt had een diepe vleeswond waarbij de diepe structuren zichtbaar waren. De arts heeft expliciet aangegeven dat het een vleeswond betrof waarbij geen inwendig letsel aanwezig was. Onderzoek naar inwendig letsel is niet gedaan.
In het jaar na het ongeval bleef cliënt aangeven dat hij klachten had zoals een slapend gevoel in zijn voet en tintelingen in zijn voet en been. Ook tijdens de behandelingsperiode heeft cliënt dat constant aangegeven. De klachten werden afgedaan als dat ze bij het genezingsproces zouden horen en vanzelf over zouden gaan.
Op basis van de informatie dat er geen inwendig letsel was en dat de klachten vanzelf over zouden gaan heeft cliënt op 25 juli 2012 een vaststellingsovereenkomst getekend om de schade af te wikkelen. Cliënt vertrouwde hierin volledig op de diagnose van de arts.
In de jaren na het ongeval bleven de klachten aanhouden en namen zelfs in ernst toe. Cliënt heeft dit meerdere malen aangegeven bij zijn huisarts. Deze huisarts ging echter uit van de diagnose van het ziekenhuis en wilde cliënt niet doorverwijzen of terugsturen naar het ziekenhuis voor verder onderzoek. Eind 2015 waren de klachten van cliënt zodanig dat cliënt in de ziektewet terecht kwam.
Cliënt heeft opnieuw onderzoek laten doen. Er is onderzoek gedaan naar suikerziekte, hoge cholesterol en andere zaken. Cliënt kreeg daarbij het gevoel dat het zijn schuld was dat hij klachten had. Er werd cliënt verweten dat hij teveel rookte en dronk waardoor cliënt waarschijnlijk aderverkalking had gekregen. Daarvan was echter geen sprake.
Na onderzoek bleek uiteindelijk dat het linkerbeen van cliënt in 2011 meer schade had opgelopen dan in eerste instantie is gediagnosticeerd. Door het ongeluk in 2011 is de aderwand van de slagaders in het linker onderbeen van cliënt stukgeslagen waardoor zijn slagaders vanaf dat moment dicht zaten. Als gevolg hiervan heeft cliënt al die jaren te weinig bloedtoevoer naar zijn linkervoet gehad waardoor zijn klachten in ernst toenamen. In november 2016 is cliënt geopereerd en heeft hij een bypass gekregen. Cliënt heeft weer een gezond gevoel in zijn been en voet. Deze ellende had voorkomen kunnen worden als in 2011 onderzoek had plaatsgevonden naar inwendig letsel.
De schade die cliënt heeft geleden bestaat niet alleen uit materiële schade maar ook uit immateriële schade. Door de klachten aan zijn been heeft cliënt geen ZZP contract kunnen tekenen. De klachten waren zodanig dat cliënt regelmatig moest verzuimen van zijn werk. Het heeft er eveneens voor gezorgd dat cliënt geen vaste aanstelling heeft gekregen en in 2015 volledig in de ziektewet terecht kwam en zijn baan kwijtraakte. Vanaf november 2015 zijn de inkomsten van cliënt met 30% gedaald en is hij zijn fooien misgelopen. Cliënt is ook zichzelf verloren. Hij had nergens energie meer voor. Cliënt wist niet wat er aan de hand was. Hij heeft geleefd met constante pijn en vermoeidheidsklachten waardoor hij zich heeft teruggetrokken uit zijn sociale leven.
Cliënt verlangt erkenning van de gemaakte fout en tegemoetkoming in het gemiste loon in de periode waarin cliënt in de ziektewet zat van november 2015 tot en met februari 2017. Daarnaast verlangt cliënt een redelijke vergoeding voor de geleden psychische en financiële schade door de terugval in salaris, als gevolg waarvan cliënt in de financiële problemen is gekomen. Cliënt verlangt een schadevergoeding van € 20.000,–.
Ter zitting heeft cliënt zijn standpunt nader toegelicht.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Het ziekenhuis is van mening dat er in 2011 geen aanwijzingen waren voor arteriële schade of vasculaire letsels aan het linkerbeen en verwijst naar de beoordeling en conclusie van [naam medische aansprakelijkheidsverzekeraar] van 10 april 2017.
In die brief schrijft [naam medische aansprakelijkheidsverzekeraar] dat cliënt na het ongeval op 5 juni 2011 naar het ziekenhuis is gebracht en dat op de Spoedeisende hulp (verder te noemen: SEH) de eerste opvang en uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden. De röntgenonderzoeken lieten geen afwijkingen zien. Er waren geen aanwijzingen voor arteriële en vasculaire letsels. Het opgelopen letsel bestond uit een “10 eurocent” grote wond onder de linker knieschijf. Deze wond werd met mepiltelgaas verzorgd. Cliënt is ter observatie opgenomen. Tijdens de opname en ook tijdens de poliklinische contacten werden geen aanwijzingen voor arteriële of vasculaire letsels gevonden. Bij de laatste afspraak op 3 augustus 2011 gaf cliënt aan dat het goed ging en dat alleen rennen nog enigszins pijnlijk was.
Vervolgens is er geen contact meer geweest tussen cliënt en het ziekenhuis. Blijkbaar heeft cliënt gedurende een lange periode last gehad van neuropathische pijn in zijn linkerbeen. Tussen april 2012 en 13 januari 2015 is cliënt niet bij de huisarts geweest.
Het is volgens [naam medische aansprakelijkheidsverzekeraar] heel onaannemelijk dat er direct letsel aan de onderbeenvaten is opgetreden als gevolg van het scooter ongeval in 2011. De wond bevond zich aan de voorzijde van het scheenbeen, net onder de knieschijf. De diameter van de wond was erg klein en liep door tot het beenvlies. Dat wil zeggen dat het inwerkend geweld is gestopt bij het scheenbeen en niet achter het scheenbeen terecht gekomen kan zijn. Het geweld kan dus ook niet de achter het scheenbeen gelegen truncus tibiaperonealis bereikt hebben.
Een causaal verband tussen het ongeval en de later opgetreden klachten is ook niet aannemelijk gezien het tijdsverloop. Cliënt is pas later naar de huisarts gegaan vanwege neuropatische pijn en er zijn geen claudicatieklachten geweest totdat cliënt in 2016 de orthopeed bezocht. De orthopeed noteerde in 2016 dat cliënt sinds 2013 last had van krampende pijn in het linker onderbeen en de voet met hyperesthese.
Het is zeer onaannemelijk dat er als gevolg van het scooterongeval letsel aan de slagader is ontstaan. Van belang is hierbij ook dat een mogelijk letsel aan de slagader binnen enkele weken tot maanden een afsluiting van het bloedvat zou hebben veroorzaakt. Daarvan is bij cliënt geen sprake geweest.
Van verwijtbaar onzorgvuldig handelen is volgens het ziekenhuis geen sprake geweest en zij wijst aansprakelijkheid af.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het
volgende.
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten en de cliënt moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
De commissie dient thans de vraag te beantwoorden of het ziekenhuis tekort is geschoten in de behandeling van cliënt.
Op 5 juni 2011 heeft cliënt een scooter ongeval gehad. Hij is naar het ziekenhuis gebracht en op de SEH onderzocht en behandeld. Na het ontslag hebben nog een drietal poliklinische contacten plaatsgevonden. Op 13 juli 2011 heeft cliënt tijdens een poliklinisch contact aangegeven dat hij last heeft van een tintelend been. Tijdens het laatste poliklinische contact op 3 augustus 2011 heeft cliënt te kennen gegeven dat hij weer kan rennen, maar dat dit wel pijn doet. Dat hij witte vlekken op zijn been had heeft hij tijdens dat gesprek niet gezegd. Cliënt is vervolgens ontslagen.
Na die gebeurtenis stopt de bemoeienis van het ziekenhuis. Of de huisarts cliënt had moeten doorverwijzen of terugverwijzen naar het ziekenhuis is voor de beoordeling van de klacht jegens het ziekenhuis niet relevant.
Naar het oordeel van de commissie is niet gebleken dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de nakoming dan wel uitvoering van de behandelingsovereenkomst.
Ten tijde van de opname op 5 juni 2011 was er geen dringende reden om een vaatonderzoek te doen. De verstopping van de slagader heeft evengoed na augustus 2011 kunnen plaatsvinden.
Uit de stukken komt naar voren dat de klachten erger zijn geworden na augustus 2011. Toen stond cliënt echter niet meer onder behandeling van het ziekenhuis maar bij de huisarts.
Uit het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond is en dat de verlangde schadevergoeding dient te worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst het door cliënt verlangde af.
Aldus beslist op 27 augustus 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.