Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: bejegening/ onzorgvuldigheid
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
207244/224375
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De echtgenoot van klaagster is in zijn slaap overleden aan een acute hartstilstand. Klaagster verwijt de cardioloog dat haar man de verkeerde medicatie heeft voorgeschreven. Uit de bijsluiter van het voorgeschreven medicijn blijkt dat haar man, gezien zijn medische achtergrond, dit middel niet had mogen krijgen vanwege het risico van een hartstilstand. De commissie verklaart de klacht ongegrond.
De uitspraak
In het geschil tussen
mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam], (hierna te noemen: klaagster)
nabestaande van de heer [naam] (hierna te noemen: de cliënt)
en
Stichting Ziekenhuis Amstelland, gevestigd te Amstelveen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2023 te Den Haag.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Klaagster werd ter zitting vergezeld door haar broer, de heer [naam]. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw mr. [naam] en de heer dr. [naam].
Beoordeling
De commissie overweegt als volgt.
De commissie merkt als eerste op dat zij niet bevoegd is te oordelen over de gang van zaken met betrekking tot de interne klachtenprocedure en de totstandkoming van het oordeel van de Klachtencommissie. Klaagster zal ten aanzien van haar klacht over de werkwijze en het oordeel van de Klachtencommissie door de commissie niet ontvankelijk worden verklaard.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de behandelend arts zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie zal de klacht van klaagster, afgezet tegen het hierboven geschetste toetsingskader, beoordelen.
Klaagster heeft in haar klachtbrief het volgende naar voren gebracht.
In mei 2021 heeft cliënt zich tot de cardioloog gewend in verband met een toename van hartritmestoornissen. In het verleden had hij een coronaire bypassoperatie (2005) en stentplaatsing (2015) ondergaan. Vanwege boezemfibrilleren kreeg hij sotalol voorgeschreven. In maart 2022 was er een toename van de hartritmestoornissen. De cardioloog heeft cliënt daarop amiodaron voorgeschreven.
Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat deze aan cliënt, vanwege het feit dat hij een sinusbradycardie had, het geneesmiddel amiodaron ten onrechte heeft voorgeschreven, gezien de geldende richtlijnen en de informatie hierover in de bijsluiter. Bovendien heeft er geen gedegen onderzoek plaatsgevonden om toepassing van dit geneesmiddel te rechtvaardigen. Tevens verwijt klaagster de zorgaanbieder dat hij het verontruste telefoontje van cliënt over zijn trage hartslag (hartfrequentie van 48-51 slagen per minuut), voorafgaand aan de start van de medicatie, niet serieus heeft genomen. Cliënt was ervan op de hoogte dat volgens de bijsluiter en informatie op internet de aanwezigheid van sinusbradycardie, een trage hartslag, een contra-indicatie is voor het gebruik van amiodaron. De cardioloog heeft cliënt via zijn assistente geadviseerd om, ondanks de sinusbradycardie, toch te starten met dit geneesmiddel. Gedurende de tweede nacht na het opstarten van de amiodaron is cliënt onverwacht in zijn slaap overleden. Zijn acute hartdood had wellicht voorkomen kunnen worden, door serieuzer met zijn klachten en zijn ongerustheid om te gaan, zeker gezien zijn cardiale voorgeschiedenis.
Klaagster stelt de zorgaanbieder verantwoordelijk voor de acute hartdood van cliënt.
Ter zitting heeft klaagster nog aangegeven dat er ook volgens de apotheek onduidelijkheid bestond over de recepten. De apotheek heeft geadviseerd om amiodaron eerder af te bouwen.
De zorgaanbieder heeft het volgende samengevat naar voren gebracht:
Voorgeschreven is de amiodaron te starten na een week gebruik van de atenolol. Cliënt zou derhalve op 22 maart 2022 starten, met drie maal daags 200 mg amiodaron. De voorgeschreven medicatie en de wijze van overgang op het gebruik van amiodaron is algemeen gangbaar medicatie beleid en gebaseerd op de huidige richtlijnen binnen het cardiologisch vakgebied. Daarnaast is cliënt geadviseerd om te stoppen met de sotalol, en in de plaats daarvan een andere bètablokker, atenolol, te gebruiken om de aanvallen van atriumfibrilleren te onderdrukken na het stoppen met de sotalol. Op 30 maart 2022 heeft cliënt gebeld met de assistente en gemeld dat hij een trage hartslag had, dat de hartkloppingen beter gingen onder atenolol en dat hij op 31 maart 2022 zou starten met de amiodaron. Tevens heeft hij gemeld zich zorgen te maken, omdat hij een hartfrequentie had tussen de 48-50 slagen per minuut. Hij had daar echter geen klachten van. De cardioloog heeft toen via de assistente laten weten dat de lage hartslag nog geen probleem vormde omdat de amiodaron pas therapeutisch werkt na ca twee weken (2 dagen tot 2 weken volgens het Farmacotherapeutisch Kompas), omdat het middel zich eerst moet verdelen over de verschillende lichaamsweefsels en organen. De bradycardie was te verklaren door het gebruik van de bètablokker atenolol die door cliënt werd gebruikt gedurende de overgangsfase. Om deze reden – het gebruik van de bètablokker – was de hartslag van 48-50 slagen per minuut niet verontrustend en geen reden om niet te starten met de amiodaron. Het middel was juist voorgeschreven om de aanvallen van atriumfibrilleren te doen verminderen of stoppen en de mededeling over de aanwezigheid van de bradycardie was voor de cardioloog een aanwijzing dat de ritmestoornis goed reageerde op medicatie.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Vast is komen te staan dat cliënt de voorgeschreven medicatie niet volgens het recept heeft ingenomen. Cliënt zou op 16 maart 2022 volgens recept moeten stoppen met de inname van sotalol en op die datum moeten starten met de inname van atenolol. Op 22 maart 2022 diende hij volgens een tweede recept te beginnen met de voorgeschreven amiodaron. Echter, nadat hij was gestopt met sotalol heeft hij eerst atenolol geslikt en toen deze medicatie op was, is hij op of omstreeks 29 maart 2022 begonnen met amiodaron. Cliënt is op 2 april 2022 plotseling overleden.
De medicatie is naar het oordeel van de commissie volgens de vigerende richtlijnen voorgeschreven. Wel merkt de commissie op dat – wellicht door het gebruik van twee verschillende recepten waarin is aangegeven wanneer met welk medicijn moet worden gestopt en met welk medicijn moet worden aangevangen – er voor cliënt onduidelijkheid is ontstaan, die is toegenomen door de mededelingen van de apotheek. De apotheker had zelf contact met de zorgaanbieder moeten opnemen als het recept voor hem of haar niet duidelijk was. Dat de apotheek een eigen invulling aan het recept zou hebben gegeven kan de zorgaanbieder niet worden verweten.
De cardioloog heeft correct gehandeld door de sotalol te vervangen door een andere bètablokker alvorens te starten met amiodaron. De commissie overweegt dat ambtshalve bekend is dat het een aantal weken duurt voordat amiodaron volledig werkzaam is in het lichaam. Het combineren van een andere bètablokker dan sotalol met amiodaron in de opstartfase van dit laatste middel is zeker niet ongebruikelijk. Door omstandigheden is het in casu anders gegaan. Wat daar verder van zij; de commissie acht het niet aannemelijk dat cliënt als rechtstreeks gevolg van de inname van amiodaron is overleden. Ook indien cliënt de medicatie op de afgesproken wijze zou hebben ingenomen, dan zou dit naar alle waarschijnlijkheid niet tot een ander verloop hebben geleid.
De commissie acht het ongelukkig dat cliënt de cardioloog niet zelf heeft gesproken op 30 maart 2022. Echter, gelet op de in het gesprek geuite klachten, te weten traag hartritme als gevolg van de inname van atenolol, was er op dat moment geen aanleiding geweest om het medicatievoorschrift te wijzigen. Daarbij merkt de commissie op dat cliënt niet leed aan een trage hartslag, maar dat deze trage hartslag uitsluitend het gevolg was van de medicatie.
Conclusie
Hoewel de commissie begrijpt dat het plotselinge overlijden van cliënt voor klaagster een traumatische gebeurtenis is en het begrijpelijk is dat klaagster mede door de hierboven beschreven samenloop van omstandigheden moeite heeft met de verwerking, komt de commissie niet tot het oordeel dat de zorgaanbieder, dan wel een ieder die door de zorgaanbieder is ingeschakeld, aan cliënt niet die zorg heeft gegeven die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gegeven. De betrokken arts heeft naar het oordeel van de commissie gehandeld volgens de geldende professionele standaard.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie
– verklaart klaagster niet ontvankelijk voor zover haar klachten ziet op de werkwijze van de interne Klachtencommissie;
– verklaart de overige de klachten ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer prof. dr. J.W. Deckers, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 5 oktober 2023.