dat de ondernemer het gebruikte haarstuk heeft weggegooid, komt de commissie niet bij gebrek aan onderbouwing, niet vreemd voor

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Uiterlijke verzorging    Categorie: Haarverzorging    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 116039

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil ziet op het wegraken van een door de consument bij de ondernemer in maart 2017 afge-nomen, maar later door haar weer ingeleverd, haarstuk. Volgens de consument zou de ondernemer dit haarstuk, waarvoor de consument € 180,– had betaald, trachten aan een ander te verkopen. De ondernemer heeft haar echter noch de opbrengst doen toekomen noch het haarstuk teruggegeven.

De consument heeft de klacht op 16 januari 2018 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

Zij heeft bij de ondernemer in maart 2017 het haarstuk (‘Flip in’) afgenomen, maar bij thuiskomst was zij er toch niet tevreden over. Bij haar volgende bezoek aan de winkel in juni 2017 heeft zij het haarstuk aan de eigenaresse overhandigd en gevraagd of deze het stuk, dat de consument zelf slechts twee keer had gedragen, aan een ander zou kunnen verkopen. De eigenaresse heeft toegezegd dit te proberen. Toen de consument later, in oktober 2017, telefonisch informeerde bleek de eigenaresse op vakantie en de medewerkster die de telefoon opnam was niet op de hoogte van de afspraak. Tien minuten later belde de medewerkster de consument terug en vertelde haar dat het haarstuk was teruggestuurd (de commissie begrijpt: aan de fabrikant). Weer later ontkende de eigenaresse dit terugsturen. Zij insinueerde dat het haarstuk inmiddels was weggegooid. Zij heeft hiermee de door haar jegens de consument aangegane verplichting geschonden en de consument heeft hierdoor schade geleden.

De consument wil het aankoopbedrag van het haarstuk dat haar toebehoorde (€ 180,–), maar door de eigenaresse naar haar zeggen is weggegooid, retour ontvangen.

Ter zitting is namens de consument betoogd dat ook indien de afspraak dat de ondernemer het haarstuk voor de consument zou proberen te verkopen niet zou zijn gemaakt, het haarstuk niet door de eigenaresse had mogen worden weggegooid. Ze had op zijn minst bij de consument moeten navragen of zij de Flip in, die toch een niet onaanzienlijke waarde had, inderdaad niet meer terugverlangde.

De consument heeft toegelicht dat zij, als zij had geweten dat de ondernemer het haarstuk niet zou gaan proberen te verkopen, het terug had gewild. Ze zou het misschien zelf op een andere wijze als extension kunnen gebruiken, of het zelf verkopen aan een derde.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument heeft in maart 2017 gekozen voor een Flip in haarstuk in plaats van de extensions die zij gebruikelijk liet zetten. Bij een later bezoek aan de winkel meldde de consument dat de Flip in haar niet beviel en zij vroeg de eigenaresse of die er nog iets aan had. Die heeft toen gezegd dat dat niet het geval was. Het haarstuk was gedragen en de ondernemer doet niet in gebruikte goederen. De consument bleef aandringen dat zij het haarstuk wilde achterlaten ondanks de protesten van de eigenaresse. Na het vertrek van de consument uit de winkel zal het haarstuk, nu het dus voor de ondernemer niet bruikbaar was, zijn weggegooid.

Er zijn geen afspraken gemaakt dat de ondernemer het haarstuk opnieuw aan een ander zou proberen te verkopen. De ondernemer is niets aan de consument verschuldigd. Haar klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.  

Ter zitting heeft de ondernemer gezegd steeds heel duidelijk geweest te zijn naar de consument. Dat klanten haarstukken achterlaten in de winkel en dat die daarna worden weggegooid is geenszins ongebruikelijk. Zo’n stuk is immers niet meer te gebruiken. De ondernemer kent geen collega’s die zulke haarstukken wel in gebruikte staat zouden verkopen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Partijen verschillen van mening over de afspraken die tussen hen zijn gemaakt ten aanzien van het door de consument van de ondernemer afgenomen haarstuk. De ondernemer betwist te hebben toegezegd dat zij dit haarstuk voor de consument zou proberen aan een derde te verkopen. De consument heeft geen andere onderbouwing of bewijs geleverd van de door haar gestelde afspraak. Bij die stand van zaken kan de commissie niet uitgaan van de juistheid van haar, door de ondernemer bestreden, lezing.

De stelling van de consument dat de ondernemer het haarstuk sowieso niet had mogen weggooien zonder (nogmaals) bij de consument te hebben gecheckt wat haar bedoeling was, gaat niet op. De ondernemer heeft gemotiveerd aangegeven dat klanten vaker (nadat bijvoorbeeld nieuwe haarstukken zijn ingezet) gebruikte haarstukken achterlaten in de salon omdat zij er zelf niets meer aan hebben. Noch voor de klant, noch voor de ondernemer zijn ze dan nog te gelde te maken. De ondernemer gooit ze dan weg. Er waren in dit geval geen speciale redenen waarom toch nog eens navraag gedaan had moeten worden. De consument heeft haar andersluidende standpunt hierop niet nader onderbouwd. Weliswaar heeft de consument aangevoerd dat zij niet weet wat er ‘in het hoofd’ van de ondernemer speelt, maar dat geldt omgekeerd ook.

De klacht dient dan ook bij gebreke aan voldoende feitelijke onderbouwing te worden afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist op 12 april 2018 door de Geschillencommissie Uiterlijke Verzorging, bestaande uit
mevrouw mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, de heer mr. P. Rijpstra en de heer J.W.F. Oortwijn, leden.