Commissie: Zelfstandige Klinieken
Categorie: Klachtafhandeling
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
50118/80838
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte heeft een klacht ingediend over het plaatsen van een kruisband in haar rechterknie en de langdurige klachten die zij hieraan over heeft gehouden. De kliniek vindt dat de cliënte niet ontvankelijk is in haar klacht, omdat zij deze niet binnen de 12 maanden-termijn bij de commissie heeft gemeld. De commissie oordeelt dat de termijn overschreden is en dat er geen uitzondering mogelijk is, omdat de cliënte niet goed heeft uitgelegd waarom zij een andere datum heeft aangehouden voor het starten van de termijn. Verder zijn de feiten dat de cliënte het proces op de juiste manier en op tijd heeft doorlopen, dat het lang geduurd heeft en dat de kliniek lang niet heeft gereageerd geen redenen om van de termijn af te wijken. Daarom wordt de klacht niet ontvankelijk verklaard.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats],en
Bergman Clinics B.V., gevestigd te Naarden,
(hierna te noemen: de kliniek)
gemachtigde: [naam], advocaat bij [advocatenkantoor] te [plaatsnaam].
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken (hierna te noemen: de commissie) te laten beslechten.
Cliënte heeft haar klacht tegen de kliniek op 9 oktober 2020 schriftelijk gemeld bij de commissie. Op 29 december 2020 heeft cliënte het Vragenformulier Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken bij de commissie ingediend.
Op 28 april 2021 heeft de kliniek tegen die klacht schriftelijk verweer gevoerd en gesteld dat cliënte in haar klacht niet-ontvankelijk is.
Cliënte heeft op 25 mei 2021 schriftelijk op het verweer van de kliniek gereageerd.
De commissie heeft besloten eerst te oordelen over het verweer van de kliniek en – indien zij cliënte ontvankelijk acht in haar klacht –pas in tweede instantie en op een later tijdstip over de inhoud van de klacht.
De commissie heeft het verweer van de kliniek op 17 september 2021 te Den Haag buiten aanwezigheid van partijen behandeld.
Beoordeling van het geschil
Cliënte beklaagt zich bij de commissie – zakelijk weergegeven –over het volgende. In 1997 is bij cliënte een voorste kruisband in haar rechterknie geplaatst door een arts die toen nog niet maar thans wel aan de kliniek verbonden is. Na die plaatsing zijn er complicaties opgetreden, namelijk strekbeperkingen en functionaliteitsproblemen. De arts heeft altijd beweerd dat de voorste kruisband niet de oorzaak was van de problemen. In 2015 heeft cliënte in de kliniek een operatie ondergaan, waarbij bedoelde arts op verzoek van cliënte de voorste kruisband uit haar rechterknie heeft verwijderd. Deze verwijdering heeft een grote verbetering opgeleverd, zoals opheffing van de strekbeperking. Dit heeft duidelijk gemaakt dat de voorste kruisband wel de oorzaak was van de knieproblemen die na de operatie in 1997 zijn opgetreden. Cliënte is van mening dat de arts haar in deze kwestie foutief heeft ingelicht. Indien de arts haar tijdig de juiste informatie had verstrekt, zou er geen schade in haar kniegewricht zijn opgetreden. Voor de verdere inhoud van de klacht verwijst de commissie naar de door cliënte overgelegde stukken, dit in verband met de aard van deze beslissing, waarin niet de inhoud van de klacht aan de orde is, maar slechts de voorvraag of cliënte al dan niet ontvankelijk is.
De kliniek is van mening dat cliënte niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat zij het geschil tussen partijen daarover niet tijdig bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Cliënte heeft haar klacht op 18 september 2019 bij de kliniek ingediend. Pas op 9 oktober 2020 heeft zij het geschil daarover bij de commissie aanhangig gemaakt, terwijl zij dat uiterlijk op 17 september 2020 had moeten doen. Artikel 6, eerste lid, sub b, van het reglement van de commissie bepaalt namelijk dat een cliënt een geschil bij de commissie aanhangig moet maken binnen 12 maanden na de datum waarop deze de klacht bij de kliniek heeft ingediend.
Cliënte heeft tegen het verweer van de kliniek – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet moet worden uitgegaan van de datum 18 september 2019, maar dat het redelijk zou zijn indien zou worden uitgegaan van 5 mei 2020, de datum waarop zij haar klacht bij de klachtencommissie van de kliniek heeft ingediend. Cliënte heeft de interne klachtenprocedure bij de kliniek op de juiste wijze en binnen zeer redelijke termijnen doorlopen. De klachtenprocedures bij de klachtencoördinator en de klachtencommissie van de kliniek hebben (wellicht door de coronapandemie) dusdanig lang geduurd, dat de klachtencommissie de zaak pas op 1 september 2020 heeft afgerond. Naar aanleiding van de uitspraak van de klachtencommissie heeft cliënte de kliniek op 7 september 2020 schriftelijk verzocht het verschil van inzicht tussen partijen in onderling overleg bij te leggen. Pas toen een reactie van de kliniek op dat verzoek zodanig lang uitbleef, dat zij ervan uitging dat er geen reactie meer zou komen, heeft cliënte het geschil bij de commissie aanhangig gemaakt. Met een verwijzing naar het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van het reglement van de commissie beroept cliënte zich erop dat haar in de gegeven omstandigheden geen verwijt valt te maken en dat een niet-ontvankelijkverklaring dan ook niet billijk is.
De commissie overweegt als volgt.
Artikel 6, eerste lid, aanhef en sub b, van het reglement van de commissie bepaalt als hoofdregel– zakelijk weergegeven – dat de commissie op verzoek van de kliniek – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk verklaart indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden, na de datum waarop de cliënt de klacht bij de kliniek indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Het tweede lid van genoemd artikel biedt de mogelijkheid om op de hoofdregel een uitzondering toe te staan en houdt in dat de commissie in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b, kan besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt ter zake van de niet naleving van de voorwaarden naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft. De commissie stelt vast dat de kliniek bij de eerste gelegenheid dat zij in deze procedure aan het woord was, de niet-ontvankelijkheid heeft ingeroepen.
De hiervoor vermelde termijn van 12 maanden ging voor cliënte in op de dag na die waarop zij haar klacht bij de kliniek had ingediend, te weten 19 september 2019 en eindigde op 18 september 2020. Cliënte heeft het geschil pas op 9 oktober 2020 – 3 weken na het einde van die termijn –bij de commissie aanhangig gemaakt. Aldus is niet voldaan aan de hiervoor vermelde termijn van 12 maanden.
De commissie staat nu voor de vraag of in dit geval kan worden afgeweken van de hoofdregel. Uitgangspunt is dat daar waar in een regelgeving een uitzonderingsmogelijkheid is gegeven, van die mogelijkheid met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden gebruik moet worden gemaakt.
Cliënte opteert ervoor als aanvangstijdstijdstip van de 12-maandenterrmijn uit te gaan van 5 mei 2020, de dag waarop zij de klacht bij de klachtencommissie van de kliniek indiende. Zij acht het door haar voorgestane aanvangstijdstip redelijk, maar geeft daarvoor geen onderbouwing. Indien en voor zover cliënte de redelijkheid bedoelt te onderbouwen met haar stellingen dat zij de interne klachtenprocedure bij de kliniek op de juiste wijze en binnen zeer redelijke termijnen heeft doorlopen, de lange duur van de klachtenprocedure bij de kliniek en het feit dat (anders dan cliënte heeft gesteld niet de klachtencommissie maar) de kliniek die procedure pas op 1 september 2020 heeft afgerond en dat zij tot 7 september 2020 van de kliniek geen reactie heeft ontvangen op haar schriftelijk verzoek om het geschil tussen partijen in onderling overleg bij te leggen, dan acht de commissie deze omstandigheden niet bijzonder en ontoereikend om aan te nemen dat deze bepalend zijn geweest om zich niet aan de 12-maandentermijn te houden. Deze omstandigheden vormden tezamen noch elk afzonderlijk voor cliënte een onoverkomelijke belemmering om haar klacht tijdig bij de commissie aanhangig te maken.
Op grond van de voorgaande overwegingen dient cliënte niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht.
Beslissing
De commissie verklaart cliënte niet-ontvankelijk in haar klacht.
Aldus beslist op 17 september 2021 door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer dr. J.F.A. van der Werff, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.