Cliënt stelt zorgaanbieder aansprakelijk voor complicaties na heupoperatie

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Zelfstandige Klinieken    Categorie: -    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 434263/534383

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt heeft de zorgaanbieder aansprakelijk gesteld voor blijvende klachten na een heupoperatie op 26 januari 2022. Na de ingreep ontwikkelde hij een voetheffersparese, wat leidde tot pijn, gevoelloosheid en bewegingsbeperkingen. Hij meent dat de complicatie voorkomen had kunnen worden en dat de nazorg tekortschietend was, vooral door een late doorverwijzing naar een neuroloog. De zorgaanbieder betwist dit en stelt dat de operatie volgens de professionele standaard is uitgevoerd en dat complicaties soms onvermijdelijk zijn. De commissie heeft onderzocht of sprake was van medisch verwijtbaar handelen en onvoldoende nazorg. Zij concludeert dat de zorgaanbieder voldoende inspanningen heeft verricht en geen fouten heeft gemaakt tijdens de operatie of het nazorgtraject. Het plaatsen van een kussen tussen de benen, zoals door de cliënt aangevoerd, was volgens medische richtlijnen niet noodzakelijk. De commissie acht de klacht ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af. Wel moet de zorgaanbieder de behandelingskosten van de commissie betalen. Hiermee is het geschil definitief afgesloten.

De uitspraak

in het geschil tussen

de heer [naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Bergman Clinics Bewegen, gevestigd te Breda
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting

De cliënt stelt de zorgaanbieder aansprakelijk voor het feit dat hij tot op heden lichamelijke klachten ondervindt van een door de zorgaanbieder op 26 januari 2022 uitgevoerde heupoperatie, waarbij een complicatie is ontstaan. De zorgaanbieder meent echter dat van verwijtbaar onzorgvuldig handelen geen sprake is en stelt om die reden niet schadeplichtig te zijn. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken komt de commissie tot de conclusie dat de zorgaanbieder zich voldoende voor de cliënt heeft ingespannen. Deze conclusie geldt ook voor het nazorgtraject. Noch ten aanzien van het ontstaan van de complicatie noch ten aanzien van de nabehandeling is sprake van een toerekenbare tekortkoming van de zorgaanbieder. De klacht is daarom ongegrond.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2024 te Utrecht. Partijen hebben de zitting bijgewoond en hun standpunt nader toegelicht. De cliënt werd daarbij vergezeld door zijn partner en haar zoon. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door mevrouw [naam], Clinic Manager, dr [naam], orthopedisch chirurg, en is bijgestaan door mevrouw [naam] van [advocatenkantoor] te [plaats].

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de gevolgen die de cliënt tot op heden ondervindt van een door de zorgaanbieder uitgevoerde heupoperatie.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is op 26 januari 2022 in de kliniek door een orthopedisch chirurg van de zorgaanbieder aan zijn linker heup geopereerd. Bij die operatie is een totale heupprothese geplaatst. Vanaf het moment dat de cliënt ontwaakte uit de narcose, had hij veel pijn aan zijn heup en de achterkant van zijn been. In de avond/nacht na de operatie kon hij de voet van zijn geopereerde been niet heffen en ondervond een doof gevoel in zijn grote teen.

Postoperatief is tijdens de controle afspraken telkens door de orthopedisch chirurg benadrukt dat het gevoel in de voet weer terug zou komen en dat herstel wel een jaar zou kunnen duren.
Toen duidelijk werd dat de zorgaanbieder de klachten niet kon verhelpen, is de cliënt in september 2022 doorverwezen naar een revalidatiecentrum en naar de polikliniek van een naburig ziekenhuis voor nader onderzoek teneinde mogelijke behandelopties te verkennen. Vanaf dat moment heeft de cliënt niets meer van de zorgaanbieder vernomen. Het gebrek aan interesse vanuit de kliniek heeft hij als zeer teleurstellend ervaren. De cliënt heeft niet één telefoontje gehad met de vraag hoe het met hem is gegaan het afgelopen anderhalf jaar.
Binnenkort zal de cliënt een knieoperatie ondergaan, waarbij getracht zal worden door het vrij leggen van twee beknelde zenuwen de fysieke klachten te verminderen.

Nu, bijna drie jaar na de heupoperatie ondervindt de cliënt nog dagelijks fysieke problemen van de gevolgen van de ingreep. De pijn is verdwenen, het dove gevoel in een deel van zijn onderbeen, voet en twee tenen niet. Inmiddels heeft hij 479 afspraken gehad (inclusief afspraken met wijkverpleging en wondzorg) die direct en indirect met de gevolgen van deze operatie te maken hebben, terwijl het zicht op verder herstel vanwege het forse tijdsverloop volgens een neuroloog van een naburig ziekenhuis nihil is. Eerdere doorverwijzing van de cliënt had het ziektebeloop in positieve zin kunnen beïnvloeden. Deze neuroloog heeft de cliënt ook verteld dat deze situatie voorkomen had kunnen worden wanneer tijdens de operatie een kussen tussen zijn benen was gelegd.

Vanaf 26 januari 2022 is er veel voor de cliënt veranderd. Van de één op de andere dag voelde hij zich iemand met een beperking, een gehandicapte. Mede vanwege postoperatieve problemen en de vele onderzoek- en behandelafspraken die dit met zich meebracht, is de cliënt in september 2022 met werken gestopt en heeft hij ook later geen nieuwe baan meer geaccepteerd.

Op 26 januari 2024, precies twee jaar na de heupoperatie, heeft de cliënt de zorgaanbieder aangesproken voor de pijn en schade die hij als gevolg van de heupoperatie heeft ondervonden en tot op heden nog ondervindt. De cliënt heeft in verband met zijn fysieke klachten de afgelopen twee jaren kosten moeten maken waarop hij niet gerekend had of die niet zijn vergoed door de ziektekostenverzekeraar. Het gaat om een bedrag van ongeveer € 2.260,–. De tijd die hij aan de ingreep en de gevolgen daarvan kwijt is geweest, laat de cliënt in verband met de schadevaststelling maar even buiten beschouwing, net als de mentale pijn die groot is. Het had de zorgaanbieder gesierd wanneer voor de direct gemaakte kosten én de immateriële schade uit coulance een oplossing was geboden. Het had in ieder geval een deel van de pijn verzacht. Omdat de zorgaanbieder de cliënt niet op een redelijke wijze tegemoet is gekomen, heeft de cliënt zich tot de commissie gewend en de commissie verzocht hem ten laste van de zorgaanbieder een redelijke vergoeding toe te kennen die in verhouding staat tot en recht doet aan hetgeen hem is overkomen.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder betreurt het dat de cliënt ontevreden is over de aan hem verleende (na)zorg. De zorgaanbieder meent echter dat van verwijtbaar onzorgvuldig handelen geen sprake is geweest en dat zij niet schadeplichtig is. De zorgaanbieder kan zich niet vinden in de klacht en de stellingen die de cliënt aan het geschil ten grondslag legt.

Op 22 december 2021 heeft de cliënt zich tot de zorgaanbieder gewend met klachten aan zijn linker heup. Hij had pijn, kon maximaal een uur lopen en had steeds meer moeite met het aantrekken van schoenen en sokken. Voor deze klachten was de cliënt reeds gezien in een nabijgelegen ziekenhuis.

Uit onderzoek verricht door de zorgaanbieder bleek dat de cliënt veel pijn had en beperkt was in de bewegelijkheid van zijn heupgewricht, vanwege forse artrose in de linker heup. De orthopedisch chirurg, werkzaam bij de zorgaanbieder, adviseerde een totale heupprothese links.
Dit was de cliënt ook al in het ziekenhuis geadviseerd voordat hij bij de zorgaanbieder kwam. De procedure, risico’s en complicaties van een dergelijke ingreep zijn met de cliënt besproken (zoals wondproblemen, infectie, luxatie en neuro vasculaire problemen), waarna de cliënt met de voorgestelde ingreep akkoord is gegaan.

Op 26 januari 2022 is de cliënt geopereerd. De ingreep verliep zonder bijzonderheden. Na het ontwaken uit de narcose ondervond de cliënt veel pijn. De pijn hield aan en op 27 januari 2022 is de cliënt daarom door meerdere medewerkers van de zorgaanbieder gezien, waaronder een collega orthopedisch chirurg en een fysiotherapeut. Gezamenlijk is geconstateerd dat bij de cliënt een voetheffersparese (ook wel ‘een klapvoet’) en sensibiliteitsstoornissen aan zijn linkerbeen waren opgetreden. De spieren die zorgen voor het heffen van de voet, kunnen in dat geval de afwikkeling van de voet niet controleren. De pijn was echter niet te verklaren, maar werd later wel draaglijk.

Na de ingreep zijn er vele contactmomenten met de cliënt geweest. Er hebben meerdere postoperatieve controle-consulten plaatsgevonden en in deze consulten is adequaat vervolg gegeven aan de bij de controles gemelde klachten. Aan de cliënt is voldoende nazorg en aandacht besteed. Van onzorgvuldig handelen is geen sprake geweest.
In de maanden januari, februari en maart 2022 is de cliënt regelmatig gezien door de orthopedisch chirurg, zijn collega, een fysiotherapeut en een collega neuroloog van de zorgaanbieder. Er heeft herhaaldelijk lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, er is een enkel – voet – orthese aangemeten en uiteindelijk is op 22 maart 2022 door de neuroloog expectatief beleid geadviseerd en ingesteld, nadat de klachten onvoldoende waren afgenomen zonder dat daarvoor een verklaring was te geven. Het operatieresultaat was goed, de stand van de heupprothese was goed en het beeldmateriaal gaf geen verklaring voor de aanhoudende klachten en de beperkingen in het bewegingsvermogen. Aangezien de klachten niet goed waren te duiden, volgde op 21 juni 2022 nog een consult bij de orthopedisch chirurg en de neuroloog, waarna als meest plausibele verklaring voor de klachten werd aangenomen een tractie tijdens de THP-plaatsing, bij het toepassen van een trekkende kracht aan de heupzenuw. De schade die hierbij aan de heupzenuw kan ontstaan, is een complicatie die (helaas doch zelden) voorkomt bij het plaatsen van een totale heupprothese en waarvan de chirurg geen verwijt te maken valt.
Evenmin is de orthopedisch chirurg een verwijt te maken van het niet tijdens de ingreep plaatsen van een kussen tussen de benen van de cliënt. Een dergelijke handelwijze wordt niet voorgeschreven in de richtlijn Totale Heupprothese van de Federatie Medisch Specialisten en was voor de cliënt ook geenszins geïndiceerd.

Aangezien het bewegingsvermogen van de cliënt beperkt bleef en er geen behandelopties meer waren, is de cliënt, na een telefonisch consult op 3 augustus 2022 en een afspraak in verband met de enkel – voet – orthese op 9 augustus 2022, op 5 september 2022 op zijn verzoek doorverwezen naar een revalidatiecentrum voor de beoordeling van de voetheffersparese en naar de polikliniek neurologie van een ziekenhuis voor nader onderzoek. Op 23 september 2022 heeft de orthopedisch chirurg nog contact gezocht met de cliënt, teneinde het klachtenbeloop en zijn uitingen van onvrede te bespreken. Helaas heeft dit niet tot daadwerkelijk contact geleid.

De zorgaanbieder betreurt het dat, ondanks alle pogingen daartoe, het niet is gelukt de beperkingen in bewegingsmogelijkheden van het linker onderbeen bij de cliënt weg te nemen. De zorgaanbieder is echter van oordeel dat de betrokken artsen geen fouten hebben gemaakt. Ook is er voldoende nazorg geleverd en aandacht aan de cliënt gegeven. Van onzorgvuldig handelen is geen sprake geweest. Het enkele feit dat de cliënt na de ingreep nog klachten ervaart, kan evenwel niet tot de conclusie leiden dat tijdens of na de ingreep verwijtbaar en/of onzorgvuldig is gehandeld. Daarvoor bestaan geen objectieve aanwijzingen en deze worden door de cliënt ook niet aangedragen.
De zorgaanbieder betreurt het dat de cliënt niet tevreden is met het resultaat van de ingreep, maar is van mening dat hem geen verwijt treft en dat hij aan zijn inspanningsverplichting ten opzichte van de cliënt heeft voldaan.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De cliënt en de zorgaanbieder hebben met elkaar een overeenkomst gesloten tot het plaatsen van een linker heupprothese bij de cliënt. Deze overeenkomst kan worden gekwalificeerd als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend (professionele) hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de zorgaanbieder) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Na de operatie van de cliënt is er bij hem een complicatie ontstaan in de vorm van een voetheffersparese. De vraag is of het ontstaan van deze complicatie en de nadien gevolgde handelwijze in het kader van verleende nazorg daarvan aan de zorgaanbieder verwijtbaar is.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is het aan de commissie om een oordeel te geven over het al dan niet zorgvuldig en adequaat handelen door de zorgaanbieder tijdens de ingreep, maar vooral in het nazorgtraject. Is de cliënt adequaat nazorg verleend en heeft de doorverwijzing naar de neuroloog al dan niet tijdig plaatsgehad?

De cliënt stelt dat de ingreep beter op een andere manier had kunnen worden uitgevoerd, te weten met een kussen tussen de benen. Het frustreert hem behoorlijk dat hij nu juist degene is waarbij een complicatie is opgetreden, die naar zijn idee mogelijk voorkomen had kunnen worden door de ingreep op voornoemde wijze uit te voeren. Verder is hem vanuit de zorgaanbieder in het kader van de nazorg steeds op het hart gedrukt dat zijn fysieke klachten zouden verdwijnen, hetgeen niet bewaarheid is. Verder, zo is het de cliënt verteld, zouden de fysieke klachten naar alle waarschijnlijkheid te verhelpen zijn geweest bij eerdere doorverwijzing door de zorgaanbieder naar een neuroloog. Tenslotte voelt de cliënt zich in de steek gelaten door de zorgaanbieder, omdat hij na september 2022 geen enkele blijk van medeleven van de zorgaanbieder heeft ontvangen.

De commissie stelt voorop dat het op de weg van de cliënt ligt om van zijn stellingen bewijs te leveren, of op zijn minst aannemelijk te maken dat van zijn fysieke klachten de zorgaanbieder een verwijt te maken valt.

Door de cliënt is niet betwist dat hij is geïnformeerd ten aanzien van de complicaties die bij de ingreep van 26 januari 2022 kunnen optreden. Dat vervolgens daadwerkelijk een complicatie in de vorm van een voetheffersparese intreedt, acht de commissie zeer betreurenswaardig, maar niet aan de zorgaanbieder te wijten. Voorts is het de commissie niet gebleken dat zich bij het uitvoeren van de ingreep fouten of onvolkomenheden hebben voorgedaan. Voor de stelling dat de ingreep anders had moeten worden uitgevoerd, door de cliënt in een positie te plaatsen met een kussen tussen de benen, acht de commissie geen argumenten aanwezig. Het is enige tijd usance geweest patiënten op die wijze te opereren, echter van een verplichting om op deze manier wijze te positioneren is afgezien, nu dit geen voordeel voor de patiënt bleek op te leveren, eerder een nadeel vanwege de vergrote kans op het optreden van beenlengteverschil.
Nu de stelling dat de cliënt bij de ingreep anders had moeten gepositioneerd, ook niet wordt ondersteund in de vakliteratuur, is onvoldoende aannemelijk dat de zorgaanbieder op dit punt een verwijt valt te maken.

Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is voor de commissie genoegzaam komen vast te staan dat de zorgaanbieder alles heeft gedaan om de fysieke klachten van de cliënt te verhelpen danwel te beperken, maar dat hij hier uiteindelijk niet in is geslaagd. De mogelijke oplossingen en behandelmogelijkheden zijn onderzocht, waarbij de cliënt tot september 2022 meermaals door de orthopedisch chirurg, de orthopeed, de fysiotherapeut en/of de neuroloog is gezien. Voor de complicatie die blijkens onderzoek heeft plaatsgehad is expectatief beleid volgens de literatuur/wetenschap de geëigende behandeling. De commissie ziet hierin dan ook geen verwijt dat nadat de fysieke klachten van de cliënt zijn onderzocht, expectatief beleid is gevoerd. Omdat de fysieke klachten niet afnamen, is in samenspraak met de cliënt vervolgens besloten hem in september 2022 door te verwijzen. Vanaf dat moment lag het naar het oordeel van de commissie niet meer op de weg van de zorgaanbieder hier nog een rol te spelen. Dat de conclusies daaruit zou kunnen worden getrokken dat de zorgaanbieder onvoldoende interesse richting de cliënt heeft getoond, wordt door de commissie niet gedeeld.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat niet is gebleken dat de zorgaanbieder zich onvoldoende voor de cliënt heeft ingespannen of bij die inspanning een fout heeft gemaakt. Ook wat betreft het nazorgtraject is niet gebleken dat niet is gehandeld zoals van een redelijk handelend vakgenoot kan worden verwacht. De conclusie uit het voorgaande is dan ook dat er noch ten aanzien van het ontstaan van de complicatie noch ten aanzien van de nabehandeling sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming van de zorgaanbieder.
De commissie zal de klacht van de cliënt dan ook ongegrond verklaren en zijn verzoek tot toekennen van schadevergoeding afwijzen.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Beslissing

De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënt ongegrond;
– wijst af het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. H.W.J. Koot, de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.M. Bouter-Bijsterveld, secretaris, op 5 december 2024.