Van de zorgaanbieder had verwacht mogen worden dat deze eerder maatregelen had getroffen en actie had ondernomen.

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: bejegening/ zorgverlening    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 237986/257139

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klager klaagt over de kwaliteit van zorg door de zorgaanbieder aan zijn moeder, mevrouw [naam] tijdens de laatste periode van haar verblijf bij de zorgaanbieder vanaf november 2020 tot aan haar overlijden in mei 2023. Klager stelt dat sprake is geweest van verwaarlozing en ondervoeding. Klager vordert een schadevergoeding van € 3.600,–. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder onvoldoende adequaat heeft gehandeld ten aanzien van de decubitus, maar heeft niet vastgesteld dat sprake is van schade. De klacht is gegrond, het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

De uitspraak

In het geschil tussen

mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Argos Zorggroep, gevestigd te Schiedam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
Klager klaagt over de kwaliteit van zorg door de zorgaanbieder aan zijn moeder, mevrouw [naam] tijdens de laatste periode van haar verblijf bij de zorgaanbieder vanaf november 2020 tot aan haar overlijden in mei 2023. Klager stelt dat sprake is geweest van verwaarlozing en ondervoeding. Klager vordert een schadevergoeding van € 3.600,–. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder onvoldoende adequaat heeft gehandeld ten aanzien van de decubitus, maar heeft niet vastgesteld dat sprake is van schade. De klacht is gegrond, het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd cliënt bijgestaan door zijn echtgenote mevrouw [naam] en zijn zus mevrouw [naam].

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door mevrouw [naam], manager wonen&zorg a.i. en mevrouw [naam] regiomanager.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2024 te Utrecht.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder de op hem rustende zorgplicht voldoende is nagekomen.

Uit de stukken, waaronder het door de zorgaanbieder uitgevoerde PRISMA-light onderzoek, is naar voren gekomen dat de wondverpleegkundige eerder ingeschakeld had moeten worden, maar tevens wordt opgemerkt dat dit het wondverloop niet zou hebben beïnvloed. Aangegeven wordt in het verweerschrift dat de latere inschakeling geen gevolgen heeft gehad voor het verloop van de klachten, maar wel voor het comfort van de moeder van klager. De commissie is van oordeel dat niet meer is vast te stellen of het eerder inschakelen van een wondverpleegkundige dan wel het eerder ondernemen van actie/treffen van voorzieningen een ander verloop had gehad op de klachten. Vaststaat wel dat de wondverpleegkundige voor het eerst in februari 2023 bij de behandeling van de decubitus werd betrokken. Op de foto’s van de wonden die genomen zijn eind februari 2023 blijkt dat sprake is van wonden die niet kort daarvoor zijn ontstaan, maar al langere tijd aanwezig moeten zijn. Van de zorgaanbieder had verwacht mogen worden dat deze eerder maatregelen had getroffen en actie had ondernomen. Nu hiermee lang is gewacht, staat vast dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals van hem verwacht had mogen worden. Of eerder ingrijpen tot een ander verloop had geleid staat hier los van en is niet relevant. Slechts het handelen van de zorgaanbieder is ter beoordeling van de commissie. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.

Voor wat betreft het andere klachtonderdeel, te weten ondervoeding, stelt klager dat sprake is geweest van verlies van gewicht, niet voldoende aanbieden van eten en drinken en niet ondersteunen en niet stimuleren van eten en drinken. Ter zitting heeft klager aangegeven dat het advies was gegeven om acht kleine maaltijden per dag te nuttigen. Daar was echter geen tijd voor. Het eten werd neergezet maar de moeder van klager kon dat niet zelfstandig eten. Er was geen personeel beschikbaar dat kon helpen met eten.
De commissie is van oordeel dat voor dit klachtonderdeel onvoldoende is vast komen te staan dat sprake is van schending van de zorgplicht. Hoewel het advies voor acht kleine maaltijden voor de moeder van klager ongetwijfeld een juist en goed advies is geweest, kan van de zorgaanbieder niet worden verlangd dat dergelijke adviezen worden uitgevoerd. Daarvoor ontbreekt de capaciteit. Dat dit geen ideale situatie is geweest en klager dit graag anders had gezien, is zeer goed voorstelbaar. Het staat voor de commissie echter niet vast dat ten aanzien van de klacht met betrekking tot ondervoeding sprake is geweest van verwijtbaar handelen/nalaten van de zorgaanbieder. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding is de commissie van oordeel dat niet is aangetoond dat sprake is van schade. De schade is door klager niet onderbouwd. De schadevergoeding wordt afgewezen.

Nu de klachten van klager gedeeltelijk gegrond worden verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 19 van het reglement, de zorgaanbieder tevens veroordelen tot vergoeding aan klager van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht voor zover betreffende het onvoldoende adequaat handelen ten aanzien van de decubitus gegrond en voor het overige ongegrond;
– wijst af de vordering tot schadevergoeding;
– bepaalt dat de zorgaanbieder aan klager vergoedt het door klager betaalde klachtgeld van € 52,50.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 14 mei 2024.