
Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
875931/1098384
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De cliënt klaagde bij de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg dat hij tijdens een psychose niet de juiste zorg kreeg en dat nazorg ontbrak, wat leidde tot blijvende psychische schade en baanverlies. Hij stelde dat de zorgaanbieder tekortgeschoten was in zijn behandeling. De zorgaanbieder voerde aan dat de cliënt niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat hij de interne klachtenprocedure niet had doorlopen. Uit de stukken bleek dat de cliënt zijn klacht op 13 januari 2025 direct bij de commissie had ingediend en pas daarna, op 13 februari 2025, bij de zorgaanbieder. De klachtenfunctionaris gaf hem vervolgens uitleg over de interne route, maar de cliënt liet weten geen heil te zien in bemiddeling en wilde alleen antwoorden omdat de klacht al bij de commissie lag. Een later bericht van de klachtenfunctionaris dat de klacht niet behandeld kon worden, bleek onjuist, maar dit deed volgens de commissie niet ter zake. De cliënt had immers al gekozen voor een geschillenprocedure en niet onderbouwd waarom hij de interne procedure niet hoefde te volgen. De commissie oordeelde dat het op de weg van de cliënt lag om eerst gebruik te maken van de interne klachtbehandeling. Daarom verklaarde zij de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)en
Stichting Vincent van Gogh, gevestigd te Venray
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de cliënt in zijn klacht ontvankelijk is.
De Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2025 te Utrecht.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de aan de cliënt verleende zorg. Allereerst dient de commissie te beoordelen of de cliënt in zijn klacht kan worden ontvangen.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt klaagt dat aan hem niet de juiste zorg is verleend, passend bij een psychose. Ook is geen nazorg geboden waardoor de cliënt blijvende psychische schade heeft opgelopen. Ook is de cliënt hierdoor twee keer een goede baan verloren.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder beroept zich op niet-ontvankelijkheid van de cliënt, omdat hij heeft nagelaten de klacht eerst door de zorgaanbieder te laten behandelen.
Uit de correspondentie met het secretariaat klachtafhandeling blijkt dat de cliënt reeds op 13 januari 2025 de klacht aanhangig heeft gemaakt bij de commissie. Daarnaast heeft hij de zorgaanbieder verzocht om een reactie, op basis van de ingediende klacht.
De zorgaanbieder merkt op dat per abuis door de klachtenfunctionaris op 11 maart 2025 is bericht dat de klacht niet in behandeling kon worden genomen. Deze berichtgeving was helaas onjuist en de klacht had wel in behandeling genomen kunnen worden. Dit doet er echter niet aan af dat de cliënt de klacht op dat moment al bij de commissie aanhangig had gemaakt en niet openstond voor een behandeling van de klacht bij de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft ter onderbouwing van dit standpunt correspondentie van 19 februari 2025 overgelegd, waarin de cliënt vermeldt dat hij alleen een antwoord wil op de gestelde vragen, omdat hij de klacht reeds aanhangig heeft gemaakt bij de commissie. Daarnaast is op 25 februari 2025 door de cliënt aan de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder gecommuniceerd dat hij weinig heil ziet in diens plan van aanpak.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de cliënt zijn klacht niet eerst bij de zorgaanbieder heeft ingediend, maar zijn geschil rechtstreeks bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Vervolgens heeft de cliënt op 13 februari 2025 zijn klacht alsnog bij de zorgaanbieder ingediend, waarop de klachtenfunctionaris de cliënt op 18 februari 2025 heeft verzocht in te stemmen met een bemiddelingspoging.
In reactie hierop heeft de cliënt gevraagd wat de klachtenfunctionaris met mediation wilde bereiken, nu hij zijn klacht reeds bij de commissie had ingediend.
In hetzelfde bericht van 18 februari 2025 heeft de klachtenfunctionaris de cliënt geïnformeerd over de eventueel te nemen vervolgstappen: het in behandeling nemen van de klacht door een klachtbehandelaar die door de Raad van Bestuur wordt aangewezen, het onderzoek naar de klacht door de klachtbehandelaar, en de afsluiting daarvan middels een schriftelijke mededeling aan de cliënt en de zorgaanbieder.
Uit dit bericht blijkt dat de cliënt bekend was met de te volgen interne klachtroute. Het had dan ook op de weg van de cliënt gelegen om van deze route gebruik te maken.
Het bericht van de klachtenfunctionaris van 11 maart 2025, waarin werd aangegeven dat de klacht van de cliënt niet behandeld kon worden, is onjuist. Dit doet echter niet af aan het feit dat de cliënt reeds een geschillenprocedure bij de commissie had gestart voordat hij de klacht bij de zorgaanbieder zelf indiende.
De cliënt heeft niet gesteld waarom het hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij de interne klachtenprocedure niet eerst heeft doorlopen. De commissie ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het niet eerst volgen van de interne procedure gerechtvaardigd was. Naar het oordeel van de commissie kan van de cliënt worden verwacht dat hij eerst gebruik maakt van de interne klachtenprocedure van de zorgaanbieder.
Op grond van het voorgaande is de cliënt niet-ontvankelijk in de klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De cliënt wordt in de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, de heer drs. T. Knap; psychiater, mevrouw E.M. van den Berg, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 25 augustus 2025.