Geen ontvankelijkheid voor klacht van voormalig mentor na overlijden cliënt

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 766011/928273

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Een voormalig mentor diende een klacht in bij de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg over de verleende zorg aan een inmiddels overleden cliënt. De betrokken cliënt overleed op 30 januari 2024, waarna de klaagster op 22 februari 2024 een klacht bij de zorgaanbieder indiende en in december 2024 een klacht bij de commissie. De zorgaanbieder stelde dat klaagster niet-ontvankelijk is, omdat het mentorschap door het overlijden van de cliënt is geëindigd en zij daardoor geen wettelijk vertegenwoordiger meer was. Ook is klaagster geen nabestaande van de overleden cliënt in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De commissie onderschrijft dit standpunt en stelt dat alleen een cliënt, nabestaande of wettelijk vertegenwoordiger een klacht kan indienen. Omdat klaagster op het moment van indienen van de klacht geen van deze hoedanigheden had, is zij niet-ontvankelijk. De commissie heeft de klacht daarom niet inhoudelijk behandeld.

De uitspraak

in het geschil tussen

mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Stichting Saffier, gevestigd te ‘s-Gravenhage
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
De commissie verklaart een voormalig mentor niet-ontvankelijk in haar klacht omdat zij een klacht heeft ingediend na het overlijden van de betrokkene. Door het overlijden van betrokkene is het mentorschap geëindigd en daarmee is zij geen wettelijk vertegenwoordiger meer in de zin van de Wkkgz.

Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de cliënt in zijn klacht ontvankelijk is. Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2025 te Utrecht.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
Het standpunt van cliënt (verder te noemen: klaagster)

Klaagster is bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 8 september 2017 tot mentor van de heer [naam A]. [naam B] benoemd. De heer [naam B] was woonachtig bij de zorgaanbieder. De heer [naam B] is op 30 januari 2024 overleden. Klaagster heeft op 22 februari 2024 voor het eerst een klacht ingediend bij de zorgaanbieder over de verzorging van de heer [naam B]. In december 2024 heeft klaagster een klacht ingediend bij de commissie.

Het standpunt van de zorgaanbieder

De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. De zorgaanbieder wijst erop dat in artikel 1:462 lid 1 BW onder andere wordt bepaald dat het mentorschap eindigt door de dood van de betrokkene (in dit geval de heer [naam B]).
Uit het Reglement Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg volgt dat een geschil bij de commissie aanhangig kan worden gemaakt door een cliënt die een geschil heeft met de zorgaanbieder, een nabestaande van een overleden cliënt in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) of een vertegenwoordiger van cliënt.

Door het overlijden van de heer [Naam B] is klaagster geen wettelijk vertegenwoordiger meer van de heer [Naam B]. Ook is klaagster geen nabestaande van de heer [Naam B]. Klaagster is dus niet gerechtigd een klacht in te dienen voor de heer [Naam B]. Klaagster moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht.

De overwegingen van de commissie

De commissie stelt vast dat klaagster na het overlijden van de heer [Naam B] een klacht heeft ingediend bij de zorgaanbieder en vervolgens bij de commissie. Het mentorschap is door het overlijden van de heer [Naam B] geëindigd. Als mentor was klaagster wettelijk vertegenwoordiger van de heer [Naam B]. Die vertegenwoordiging is geëindigd door het overlijden van de heer [Naam B].

In artikel 14 lid 1 Wkkgz is bepaald dat over een gedraging jegens cliënt in het kader van de zorgverlening schriftelijk een klacht kan worden ingediend door de cliënt, een nabestaande van de overleden cliënt dan wel een vertegenwoordiger van de cliënt. Een cliënt in de zin van de Wkkgz is een natuurlijke persoon die zorg vraagt of aan wie zorg wordt verleend (artikel 1 Wkkgz). In het Reglement Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (Reglement), dat is gebaseerd op de Wkkgz, is in artikel 1 (eveneens) bepaald dat onder een natuurlijk persoon die een geschil heeft met een zorgaanbieder, in de zin van het Reglement tevens wordt verstaan de nabestaande van een overleden cliënt in de zin van de Wet en de vertegenwoordiger van de cliënt in de zin van de Wet. Met de Wet wordt de Wkkgz aangeduid (artikel 1 Reglement).

Nu klaagster ten tijde van de indiening van de klacht geen vertegenwoordiger meer was van de heer [Naam B] en klaagster ook geen nabestaande is van de heer [Naam B] in de zin van de Wkkgz en het Reglement, moet klaagster naar het oordeel van de commissie niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht.

Op grond van het voorgaande is de cliënt niet-ontvankelijk in de klacht.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. C. Koppelman, secretaris, op 22 mei 2025.