Klaagster stelt zorgaanbieder verantwoordelijk voor verergering PTSS-klachten na afwijzing en bejegening tijdens intake

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 249013/931703

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

In dit geschil verwijt een vrouw met PTSS de zorgaanbieder Fier Fryslân dat zij in 2022 en opnieuw in 2023 is afgewezen voor behandeling, zonder goede motivering. Bij een intakegesprek in oktober 2023 voelde zij zich vijandig en respectloos behandeld door de regiebehandelaar, wat haar klachten zou hebben verergerd. Ze ervoer het gesprek als traumatisch en kreeg vervolgens het aanbod voor een diagnostisch traject, wat zij weigerde. Daarnaast stelde zij dat haar medisch dossier ongeoorloofd was gewijzigd. De zorgaanbieder ontkende deze beschuldigingen en stelde dat zij zorgvuldig heeft gehandeld en nooit behandeling heeft geweigerd, maar dat verdere diagnostiek noodzakelijk was. Er vond nog een herstelgesprek plaats, waarna klaagster alsnog besloot hulp elders te zoeken. De geschillencommissie verklaarde de klacht over 2022 niet-ontvankelijk, omdat deze niet eerst intern is ingediend. De overige klachten werden inhoudelijk behandeld, maar ongegrond verklaard. De commissie kon geen bewijs vaststellen voor onheuse bejegening of dossierwijziging, en vond het medisch advies verantwoord. De gevraagde schadevergoeding van €25.000 werd afgewezen.

De uitspraak

in het geschil tussen

mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: klaagster)

en

Stichting Fier Fryslan, gevestigd te Leeuwarden
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)
gemachtigde: de heer [naam].

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 29 april 2025 te Utrecht.

Partijen hebben aangegeven dat zij geen prijs stellen op een mondelinge behandeling van het geschil.
De commissie heeft de behandeling van het geschil op basis van de stukken, zonder mondelinge behandeling, afgedaan.

Onderwerp van het geschil

Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat haar niet de zorg is verleend die zij nodig had voor haar PTSS-klachten. Voorts verwijt klaagster de zorgaanbieder dat zij in de intakefase onheus is bejegend door de regiebehandelaar en haar dossier is gewijzigd.

Standpunt van klaagster

Klaagster kampt met klachten van PTSS (Post Traumatische Stress Stoornis) en depressie. In het voorjaar van 2022 heeft klaagster zich aangemeld bij de zorgaanbieder voor gespecialiseerde therapie voor PTSS. De aanvraag werd door de zorgaanbieder echter afgewezen zonder goed gemotiveerde reden.

In september 2023 heeft klaagster zich weer bij de zorgaanbieder aangemeld en weer werd zij afgewezen. Nadat klaagster haar hulpvraag telefonisch had toegelicht werd zij toch uitgenodigd voor een intakegesprek op 18 oktober 2023. De intake werd afgenomen door psycholoog [naam 1]. en verliep zeer plezierig. Op 24 oktober 2023 had klaagster een tweede intakegesprek met psycholoog [naam 2], de regiebehandelaar. Dit gesprek stond in schril contrast met het eerdere gesprek. De toon van psycholoog [naam 2]. was vijandig, betuttelend en respectloos. Klaagster heeft het gesprek als zeer traumatisch ervaren. Klaagster werd niet serieus genomen. Zij voelde zich gekleineerd en had het gevoel dat zij zich moest verdedigen en verantwoorden. Klaagster werd te kennen gegeven dat er nader psychodiagnostisch onderzoek nodig zou zijn voordat zij in behandeling kon gaan. Klaagster ontving vervolgens een uitnodiging voor een adviesgesprek. Aan psycholoog [naam 1]. had klaagster vanwege haar onplezierige ervaring aangegeven dat zij graag een adviesgesprek zou willen voeren met een andere regiebehandelaar dan psycholoog [naam 2]. Bij het adviesgesprek van 5 december 2023 was geen regiebehandelaar aanwezig. Wel werd aan klaagster te kennen gegeven dat psycholoog [naam 2] haar regiebehandelaar zou blijven.
Op 21 december 2023 vond een herstelgesprek plaats tussen klaagster en psycholoog [naam 2]. Ook dat gesprek verliep niet zoals verwacht mag worden van een professional. Begrip bleef uit.

De handelwijze van de zorgaanbieder heeft veel onzekerheid stress en angst bij klaagster opgeroepen. Paniekgevoelens verergerden en herbelevingen van nare ervaringen uit het verleden namen in frequentie en ernst toe. Klaagster kwam bij de zorgaanbieder met een vraag om hulp. In plaats daarvan zijn haar psychische klachten verergerd. Toen klaagster haar dossier opvroeg bleek dat daarin aanpassingen zijn aangebracht. Klaagster heeft haar klacht voorgelegd aan de klachtencommissie van de zorgaanbieder die haar klacht ongegrond heeft verklaard. Klaagster verlangt een oordeel van de commissie over de handelwijze van de zorgaanbieder en de respectloze houding van psycholoog [naam 2] in het bijzonder. Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat zij niet de zorg heeft ontvangen die zij sinds 2022 nodig had en die mag worden verwacht. Nadat haar aanmelding in 2022 was geweigerd heeft klaagster daar geen gemotiveerde toelichting voor ontvangen. Ook verwijt klaagster de zorgaanbieder dat haar niet haar complete en originele dossier is overhandigd. Met haar klacht hoopt klaagster op erkenning maar vooral hoopt zij te bereiken dat andere cliënten de traumatische ervaringen die zij heeft opgedaan bespaard zullen blijven.

Klaagster heeft door toedoen (van de psycholoog) van de zorgaanbieder langere tijd niet kunnen studeren of werken en zij heeft een andere behandelaar moeten zoeken. Ook heeft zij door de stress, de angst en onzekerheid emotionele schade geleden. In totaal verlangt klaagster een vergoeding van € 25.000, — voor de materiele en immateriële schade die zij heeft geleden.

Standpunt van de zorgaanbieder

De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat klaagster niet ontvankelijk is in de klacht voor zover deze de periode van het voorjaar van 2022 betreft. Klaagster heeft die klacht niet eerst bij de zorgaanbieder ingediend zoals het reglement van de commissie voorschrijft.

Ten aanzien van de klachten van 2023 stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat die klachten ongegrond zijn. Omstreeks september 2023 is klaagster door haar huisarts aangemeld bij de zorgaanbieder. Net als in 2022 werd door de zorgaanbieder geoordeeld dat de zorgaanbieder nog steeds geen passende behandel-organisatie was voor klaagster omdat PTSS achterliggend leek. Er werd geadviseerd eerst specialistische diagnostiek en vervolgens behandeling in te zetten. Nadat klaagster telefonisch had laten weten dat zij het niet eens was met het advies is na intern overleg besloten klaagster toch uit te nodigen voor een uitgebreide intake, eerst op 18 oktober 2023 met psycholoog [naam 1]. en vervolgens op 24 oktober 2023 met de regiebehandelaar psycholoog [naam 2].

De intake is vervolgens in het multidisciplinaire overleg besproken en de uitkomst bleef dat nader psychodiagnostisch onderzoek diende plaats te vinden zodat tot een goed passend behandeladvies kon worden gekomen. De reden hiervan was het vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek en eventuele onderliggende kwetsbaarheid. Ook wilde klaagster graag onderzocht worden op hoogbegaafdheid; dat zou meegenomen worden in het onderzoek.

Klaagster heeft op 22 januari 2024 te kennen gegeven dat zij geen gebruik wilde maken van het advies en aanbod van nadere diagnostiek en dat zij naar een andere zorgverlener zou gaan.

Klaagster had medegedeeld dat zij het gesprek van 24 oktober 2023 als onplezierig had ervaren. Hoewel psycholoog [naam 2] een heel andere herinnering heeft aan het gesprek en zij zich niet herkent in de verwijten die klaagster haar maakt heeft de zorgaanbieder voorgesteld dat er een herstelgesprek zou plaatsvinden. Dat gesprek heeft op 21 december 2023 plaatsgevonden. Psycholoog [naam 2] had de indruk dat dit gesprek goed is verlopen. Klaagster heeft echter op 10 januari 2024 een klacht ingediend tegen psycholoog [naam 2]. Ook heeft zij haar dossier opgevraagd. Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat er wijzigingen in haar dossier zijn aangebracht. De zorgaanbieder heeft de afdeling ‘functioneel beheer’ onderzoek laten doen. Hieruit is gebleken dat er geen inhoudelijke wijzigingen in het dossier van klaagster hebben plaatsgevonden.

De zorgaanbieder is van mening dat de aanmelding van klaagster op zorgvuldige wijze is behandeld.

De zorgaanbieder heeft klaagster geen zorg geweigerd of onthouden. De zorgaanbieder achtte uitgebreide diagnostiek noodzakelijk voordat tot een goed behandeladvies kon worden gekomen.
Het is de eigen keuze van klaagster geweest om van het diagnostisch traject af te zien en daarmee geen behandeling bij de zorgaanbieder te volgen.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
Het reglement schrijft voor dat de commissie een cliënt op verzoek van de zorgaanbieder in zijn klacht niet ontvankelijk dient te verklaren indien hij zijn klacht niet eerst bij de zorgaanbieder heeft ingediend (artikel 6 lid 1 sub a. van het reglement). Indien het van de cliënt onder de gegeven omstandigheden niet kan worden verlangd dat hij zijn klacht eerst bij de zorgaanbieder indient kan de commissie besluiten het geschil toch in behandeling te nemen (artikel 6 lid 1 sub b. van het reglement). De klacht van klaagster ziet op twee periodes; het voorjaar van 2022 waarin de aanmelding van klaagster door de zorgaanbieder is afgewezen en het najaar van 2023, waarin de gesprekken met de psycholoog van de zorgaanbieder niet naar de wens en verwachting van klaagster zijn verlopen. Anders dan de klacht over die laatste periode heeft klaagster de klacht die ziet op de afwijzing in het voorjaar van 2022 niet eerst bij de zorgaanbieder ingediend. Verontschuldigende omstandigheden zijn door klaagster niet gesteld en de commissie is daarvan niet gebleken zodat de commissie klaagster niet kan ontvangen in dit deel van de klacht.

Inhoudelijk
De commissie zal de klacht van klaagster ten aanzien van het najaar van 2023 inhoudelijk beoordelen aan de hand van de klachtonderdelen zoals die door haar naar voren zijn gebracht.

  1. Aan klaagster is door de zorgaanbieder niet de zorg verleend die zij nodig had
    Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat aan haar geen zorg is verleend. Uit de stukken blijkt dat klaagster zich bij de zorgaanbieder heeft gemeld voor een therapie voor behandeling van klachten van PTSS. Na een intakefase en overleg binnen het team (het MDO) heeft de zorgaanbieder geconcludeerd dat eerst een nader diagnostisch onderzoek diende te worden uitgevoerd voordat een eventueel behandeltraject voor klaagster kon worden ingezet. Klaagster voelde niet voor een diagnostisch onderzoek, zo begrijpt de commissie, en wenste zonder voortraject aan een behandeling te beginnen. Klaagster heeft vervolgens gekozen voor een behandeling bij een andere zorgverlener. De commissie overweegt dat het de taak is van een zorgverlener om te beoordelen welke behandeling of welk traject het best voor een cliënt/patiënt kan worden ingezet. Dit doet de zorgverlener vanuit de kennis in zijn/haar vakgebied met de onderzoeksmethoden die in dat vakgebied worden gehanteerd. De zorgaanbieder heeft klaagster geadviseerd eerst een nader diagnostisch traject in te gaan. Dat klaagster ervoor heeft gekozen om van een diagnostisch onderzoek en daarmee een behandeling bij de zorgaanbieder af te zien kan niet aan de zorgaanbieder worden tegengeworpen. Aan klaagster is geen zorg of behandeling onthouden. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

2. Onheuse bejegening door psycholoog [naam 2].
Klaagster heeft gesteld dat zij onheus bejegend is door psycholoog [naam 2] tijdens het intakegesprek van 24 oktober 2023. De toon van psycholoog [naam 2] was volgens klaagster kleinerend, vijandig en respectloos. Klaagster heeft het gesprek als zeer traumatiserend ervaren. Over de inhoud van het gesprek dat klaagster met psycholoog [naam 2] heeft gevoerd kan de commissie geen uitspraak doen omdat niet objectief kan worden vastgesteld wat door partijen over en weer gezegd is en met welke bedoeling en in welke context. De commissie twijfelt niet aan de oprechtheid van de verklaringen van klaagster op dit punt, noch aan die van de zorgaanbieder. De commissie overweegt dat in gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een klacht uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, die klacht niet gegrond kan worden verklaard. Klaagster heeft aangevoerd dat zij zich niet gehoord en niet serieus genomen voelde. Door klaagster uit te nodigen voor een herstelgesprek dat op 21 december 2023 heeft plaatsgevonden heeft de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie getoond dat de klacht van klaagster over het intakegesprek serieus is genomen.

 

3. Het dossier van klaagster is gewijzigd
Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat wijzigingen in haar dossier zijn aangebracht. Klaagster heeft niet onderbouwd of toegelicht welke wijzigingen in haar dossier zijn genoteerd. De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat de afdeling ‘functioneel beheer’ naar aanleiding van de klacht van klaagster onderzoek heeft gedaan.
Uit dat onderzoek is gebleken dat van inhoudelijke wijzigingen in het dossier van klaagster geen sprake is geweest. Klaagster heeft het verweer van de zorgaanbieder niet weersproken zodat de klacht van klaagster ongegrond wordt verklaard.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. Het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:
– verklaart klaagster niet- ontvankelijk in haar klacht voor zover die ziet op het jaar 2022;
– verklaart klaagster voor het overige ontvankelijk in haar klacht;
– verklaart de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond;
– wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer drs. T. Knap en mevrouw M. Krouwel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 29 april 2025.